Rolnummer: 22-006097-09
Parketnummer: 10-661108-08
Datum uitspraak: 28 juli 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] (Zaïre),
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 juli 2010 en 14 juli 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 01 juli 2006 te Rotterdam, althans in Nederland meermalen, althans éénmaal (telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1997), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het door verdachte brengen en/of houden van zijn penis in de mond en/of de anus van [slachtoffer].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij zich op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 juli 2006 heeft schuldig gemaakt aan het plegen van handelingen bestaande uit dan wel mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een meisje dat de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de voorhanden zijnde processtukken blijkt dat de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg het aan hem tenlastegelegde stellig heeft ontkend. Zijn verklaring staat haaks op de belastende verklaring van het slachtoffer.
Naast de belastende verklaring van het slachtoffer bevat het dossier de verklaring van [naam], zijnde de moeder van het slachtoffer. Laatstgenoemde verklaring is direct afgeleid van de verklaring van het slachtoffer waardoor naar het oordeel van het hof sprake is van één en dezelfde bron. De verklaring van het slachtoffer vindt voor het overige geen steun in ander bewijsmateriaal.
De deskundige dr. G. Wolters heeft in zijn rapport d.d. 12 februari 2009 geconcludeerd dat de verklaringen van het slachtoffer details bevatten die de betrouwbaarheid van haar verklaring ondersteunen en dat er geen aanleiding of reden is om een onjuiste verklaring af te leggen.
De deskundige dr. R. Horselenberg geeft in zijn rapportage d.d. 3 maart 2011 aan dat zowel voor het scenario zoals dat door het slachtoffer wordt verteld - zij is misbruikt door verdachte - als voor het scenario dat het slachtoffer het misbruik heeft verzonnen, steun is te vinden in het dossier.
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem is tenlastegelegd waardoor ook het bestaan van alternatieve scenario's - zoals betoogd door de raadsman - niet kan worden uitgesloten. Deze twijfel moet in het voordeel van de verdachte gelden, zodat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft mr. S.J. Paans zich als gemachtigde namens [naam], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [naam], als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.500,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [naam] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [benadeelde partij], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. A.H. de Wild,
mr. T.E. van der Spoel en mr. A.M. Zwaneveld,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 juli 2011.