GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200.063.563/01
Rolnummer rechtbank : 349173 / KG ZA 10-162
1. [Appellant 1],
2. [Appellant 2],
beiden wonende te [Woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [Appellanten],
advocaat: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [Geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J. Breeman te Rotterdam.
Het verdere verloop van het geding
Het hof verwijst voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 25 januari 2011 naar dat arrest. De daarbij bepaalde comparitie van partijen heeft op 15 juni 2011 plaatsgevonden. Het ter gelegenheid daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Partijen hebben tot slot arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1 Het gaat in deze zaak in hoofdzaak om het volgende.
1.1 Partijen zijn elkaars buren. Zij bewonen elk een vrijstaand huis in de wijk [A] in [Woonplaats].
1.2 [Geïntimeerde] heeft het plan opgevat zijn woning uit te breiden met een aanbouw aan de zijde van de woning van [Appellanten] en heeft laatstgenoemden over dit plan geïnformeerd aan de hand van tekeningen. Geruime tijd later heeft [Geïntimeerde] een bouwvergunning aangevraagd. Daartegen hebben [Appellanten] geen bezwaar gemaakt. Vervolgens is de bouwvergunning verleend. Deze is onherroepelijk geworden. Op basis daarvan is een aannemer in februari 2010 begonnen met werkzaamheden ter realisering van de vergunde aanbouw.
1.3 [Appellanten] ontdekten toen dat de aanbouw waarvoor vergunning was verleend, aanmerkelijk volumineuzer was dan de aanbouw die [Appellanten] op basis van de eerder door hen ontvangen tekeningen verwachtten. Zij achten zich door [Geïntimeerde] misleid en stellen zich op het standpunt dat deze jegens hen onrechtmatig handelt door een aanbouw tot stand te brengen overeenkomstig de bouwvergunning. Volgens hen is er sprake van verminderde lichtinval in hun woning en waardedaling daarvan.
1.4 [Appellanten] zijn vervolgens een kort geding gestart, dat ertoe strekte – kort gezegd – de bouw stil te leggen. Bij vonnis van 22 maart 2010 (LJN: BM0705) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank te Rotterdam het gevorderde afgewezen en [Appellanten] in de proceskosten aan de zijde van [Geïntimeerde] veroordeeld.
1.5 [Appellanten] zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij dagvaarding vorderen zij, dat het hof
(i) voormeld vonnis zal vernietigen;
(ii) zal verbieden welke activiteiten dan ook uit te voeren c.q. te doen uitvoeren op het perceel van [Geïntimeerde];
(iii) [Geïntimeerde] zal bevelen al hetgeen na 1 februari 2010 op diens perceel is gebouwd te amoveren;
(iv) [Geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
1.6 [Geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
1.7 De bouw waarvoor bouwvergunning was verleend, is inmiddels voltooid. De aanbouw is één geheel geworden met de vroegere woning en wordt door [Geïntimeerde] en zijn gezin gebruikt.
1.8 [Appellanten] zijn een bodemprocedure bij de rechtbank te Rotterdam begonnen, waarin zij schadevergoeding, op te maken bij staat, vorderen. In dit geding is recent een tussenvonnis gewezen.
2 Bij de comparitie van partijen is aan [Appellanten] de vraag voorgelegd welk belang zij thans nog bij een ordemaatregel hebben. Van hun zijde is daarop geantwoord dat zij er belang bij hebben dat het hof, ook wanneer de gevorderde voorziening niet meer aan de orde kan zijn, het bestreden vonnis inhoudelijk toetst en zijn oordeel geeft over de onrechtmatigheid van het handelen van [Geïntimeerde], zodat in de bodemprocedure bij dit oordeel aangeknoopt kan worden.
3 Het hof acht het onderhavige hoger beroep niet geschikt voor een oordeel over de vraag of [Geïntimeerde] jegens hen onrechtmatig gehandeld heeft. Dat oordeel komt toe aan de rechter in het bodemgeschil, en nu de oordeelsvorming in dat geschil al ver gevorderd is ligt het niet op de weg van het hof nog een voorlopig oordeel over hetzelfde thema te geven. Dit geldt te meer nu het geenszins evident is dat [Geïntimeerde] met vrucht verweten kan worden jegens [Appellanten] onrechtmatig gehandeld te hebben.
4 Een ordemaatregel in de vorm van het stilleggen van de bouw – zo begrijpt het hof het in de appeldagvaarding sub (ii) gevorderde – kan niet meer gegeven worden omdat de bouw inmiddels voltooid is.
5 Het door [Appellanten] gevorderde bevel tot het amoveren van de aanbouw is weliswaar in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep genoemd, maar in de memorie van grieven niet onderbouwd en herhaald. Een dergelijke maatregel moet in de omstandigheden van het onderhavige geval niet passend geacht worden.
6 In de brief van 21 juni 2011 die de advocaat van [Appellanten] aan de raadsheer-commissaris heeft geschreven, wordt gesteld:
"In de bodemprocedure wordt gevorderd schade op te maken bij staat. Partij Cieremans verzoekt uw Hof alsnog een voorschot op die schade te mogen vorderen.".
Voor zover deze passage aldus moet worden verstaan dat [Appellanten] hun vordering wensen te vermeerderen, wijst het hof dat af. [Appellanten] hadden bij memorie van grieven hun in eerste aanleg ingestelde vordering kunnen vermeerderen; een vermeerdering van eis in een later stadium van het geding is in beginsel niet toegestaan (HR 20 juni 2008, LJN: BC4959, NJ 2009, 21).Het hof ziet in het feit dat de bouw voltooid is na het nemen van de memorie van grieven geen aanleiding een uitzondering op dit beginsel te maken; de wijziging van eis betreft een vordering tot schadevergoeding en niet valt in te zien waarom [Appellanten] daarbij na het nemen van de memorie van grieven een spoedeisend belang hebben bekregen.
7 Het hof komt op voormelde gronden tot dezelfde slotsom als de rechtbank. Bij deze stand van zaken kan een (verdere) bespreking van de aangevoerde grieven achterwege blijven.
8 Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Bij deze uitkomst van het geding in hoger beroep past dat [Appellanten] worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van [Geïntimeerde].
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [Appellanten] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [Geïntimeerde] begroot op € 314,- voor verschotten en € 2.235,- voor salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G. Dulek-Schermers en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.