5.1.1 Grief I luidt: “Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 dat Focwa de belangen van verzekeraars nastreeft of lijkt na te streven en, voor zover zij dat doet, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt verder ten onrechte dat dit onder meer de stelling betreft dat de door Focwa gewraakte handelwijze van [geïntimeerde] strijdig is niet de grondbeginselen van schadeverzekering en dus aan die stelling voorbij gaat.”
Het hof overweegt met betrekking tot deze grief als volgt.
5.1.2 De grief faalt voor zover deze ertoe zou strekken dat Focwa andere belangen dan die van de bij haar aangesloten ondernemers - met name die van verzekeraars - zou kunnen behartigen, hetgeen Focwa overigens ook niet stelt te willen doen. In zoverre heeft Focwa ook geen belang bij haar grief. De rechtbank is evenwel ten onrechte in het verlengde daarvan voorbij gegaan aan de stellingen van Focwa dat de werkwijze van [geïntimeerde] strijdig is met een van de grondbeginselen van schadeverzekering, hetgeen een serieus risico voor de klant/verzekerde oplevert, welk risico bij die klant/verzekerde onbekend is en daardoor resulteert in een voor [geïntimeerde] gunstig en voor Focwa-leden ongunstig marktgedrag van die klant/verzekerde. Wat er zij van de verzekeringsrechtelijke beschouwingen die Focwa ter onderbouwing van haar grief bij MvG sub 12.2 t/m 12.6 ten beste geeft, (ook) bij de beoordeling van de voorliggende zaak behoren alle stellingen die Focwa ter onderbouwing van haar vorderingen heeft geponeerd in aanmerking genomen te worden. In zoverre is de grief gegrond. De grief leidt evenwel op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank.
5.2.1 De grieven II en III luiden als volgt:
Grief II: “De rechtbank (…) overweegt in rechtsoverweging 4.4 ten onrechte dat per saldo het bedrag van het eigen risico ten laste komt van [geïntimeerde] en dat de verzekerde zijn schade (in natura) volledig vergoed krijgt, ondanks de eigenrisicoclausule in zijn verzekeringsovereenkomst. De rechtbank overweegt verder ten onrechte dat, nu dit ook de zakelijke boodschap is van de advertentieteksten van [geïntimeerde], deze teksten in zoverre dus niet als misleidend - immers onwaar - kunnen worden bestempeld.”
Grief III: “De rechtbank overweegt in rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6 ten onrechte dat Focwa de onrechtmatigheid van [geïntimeerde]s werkwijze ziet in het feit dat [geïntimeerde] aan de verzekeraars verzwijgt dat hij (per saldo) het bedrag aan eigen risico voor zijn rekening neemt en dat deze werkwijze van [geïntimeerde] niet onrechtmatig is tegenover Focwa of haar leden. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat [geïntimeerde] bezwaarlijk het verwijt kan worden gemaakt dat hij een deel van de door hem berekende (marktconforme) prijzen voor eigen risico (hof: de rechtbank schreef “rekening”) neemt en dat het geen twijfel leidt dat de klanten van [geïntimeerde] een voordeel hebben doordat zij het voor hen geldende eigen risico niet behoeven te dragen. De rechtbank gaat er ten onrechte aan voorbij dat dit niet de bedoeling is van de eigenrisicoclausule. Het is ook onjuist dat verzekeraars geen direct nadeel ondervinden van de werkwijze van [geïntimeerde]. De rechtbank overweegt verder ten onrechte dat de oorzaak van het nadeel dat [geïntimeerde]s concurrenten, voor zover zij lid zijn van Focwa, ondervinden in hun (concurrentie)positie gelegen is in de voor hen geldende gedragsregels, die hen verhinderen precies zo te handelen als [geïntimeerde].”
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.2 Het hof neemt, gelijk de rechtbank, voor de beoordeling tot uitgangspunt dat partijen het erover eens zijn dat de schadebedragen die zijn vermeld op de facturen die [geïntimeerde] aan de verzekeraars stuurt marktconform zijn; Focwa heeft tegen de overeenkomstige overweging van de rechtbank ook niet gegriefd. Het hof stelt vast dat uit de door Focwa bij inleidende dagvaarding onder “Feiten omtrent achtergrond” (randnummer 5 t/m 8) geschetste wijze van handelen van “een verzekeringsmaatschappij” - het hof begrijpt dat daaronder in de betreffende nrs. de gezamenlijke verzekeraars worden bedoeld - en Focwa-leden, zowel de “geselecteerde autoruit herstelbedrijven” als niet geselecteerde bedrijven volgt, dat het niet zonder meer zo is dat verzekeraars terzake van vergoedingen voor ruitschade onder alle omstandigheden een (ongekort) eigen risico aan verzekerden in rekening brengen. Kennelijk worden daarop (via Focwa-leden) kortingen verstrekt. Immers, blijkens de mededelingen namens Focwa ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep, is aan de niet-geselecteerde bedrijven “toestemming” (§ 6 inl.dagvaarding) verleend (door middel van de Focwa-gedragsregels) een “korting op het eigen risico” te verstrekken. Daarbij geldt dat deze praktijk, naar Focwa desgevraagd - en in afwijking van haar eerdere mededelingen ten processe - ter zitting heeft laten weten, niet met alle verzekeraars, althans alle leden van het Verbond van Verzekeraars, is gecommuniceerd, laat staan dat van hen instemming is verkregen, maar alleen met wat door Focwa genoemd wordt “de relevante marktpartijen.” Het hof is van oordeel dat wat door Focwa een “tegemoetkoming” wordt genoemd of als korting op het eigen risico wordt aangeduid, niet afwijkt van wat [geïntimeerde] feitelijk doet, alleen is [geïntimeerde] bereid het volledige eigen risico voor zijn rekening te nemen. Blijkens de mededelingen namens Focwa ten pleidooie, geven - gelijk [geïntimeerde] - de niet-geselecteerde Focwa-leden zonder dat dit kenbaar wordt gemaakt (in de factuur) aan de desbetreffende verzekeraar (rov. 2.5), een korting op het eigen risico aan de klant, vgl. het proces-verbaal van de zitting, blz. 2. onder B. Oók de betreffende Focwa-leden verlagen dus niet de aan de verzekeraar te zenden faktuur - het verwijt dat Focwa aan [geïntimeerde] maakt - maar verstrekken een creditnota of verrekening aan de cliënt. Door op overeenkomstige wijze te handelen - het niet in rekening brengen van een bedrag overeenkomstig het eigen risisco - handelt [geïntimeerde] niet onrechtmatig jegens Focwa.
5.2.3 Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Waar verzekeraars volgens Focwa met een korting door niet-geselecteerde leden akkoord zijn gegaan - nogmaals: zonder de reparatiefactuur te verlagen - valt in het kader van déze procedure niet in te zien waarom een verzekerde wiens reparateur óók een korting geeft, tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen jegens zijn verzekeraar. De wijze van afhandeling van ruitschaden door verzekeraars en Focwa-leden, de geselecteerden en niet-geselecteerden, vertoont zodanige overeenkomsten met de ter zitting voorgehouden abstracte schadeafwikkeling dat, in het licht van hetgeen in rov. 5.2.2 is overwogen zonder nadere onderbouwing door Focwa, die ontbreekt, niet valt in te zien dat een verzekerde die van een derde-reparateur, i.c. [geïntimeerde], een grotere (eigen risico-) korting krijgt, het verwijt van opzettelijke misleiding zou kunnen treffen of (toerekenbare) tekortkoming. Daarmee treft [geïntimeerde] ook niet het verwijt zich een onrechtmatig voordeel te verschaffen door onjuiste voorlichting aan zijn (potentiële) cliënten, nu die cliënten/verzekerden door met [geïntimeerde] te contracteren niet het risico lopen verzekeringsfraude te plegen. Anders dan door Focwa verdedigd ten pleidooie, is abstracte schadeberekening - in het bijzonder voor veel voorkomende schadegevallen als de onderhavige - niet alleen “praktijk” maar ook recht en wel “Normgerechtigkeit” vgl. HR 13 december 1963, NJ 1964, 449, nt. Scholten.
5.2.4 Als hiervoor reeds aan de orde gekomen, kan Focwa slechts de belangen van haar leden behartigen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt in het licht van het voorgaande niet in te zien welk belang van Focwa-leden in het geding is waar het betreft de in de toelichting op grief III opgevoerde effecten van het niet-repareren van sterretjes omdat verzekerden (ten onrechte) geen eigen risico zouden behoeven te dragen bij vervanging van de ruit.
5.2.5 Van schending van het indenmiteitsbeginsel, aan welk argument het hof reeds overeenkomstig hetgeen in rov. 5.2.4 heeft overwogen niet toekomt, is evenmin sprake. Het is het hof uit de stellingen van Focwa niet gebleken dat verzekeraars aan verzekerden/klanten van [geïntimeerde] (per saldo) méér vergoeden dan de door hen overeenkomstig de gangbare praktijk vastgestelde geleden schade, zijnde de kosten van vervanging van een autoruit.
5.2.6 Op het voorgaande stuiten de grieven II en III af.