GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.070.826/01
Rolnummer rechtbank: 338051 / HA ZA 09-1707
[de ouder],
wonende te [plaats],
appellante,
hierna te noemen: [de ouder],
advocaat: mr. T. Bissessur te Zoetermeer,
[de gastouder],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de gastouder],
advocaat: mr. W.J. Nomen te Zoetermeer.
Bij exploot van 7 juli 2010 is [de ouder] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van 21 april 2010 van de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel. Bij memorie van grieven heeft [de ouder] drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep opgeworpen. Bij memorie van antwoord heeft [de gastouder] de grieven bestreden. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen bepleiten. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
1.1 [de gastouder] heeft met haar dochter [de ouder] op 11 juli 2007 met ingang van 1 april 2007 een zogenoemde "ouder-gastouderovereenkomst" gesloten, waarbij partijen kort samengevat zijn overeengekomen dat [de gastouder] tegen een maandelijkse vergoeding voor de opvang van de drie kinderen van [de ouder] zorg zou dragen. Partijen hebben de gastouderovereenkomst gesloten via gastouderbureau Kids2Oma te Zoetermeer. De overeenkomst is op 1 september 2008 beëindigd.
1.2 Kids2Oma verzorgde de facturering van de kinderopvang en bracht hiervoor maandelijks, naast het aan [de gastouder] te betalen bedrag ad € 1.970,77, een bedrag van € 517,50 in rekening.
1.3 [de ouder] ontving vanaf 1 april 2007 van de Belastingdienst een maandelijkse kinderopvangtoeslag van € 2.215,00.
1.4 De Belastingdienst heeft de door Kids2Oma ten behoeve van [de gastouder] gefactureerde bedragen ter hoogte van € 1.970,77 per maand aangemerkt als inkomen van [de gastouder].
2. [de gastouder] vordert in deze procedure primair dat [de ouder] wordt veroordeeld tot betaling aan [de gastouder] van een bedrag van € 33.454,59 aan kosten voor de gastouderopvang, vermeerderd met buitengerechtelijk kosten en wettelijke rente. Subsidiair vordert zij dat [de ouder] wordt veroordeeld tot betaling aan [de gastouder] van een bedrag van € 3.122,00 ter zake van aan [de gastouder] opgelegde belastingaanslagen, te vermeerderen met nog aan [de gastouder] op te leggen aanslagen en terugvorderingsbeslissingen, hoe dan ook genaamd, in verband met de door haar verrichte gastouderopvang, alsmede alle overige door haar geleden daarmee verband houdende vermogensnadeel, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Primair en subsidiair vordert [de gastouder] dat [de ouder] wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.1 Aan haar primaire vordering heeft [de gastouder] ten grondslag gelegd dat [de ouder] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit de gastouderovereenkomst. [de gastouder] stelt dat [de ouder] in totaal een bedrag van € 42.300,59 (17 maanden x € 2.488,27, zijnde de som van de in rechtsoverweging 1.2 genoemde bedragen) verschuldigd is geworden uit hoofde van de gastouderovereenkomst, waarvan [de ouder] inmiddels niet meer dan een bedrag van € 8.846,00 heeft voldaan. Ten verwere stelt [de ouder] dat partijen in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken hadden gemaakt over de verdeling van de onder 1.3 genoemde de kinderopvangtoeslag, zodat zij niet gehouden was de facturen volledig te voldoen. Daarnaast stelt [de ouder] dat zij schulden van [de gastouder] aan Wehkamp en Primeline heeft voldaan, welke bedragen verrekend dienen te worden met de betalingsverplichtingen uit de gastouderovereenkomst. De rechtbank heeft de primaire vordering toegewezen. Daartoe heeft de rechtbank kort gezegd overwogen dat de aanvullende overeenkomst nietig is op grond van artikel 3:40 BW wegens strijd met de openbare orde, nu deze kennelijke slechts de strekking heeft om de Belastingdienst te misleiden. Het beroep op verrekening heeft de rechtbank verworpen.
3. Grief I strekt ten betoge dat [de ouder] meer betalingen heeft verricht uit hoofde van de gastouderovereenkomst dan waar de rechtbank bij haar oordeel vanuit is gegaan. In dat verband heeft [de ouder] een overzicht opgesteld van de door haar verrichte betalingen, dat bestaat uit enerzijds betalingen die door [de gastouder] worden erkend, en anderzijds uit betalingen aan gastouderbureau Kids2Oma. Deze laatste betalingen, die [de ouder] heeft onderbouwd met kopieën van bankafschriften, zijn door [de gastouder] naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof begrijpt het standpunt van [de ouder] aldus, dat de aan Kids2Oma gedane betalingen de hiervoor onder 1.2 genoemde bureaukosten betreffen. [de ouder] stelt dat zij deze kosten rechtstreeks aan Kids2Oma diende te voldoen (conclusie van antwoord onder 4) en ook heeft voldaan (conclusie van antwoord onder 8). Dit volgt ook uit de door [de gastouder] overgelegde facturen, waarop is aangegeven dat [de ouder] maandelijks een bedrag van € 1.970,77 (€ 2.488,27 minus € 517,50 aan bureaukosten) aan [de gastouder] diende te betalen, en is door [de gastouder] ook niet gemotiveerd betwist. Een en ander leidt tot de conclusie dat [de ouder] op basis van de gastouderovereenkomst over de gehele periode van 17 maanden niet een bedrag van € 42.300,59 (17 x € 2.488,27), maar een bedrag van € 33.503,09 (17 x € 1.970,77) aan [de gastouder] diende te voldoen. [de gastouder] heeft erkend dat [de ouder] hiervan reeds een bedrag van € 8.846,00 heeft voldaan, waarvan € 3.800,00 rechtstreeks aan [de gastouder] en € 5.046,00 aan de Belastingdienst. Het nog openstaande bedrag (los van de door [de ouder] gestelde en hierna nader te bespreken aanvullende overeenkomst en beroep op verrekening) bedraagt derhalve hoogstens € 33.503,09 -/- € 8.846,00 = € 24.657,09, zodat grief I in zoverre terecht is voorgesteld.
4. Grief II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de aanvullende overeenkomst nietig is op grond van artikel 3:40 BW wegens strijd met de openbare orde. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. In het midden kan blijven of de door [de ouder] gestelde aanvullende overeenkomst in strijd moet worden geacht met de openbare orde, nu naar het oordeel van het hof onvoldoende is komen vast te staan dat partijen de betreffende aanvullende overeenkomst hebben gesloten. [de gastouder] betwist gemotiveerd de aanvullende afspraken. [de gastouder] ontkent ten stelligste dat zij de door [de ouder] in het geding gebrachte akte van 11 juli 2007, waarin volgens [de ouder] de aanvullende afspraken zijn vastgelegd, heeft ondertekend. Op grond van het bepaalde in artikel 159 lid 2 Rv. rust in een dergelijk geval de bewijslast van de echtheid van de handtekening op de partij die zich op de echtheid ervan beroept, in dit geval [de ouder]. Nu laatstgenoemde hieromtrent geen concreet aanbod tot getuigenbewijs heeft gedaan, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de echtheid van de handtekening door een deskundige te laten onderzoeken zoals door [de ouder] gesuggereerd. Daar komt bij dat de in de door [de ouder] overgelegde akte opgenomen aanvullende afspraken ook niet gelijk zijn aan de afspraken die [de ouder] in deze procedure stelt te hebben gemaakt met [de gastouder] (zoals weergegeven in de conclusie van antwoord sub 5). Nu de aanvullende afspraken niet afdoende kunnen worden bewezen door de onderhandse akte, en [de ouder] ook overigens niet heeft aangegeven hoe zij de aanvullende afspraken zou kunnen bewijzen, gaat het hof voorbij aan haar stelling dat partijen die aanvullende afspraken hebben gemaakt. Grief II kan niet slagen, want de aanvullende overeenkomst is niet vast komen te staan.
5. Met grief III komt [de ouder] op tegen de verwerping van de rechtbank van haar verweer dat zij een bedrag van € 3.618,55 met de vordering van [de gastouder] mocht verrekenen. [de ouder] stelt dat zij tot dat bedrag schulden van [de gastouder] aan Wehkamp en Primeline heeft afgelost. [de gastouder] betwist dat die schulden door haar zijn gemaakt. Zij stelt dat [de ouder] op naam van [de gastouder] zaken heeft besteld voor zichzelf.
Nu de gegrondheid van de door [de ouder] gestelde vordering op [de gastouder] ten aanzien van de schulden aan Wehkamp en Primeline niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, zal het hof het beroep van [de ouder] op verrekening met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:136 BW passeren. Ook grief III strandt derhalve.
6. Bij schriftelijk pleidooi in hoger beroep heeft [de ouder] haar verweren uitgebreid, in die zin dat zij ook stelt dat zij in september 2007 een bedrag van € 400,00 in contant geld aan [de gastouder] zou hebben overhandigd, alsmede dat zij in de periode december 2006 tot en met september 2007 [de gastouder] maandelijks een contant bedrag van € 200,00 in handen zou hebben gestopt, welke betalingen zij wenst te verrekenen. Deze nieuwe stellingen behelzen grieven die, gelet op de in artikel 347 Rv. besloten gelegen twee-conclusieregel, uiterlijk bij memorie van grieven hadden moeten worden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een omstandigheid waardoor van deze in beginsel strakke regel moet worden afgeweken, zodat het hof deze tardieve grieven zal passeren.
7. Een en ander leidt tot de slotsom dat grief I terecht is voorgesteld. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [de ouder] veroordelen tot betaling aan [de gastouder] van een bedrag van € 24.657,09. Gelet op de familieverhouding tussen partijen ziet het hof aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 21 april 2010 van de rechtbank 's-Gravenhage;
- veroordeelt [de ouder] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de gastouder] te betalen een bedrag van € 24.657,09, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordeling;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.J. van der Ven en R.C. Schlingemann en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.