GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.065.809/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 330134 / HAZA 09-469
ETGROEN B.V.,
gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
appellante,
hierna te noemen: Etgroen,
advocaat: mr. F.M.L. Dekkers te Noordwijk,
DE GEMEENTE KAAG EN BRAASSEM,
zetelend te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. J.J. Turenhout te Alphen aan den Rijn.
Bij exploot van 16 april 2010 is Etgroen in hoger beroep gekomen van het op 20 januari 2010 door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis (LJN: BL0207). Bij memorie van grieven (met productie) heeft Etgroen elf grieven aangevoerd, die door de Gemeente bij memorie van antwoord zijn bestreden. Ter zitting van 2 mei 2011 hebben partijen de zaak door hun advocaten doen bepleiten aan de hand van pleitnotities; voor de Gemeente heeft tevens mr. J.H.M. Spanjaard, advocaat te Alphen aan den Rijn, het woord gevoerd. Tot slot is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 De rechtbank heeft in het beroepen vonnis sub 2.1 tot en met 2.16 de belangrijkste feiten geresumeerd. Partijen hebben daartegen geen grieven aangevoerd, zodat deze samenvatting ook het hof tot uitgangspunt dient. Met inachtneming hiervan gaat het in dit geding in hoofdzaak om het volgende.
1.1 Etgroen is op 17 juli 2000 opgericht, met als doel de ontwikkeling en verkoop van recreatiewoningen op een terrein aan de Aderweg te Roelofarendsveen (hierna: het terrein). De directeur van Etgroen is de heer [directeur] (hierna: [directeur]). Deze had het terrein al dan niet indirect in eigendom ten tijde van de oprichting van Etgroen. Het terrein werd toen voor recreatiedoeleinden geëxploiteerd door Rekra-Stee 'Wijde Aa' B.V. (hierna: Rekra-Stee). Er waren stacaravans op geplaatst. [directeur] was indertijd tevens directeur van een naar hem genoemd architectenbureau.
1.2 In februari 1995 heeft Rekra-Stee de Gemeente – toen nog de gemeente Alkemade, die nadien bij een gemeentelijke herindeling is opgegaan in de gemeente Kaag en Braassem – verzocht om de vigerende caravanbestemming van het terrein uit te breiden met de bestemming 'zomerhuizen'. [directeur] en/of Rekra-Stee en/of genoemd architectenbureau had(den) toen de bedoeling op het westelijk deel van het terrein 76 zomerhuizen op te richten en die in de verkoop te brengen.
1.3 De Gemeente was genegen aan dit verzoek tegemoet te komen. Als onderdeel van de wettelijk voorgeschreven periodieke herziening van het (toen) vigerende bestemmingsplan is in het door de gemeenteraad op 30 maart 1998 vastgestelde bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost Plus aan het terrein de bestemming 'verblijfsrecreatieve doeleinden' met de subbestemming 'zomerhuizen' gegeven. Op de plankaart is op het westelijk deel van het terrein een aanduiding geplaatst die betekende dat dat deel voor 15% met zomerhuizen mocht worden bebouwd. In afwijking daarvan is in de bebouwingsvoorschriften evenwel bepaald dat op dat deel het aantal zomerhuizen mocht worden gebouwd dat ten tijde van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan aanwezig was (hetgeen neerkwam op nul). Dit bestemmingsplan is in april 2000 onherroepelijk geworden.
1.4 In september 2000 is aan Etgroen een vergunning verleend voor de bouw van twee model-zomerhuizen. Deze vergunning is onherroepelijk geworden. Nadien zijn deze modelwoningen op het westelijk deel van het terrein gebouwd.
1.5 In maart 2001 heeft Etgroen een bouwvergunning voor nog eens 74 zomer-huizen aangevraagd, eveneens te bouwen op het westelijk deel van het terrein. Daarmee zou voormeld maximum van 15% worden bereikt. De Gemeente heeft de gevraagde vergunning niet meteen verleend, omdat zij met betrekking tot de sub 1.3 beschreven tegenstrijdigheid tussen de bebouwingsvoorschriften en de plankaart tot het inzicht was gekomen dat de voorschriften derogeerden aan de plankaart. Zij heeft toen wel een reparatie van het bestemmingsplan in het vooruitzicht gesteld. Dit is Etgroen bij brief van 27 juni 2001 meegedeeld. Een formele beslissing op de aanvraag is achterwege gebleven.
1.6 Etgroen stelde zich vervolgens op het standpunt dat het uitblijven van een formele afwijzing op haar aanvraag betekende dat haar van rechtswege een vergunning voor de bouw van 74 recreatiewoningen was verleend, en zette zich aan de realisering van haar bouwplan. In november 2001 heeft de Gemeente aan Etgroen een last onder dwangsom opgelegd teneinde de realisering van het bouwplan te stoppen. Dit besluit is bij uitspraak van 11 januari 2002 van de voorzieningenrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage geschorst. Die rechter heeft daarna bij uitspraak van 22 februari 2002 een verzoek tot opheffing van de schorsing afgewezen. Etgroen kon daarna de bouw hervatten en heeft dat ook gedaan. De bouw van de gewenste 74 zomerhuizen is voltooid.
1.7 In een uitspraak van 11 februari 2004 (LJN: AO3374) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het bepaalde in de planvoorschriften van het bestemmingsplan meebracht dat er op het terrein geen zomerhuizen mochten worden gebouwd.
1.8 Bij besluit van 22 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente aan Etgroen, onder verlening van een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO, (alsnog) een vergunning verleend voor de bouw van de inmiddels gerealiseerde 74 recreatiewoningen. Na bezwaar en beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bij uitspraak van 15 augustus 2007 (LJN: BB1740) geoordeeld dat dat op goede gronden is gebeurd.
1.9 Het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost Plus is gewijzigd bij althans gevolgd door het bestemmingsplan Wijde Aa, dat op 16 oktober 2007 onherroepelijk is geworden. Daarbij is de door Etgroen op het westelijk deel van het terrein tot stand gebrachte bebouwing alsnog op een deugdelijke wijze positief bestemd. Het hof begrijpt dat uit dat plan volgt dat op het oostelijk deel van het terrein geen zomerhuizen zullen mogen worden gebouwd.
1.10 Etgroen stelt zich op het standpunt dat de Gemeente bij de hiervoor beknopt weergegeven gang van zaken fouten heeft gemaakt en dat zij daarmee jegens Etgroen onrechtmatig heeft gehandeld. De Gemeente is volgens Etgroen gehouden de daaruit voortgevloeide schade, begroot op € 4.200.000,-, aan Etgroen te vergoeden. De gedragingen van de Gemeente die volgens Etgroen bij haar tot schade hebben geleid zijn de volgende, zakelijk weergegeven:
- in weerwil van een (ambtelijke) toezegging door of namens de Gemeente om een planologische basis voor het bouwplan van Etgroen tot stand te brengen is een tegenstrijdigheid tussen de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost Plus ontstaan,
- de Gemeente heeft aanvankelijk volgehouden dat die tegenstrijdigheid niet aan de realisering van het gewenste bouwplan in de weg stond, en daarmee onjuiste informatie verschaft,
- de reparatie van het bestemmingsplan heeft te lang op zich laten wachten,
- voor de modelwoningen is een bouwvergunning verleend in strijd met het bestemmingsplan,
- de Gemeente heeft stilgezeten nadat de fictief verleende bouwvergunning voor 74 zomerhuizen ondeugdelijk bleek te zijn,
- de Gemeente is de harde toezegging dat op het gehele terrein zomerhuizen zouden kunnen worden gerealiseerd, niet nagekomen,
- de Gemeente heeft bij de legalisatie van de bouw met behulp van de bouwvergunning die is gebaseerd op het bestemmingsplan Wijde Aa, verlangd dat de gerealiseerde bebouwing landschappelijk zou worden ingepast met een extra groenvoorziening, terwijl dat onder vigeur van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost Plus niet verlangd kon worden.
1.11 Toen de Gemeente niet in der minne bereid was Etgroen schadevergoeding toe te kennen, heeft Etgroen haar doen dagvaarden voor de rechtbank te 's-Gravenhage. De Gemeente heeft verweer gevoerd. Deze procedure is geëindigd met het vonnis waarvan beroep. Daarin heeft de rechtbank alle door Etgroen aan het adres van de Gemeente gemaakte verwijten en de grondslag van haar vordering onderzocht, waarna zij die verwijten heeft verworpen en de grondslag van de vordering ondeugdelijk heeft geacht. De door Etgroen ingestelde vordering is daarom afgewezen, met veroordeling van haar in de proceskosten.
2 Het hof zal eerst de grieven II, III en IV behandelen. Deze komen op tegen het oordeel van de rechtbank, kort weergegeven, dat Etgroen geen aanspraak op schadevergoeding geldend kan maken uit hoofde van gedragingen van de Gemeente die vóór de oprichting van Etgroen hebben plaatsgevonden.
2.1 Het hof acht de door de rechtbank voor dit oordeel gegeven motivering juist en neemt die over.
2.2 Door Etgroen is niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat mogelijke schadevorderingen die vóór haar oprichting zouden zijn ontstaan, bij haar oprichting zijn ingebracht of alsnog aan haar zijn overgedragen.
2.3 De grieven II, III en IV treffen dan ook geen doel.
3 Vervolgens behandelt het hof grief I. Deze luidt: "Ten onrechte oordeelt de rechtbank in r.o. 4.3 dat de vordering van Etgroen niet kan slagen." en is gericht tegen de conclusies waartoe de rechtbank is gekomen en daarmee tegen het oordeel van de rechtbank als geheel. Het hof oordeelt hierover als volgt, waarbij het hof gemakshalve, zonder terug te komen op hetgeen over de grieven II, III en IV is geoordeeld, Etgroen zal vereenzelvigen met de initiatiefnemer(s) tot het bouwplan voor de zomerhuizen.
3.1 In de kern gaat het in dit geschil om het volgende.
Etgroen had de wens een bouwplan betreffende (vooralsnog) 76 zomerhuizen (waaronder twee modelwoningen) te realiseren, ter (gedeeltelijke) vervanging van de op haar terrein aanwezige stacaravans, en had daarvoor de medewerking van de Gemeente nodig. En wel in tweeërlei vorm: aanpassing van het toen vigerende bestemmingsplan en verlening van een bouwvergunning.
De Gemeente was genegen die medewerking te verlenen en met strubbelingen is die medewerking er ook gekomen. Etgroen heeft de gewenste 76 zomerhuizen kunnen bouwen. De realisering van het bouwplan heeft wellicht wel enige vertraging opgelopen die Etgroen niet had verwacht. Dat is volgens Etgroen met schade gepaard gegaan, maar van excessieve schade is het hof niet gebleken.
3.2 Etgroen heeft niet gesteld en onderbouwd dat de Gemeente zich verbonden had haar medewerking binnen een bepaalde tijd te verlenen. In beginsel moest Etgroen derhalve wachten totdat de noodzakelijke planologische grondslag tot stand gekomen en onherroepelijk geworden was en op basis daarvan een bouwvergunning verleend was.
3.3 Etgroen heeft echter tijdwinst kunnen boeken doordat de Gemeente zo veel als mogelijk de initieel noodzakelijke procedures (aanpassing van bestemmingsplan en verlening bouwvergunning voor de modelwoningen) in bekwaam tempo heeft afgewikkeld en vervolgens voor lief heeft moeten nemen dat Etgroen, nadat voor twee modelwoningen een bouwvergunning was verleend, de overige 74 zomerhuizen is gaan bouwen zonder hiervoor een adequate bouwvergunning te hebben. Etgroen heeft hierbij de voorzieningenrechter aan haar zijde weten te krijgen, zoals blijkt uit de hierboven sub 1.6 genoemde uitspraken. De omstandigheid dat in het gewijzigde bestemmingsplan een tegenstrijdigheid tussen de plankaart en de bouwvoorschriften is opgetreden en daardoor voor het bouwplan geen perfecte planologische grondslag kon bieden, heeft aldus niet in het nadeel van Etgroen uitgepakt.
3.4 De Gemeente heeft in de communicatie met Etgroen over de uitleg van de tegenstrijdigheid in het bestemmingsplan wel steken laten vallen, maar dat biedt onvoldoende grondslag voor vergoeding van de schade die Etgroen vordert. De gebreken in de communicatie worden geheeld door het feit dat de Gemeente uiteindelijk de door Etgroen gevraagde medewerking (aanpassing bestemmings-plan plus bouwvergunningen) heeft verleend. Aangenomen moet worden dat de formele rechtskracht van de desbetreffende besluiten tevens de gebreken in de communicatie dekt.
3.5 Omdat de Gemeente zich niet aan een tijdschema had gebonden en het treffen van een perfecte planologische grondslag voor het bouwplan niet als een resultaatsverbintenis van de Gemeente kan gelden, is de volgens Etgroen opgetreden vertraging en de daaruit voortgevloeide teleurgestelde verwachting weliswaar te betreuren maar niet voldoende als grondslag voor vergoeding van de geclaimde vertragingsschade. Het hof begrijpt de stellingen van Etgroen aldus dat de bouw van de 74 zomerhuizen in feite slechts korte tijd heeft stil gelegen en daarna is hervat. Dat daaruit schade van betekenis is voortgevloeid is onvoldoende gesteld en onderbouwd. Daarnaast heeft te gelden dat Etgroen, door te gaan bouwen zonder onherroepelijke bouwvergunning, waarmee op één lijn gesteld moet worden het bouwen met een fictief verleende vergunning waarvan onzeker is of deze in stand zal blijven, het risico heeft aanvaard dat de bouw met enige stagnatie en mogelijk dus ook met schade en kosten gepaard zou kunnen gaan.
3.6 Etgroen heeft ten pleidooie nog aangevoerd dat de onzekerheid over de fictief verleende bouwvergunning en de publiciteit daarover een ongunstig effect heeft gehad op gegadigden voor de zomerhuizen en op financiers. Etgroen heeft evenwel onvoldoende onderbouwd dat daaruit concrete schade voortgevloeid is.
3.7 Deze overwegingen voeren het hof tot de conclusie dat aan de toch al matig onderbouwde schadeopstelling van Etgroen (punt 35 van productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg) de grond voor wat betreft de posten A tot en met F ontbreekt.
3.8 Wat post G betreft: het gaat hier om de kosten van aanleg en afkoop onderhoud van een groenvoorziening die de Gemeente heeft opgelegd als onderdeel van de verlening van de bouwvergunning op basis van het bestemmingsplan Wijde Aa. Die post vormt, naar het hof begrijpt, voor Etgroen een tegenvaller, maar nu Etgroen geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het opleggen van deze voorwaarde moet de civiele rechter ervan uitgaan dat de Gemeente deze voorwaarde op goede gronden heeft opgelegd (formele rechtskracht van de vergunning).
3.9 Post H bestaat uit de gemiste opbrengst van een door Etgroen gewenste tweede fase van haar bouwplan (de bouw van zomerhuizen op het oostelijk deel van het terrein). In rechtsoverweging 4.15 heeft de rechtbank geen grondslag voor dit onderdeel van de vordering aanwezig geacht. Daartegen is geen grief gericht. Nu geen van de grieven slaagt komt deze kwestie in hoger beroep niet meer aan de orde.
3.10 Grief I wordt op grond van het voorgaande verworpen. Ten overvloede overweegt het hof nog dat de rechtbank alle stellingen van Etgroen minutieus heeft onderzocht en op goede gronden, waarbij het hof zich kan aansluiten, heeft verworpen.
4 De grieven V t/m X behoeven geen verdere bespreking. Het in grief XI vervatte bewijsaanbod wordt als onvoldoende gespecificeerd en niet ter zake dienend gepasseerd.
5 Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat Etgroen wordt veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de Gemeente.
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt Etgroen in de gedingkosten in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot deze uitspraak begroot op € 6.190,- voor verschotten en
€ 13.740,- voor salaris advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, J.C.N.B. Kaal en M.A.B. Chao-Duivis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2011 in aanwezigheid van de griffier.