ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2925

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.149
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Mink
  • E. de Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactverbod in hoger beroep na melding van huiselijk geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, aangespannen door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De man, hierna te noemen 'de man', heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter aangevochten, die hem een contactverbod had opgelegd voor een periode van één jaar, na een melding van huiselijk geweld door de vrouw, hierna te noemen 'de vrouw'. De vrouw had in haar aangifte melding gemaakt van mishandeling en bedreiging door de man, en het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK) had ook melding gemaakt van huiselijk geweld. De man ontkent de beschuldigingen en stelt dat hij nooit strafrechtelijk is veroordeeld. Hij betwist de noodzaak van het contactverbod en de opgelegde dwangsom van € 100,- per overtreding, met een maximum van € 5.000,-. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter overgenomen, aangezien deze niet zijn betwist. Het hof overweegt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een dreiging van onrechtmatig handelen van de man, wat de vrouw vrees voor fysiek geweld bezorgt. Het hof komt tot de conclusie dat het contactverbod gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van het geval en de belangen van beide partijen. De grief van de man wordt verworpen, en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.075.149/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 359150 / KG ZA 10-197
arrest van de sector Civiel recht d.d. 19 juli 2011
inzake
[de man]
wonende te [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. T. Venneman te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Haasjes te Waddinxveen.
Het geding
Bij exploot van 23 september 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 7 september 2010 van de voorzieningenrechter in de rechtbank
’s-Gravenhage, tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
Bij memorie van grieven, waarbij twee producties zijn gevoegd, heeft de man één grief aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
Partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en om arrest gevraagd.
Bij brief van 13 mei 2011 heeft de vrouw, naar aanleiding van een verzoek daartoe aan beide advocaten van het hof, ter completering van het procesdossier de stukken genoemd onder 1.2 en 1.3 van het bestreden vonnis aan het hof doen toekomen.
De vordering
De man vordert in de dagvaarding in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw (eiseres in eerste aanleg) alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
De vrouw heeft de vordering gemotiveerd bestreden. De vrouw heeft geconcludeerd de vordering van de man de niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vordering af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals door de voorzieningenrechter vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter - na vermindering door de vrouw van haar vordering - de man verboden gedurende één jaar na betekening van het vonnis op enigerlei wijze (waaronder schriftelijk, mondeling, telefonisch, per sms of e-mail) contact op te nemen met de vrouw en bepaald dat de man een dwangsom verbeurt van € 100,- per overtreding, met een maximum van € 5.000,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3. In geschil is het opleggen aan de man van een contactverbod als door de vrouw gevorderd, alsmede het daaraan verbinden van een dwangsom.
4. De man voert één grief aan tegen het bestreden vonnis. Hij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte een contactverbod heeft opgelegd. Volgens de man ontbreekt een rechtsgrond tot het opleggen van een contactverbod, nu geen sprake is geweest van een dusdanige bijzondere situatie waardoor ingrijpen van de voorzieningenrechter op zijn persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd en noodzakelijk is. De man voert daartoe aan dat niet blijkt dat sprake is geweest van hevige ruzies met hoog opgelopen spanningen. Voorts is er volgens de man geen enkele objectiveerbare vrees voor escalatie, nu de vrouw op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij door hem wordt lastig gevallen en bovendien is hij strafrechtelijk nooit vervolgd. Ook hebben de ruzies tussen partijen, zo betoogt de man, alleen plaatsgevonden tijdens de samenwoning van partijen en laatstelijk was dat begin december 2009. Daarbij komt nog dat er in de periode vanaf december 2009, althans vanaf 17 februari 2010, tot 7 september 2010 geen contact is geweest tussen de man en de vrouw en dat het de vrouw is geweest die contact heeft gezocht met de man door de man te bellen. Daarnaast stelt de man zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter met het opgelegde contactverbod geheel voorbij gaat aan de belangen van de man en de minderjarigen. De man heeft inmiddels een echtscheidingsprocedure gestart waarbij hij verzocht heeft een omgangsregeling op te starten. Een contactverbod maakt voorts inbreuk op zijn fundamentele recht op zijn bewegingsvrijheid en op zijn recht om als ouder het gezag uit te oefenen. Tot slot stelt de man dat ten onrechte een dwangsom is opgelegd.
5. De vrouw handhaaft haar standpunt. Zij stelt in het bijzonder dat de relatie van partijen sinds 2009 gekenmerkt wordt door fysiek en psychisch geweld. In september 2009 heeft de vrouw de echtelijke woning verlaten en sindsdien wordt zij door de man lastig gevallen. Zij heeft aangifte bij de politie gedaan van mishandeling en bedreiging door de man. Ook na het opleggen van het contactverbod valt de man de vrouw lastig en gaat hij, mede onder invloed van drank, door met de bedreigingen aan het adres van de vrouw, aldus de vrouw. Zo belt de man regelmatig meermalen ’s nachts naar de vrouw. De vrouw concludeert dan ook dat sprake is van een situatie die een ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de man gerechtvaardigd en noodzakelijk maakt. Bovendien, zo betoogt de vrouw, wordt de man door het contactverbod nauwelijks beperkt in zijn bewegingsvrijheid, nu hij enkel geen contact met haar mag opnemen. Tot slot betwist de vrouw uitdrukkelijk dat zij telefonisch contact zou hebben opgenomen met de man. Ook blijkt dit volgens de vrouw niet uit de overgelegde stukken.
6. Het hof overweegt als volgt. Een contactverbod als door de vrouw gevraagd beperkt de man slechts in zijn mogelijkheid om schriftelijk, mondeling, telefonisch, per sms dan wel per e-mail contact met de vrouw op te nemen, maar raakt als zodanig niet de bewegingsvrijheid van de man. De voorzieningenrechter heeft niet bepaald dat de man zich niet meer in een bepaald gebied zou mogen begeven. Voor de toewijzing van een contactverbod moet aannemelijk zijn dat sprake is van feiten en omstandigheden die een contactverbod rechtvaardigen en dat in hoger beroep nog altijd sprake is van een dreigend onrechtmatig handelen van de man in de zin dat hij contact met de vrouw zoekt tegen haar wil.
7. Het hof stelt voorop dat de vraag of een contactverbod als opgelegd gerechtvaardigd is, beantwoord moet worden aan de hand van de omstandigheden van het geval en met inachtneming van de bij de beantwoording van deze vraag betrokken belangen van partijen.
8. Bij de beantwoording van deze vraag neemt het hof in aanmerking dat de man, naar het oordeel van het hof, de inhoud van de door de vrouw overgelegde processen-verbaal van
22 december 2009 en 6 januari 2010, alsmede de brief van het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van 27 januari 2010, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. In deze processen-verbaal maakt de vrouw melding van mishandeling en bedreiging door de man. In de brief van het AMK wordt vermeld dat de politie Zuid-Holland bij het AMK heeft gemeld dat er sprake was van huiselijk geweld. De man voert slechts aan dat het juist de vrouw is geweest die hem heeft mishandeld, dat hij nimmer strafrechtelijk is veroordeeld en dat de verklaringen van de vrouw leugenachtig zijn. De man ontkent echter niet dat de relatie van partijen sinds 2009 werd gekenmerkt door fysiek en psychisch geweld.
9. Wat er tussen partijen precies is voorgevallen, kan naar het oordeel van het hof verder in het midden blijven. Het hof acht het in ieder geval aannemelijk dat er tussen partijen regelmatig confrontaties hebben plaatsgevonden, zoals blijkt uit de aangiften bij de politie en de melding bij het AMK, en dat er een dreiging is van verdere onrechtmatige handelingen. Dit leidt bij de vrouw tot vrees voor fysiek geweld. Het hof ziet bij een afweging van het belang van de man, om geen contact te kunnen opnemen met de vrouw als door haar gevraagd, tegen het belang van de vrouw, het zich veilig voelen, reeds voldoende grond voor een contactverbod. Het hof acht het, evenals de voorzieningenrechter, in het belang van de vrouw dat er enige tijd rust komt. Voor zover de zekerheid dat de man op geen enkele wijze contact met haar zal opnemen bijdraagt aan het tot stand komen daarvan, heeft de vrouw een belang bij het contactverbod. Dit contactverbod voldoet naar het oordeel van het hof aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Over de tussen partijen aanhangige echtscheidingsprocedure zullen de advocaten van partijen zich met elkaar kunnen verstaan. Indien en voor zover de rechtbank zou bepalen dat tussen de man en de kinderen contact zal kunnen plaatshebben, zal in die procedure aan de orde moeten komen, in hoeverre het in onderhavige zaak opgelegde contactverbod daaraan in de weg staat. De grief faalt.
10. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom van € 100,- per overtreding tot een maximumbedrag van € 5.000,-.
11. Uit het vorenstaande volgt dat de grief geen doel treft, zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
12. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de vrouw heeft verzocht - de man te veroordelen in de kosten van dit geding in hoger beroep, en zal derhalve de kosten tussen partijen, (gewezen) echtelieden, compenseren.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, Mink en De Haan-Boerdijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.