ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2858

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.024
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake nakoming zorgregeling en kostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam. De man vorderde dat de vrouw haar medewerking verleent aan de uitvoering van een zorgregeling voor hun driejarige minderjarige zoon. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de zorgregeling niet heeft nageleefd, ondanks een eerdere rechterlijke uitspraak. De vrouw had de zorgregeling opgeschort, wat de man als prematuur beschouwde. Het hof oordeelt dat de vrouw blijk heeft gegeven van een weinig coöperatieve houding en dat de man niet zonder reden in kort geding is gegaan. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het de kostenveroordeling betreft en compenseert de proceskosten in beide instanties, aangezien partijen voormalige echtgenoten zijn. De beslissing van het hof houdt in dat de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 19 juli 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.080.024/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 364457/2010-1007
arrest van het team familie van 19 juli 2011
inzake
[de man],
wonende te [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. A.Ch. Osté te Oosterhout,
tegen
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.M. Bissumbhar te Krimpen aan den IJssel.
Het geding
Bij exploot van 20 december 2010, verbeterd bij herstelexploot van 29 december 2010, is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 november 2010, door de voorzieningenrechter te Rotterdam tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man, inhoudende dat de vrouw haar medewerking verleent aan de uitvoering van de in het vonnis van 22 september 2010 bepaalde zorgregeling, afgewezen en de man veroordeeld in de proceskosten.
Bij memorie van grieven, waarbij twee producties zijn gevoegd, heeft de man een grief aangevoerd en gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en primair de vrouw te veroordelen in de kosten van beide procedures zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, subsidiair de kosten van beide procedures zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Bij memorie van antwoord, waarbij een productie is gevoegd, heeft de vrouw de gronden van het hoger beroep bestreden. De vrouw heeft geconcludeerd het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden te bevestigen (het hof leest: bekrachtigen), met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
De man heeft het procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals door de voorzieningenrechter vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Gelet op de tekst van punt 4 op de eerste bladzijde van de memorie van grieven waar staat vermeld: “Gelet op de feiten richt de grief zich dan ook alleen nog op de proceskostenveroordeling.”, zal het hof het voormelde petitum van de man opvatten in die zin dat hij in hoger beroep enkel en alleen vordert het bestreden vonnis te vernietigen voor zover dit de door de rechtbank opgelegde proceskostenveroordeling betreft.
Het geschil
3. In geschil is of de man terecht in de kosten van de procedure in kort geding is veroordeeld.
4. De man klaagt in zijn enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft beslist dat de vordering van de man inzake de uitvoering van de zorgregeling tussen hem en de thans driejarige minderjarige zoon van partijen (hierna: de minderjarige) prematuur zou zijn, zodat de man in de kosten van het kort geding dient te worden veroordeeld.
5. De man stelt dat de vrouw - ondanks de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2010, waarbij een voorlopige zorgregeling was bepaald die zou gelden tot het moment dat begeleide contacten bij het Rotterdams Omgangshuis (hierna: Omgangshuis) zouden starten - niet heeft meegewerkt aan deze zorgregeling. Hierdoor heeft de man van begin oktober 2010, toen de vrouw voormelde zorgregeling stopte, tot 8 december 2010, het moment waarop de begeleide contacten tussen de man en de minderjarige daadwerkelijk zijn gestart, geen contact met de minderjarige kunnen hebben. Gelet hierop heeft de man op goede gronden in kort geding nakoming van de uitspraak van 22 september 2010 gevorderd, aldus de man in hoger beroep.
6. De vrouw betwist dat zij zich inzake de zorgregeling weigerachtig heeft opgesteld. Zij wijst erop dat zij in de periode van 20 juli 2009 tot 27 juli 2010 altijd uitvoering heeft gegeven aan de geldende zorgregeling in afwachting van de hulpverlening van het Omgangshuis. Op de laatst vermelde datum heeft zij de zorgregeling echter in het belang van de minderjarige opgeschort. De vrouw stelt dat zij na het vonnis in kort geding van 22 september 2010 de zorgregeling op 6 oktober 2010 heeft opgeschort omdat de incidenten tussen partijen bleven aanhouden en het Omgangshuis inmiddels bij de zaak betrokken was.
7. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft erkend dat zij op 27 juli 2010 een rechterlijke uitspraak naast zich neer heeft gelegd door om haar moverende redenen de zorgregeling op die datum op te schorten. Als onweersproken staat voorts vast dat de vrouw in weerwil van het vonnis in kort geding van 22 september 2010 geen uitvoering heeft gegeven aan de in dat vonnis bepaalde zorgregeling. Tevens heeft de man in de memorie van grieven onweersproken gesteld dat hij, alvorens het kort geding aan te spannen, tevergeefs heeft getracht in onderling overleg tot een vergelijk omtrent de zorgregeling te komen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof met de man van oordeel dat de vrouw blijk heeft gegeven van een weinig coöperatieve houding. In dat licht bezien heeft naar het voorlopig oordeel van het hof de man de vrouw niet zonder reden opnieuw in een procedure in kort geding betrokken teneinde op die wijze naleving van de zorgregeling te bewerkstelligen.
8. Over de vraag of de vordering van de man al dan niet prematuur was, overweegt het hof als volgt. Partijen hebben over en weer stellingen geponeerd over data van contacten met en daaruit voortvloeiende mededelingen over de wachttijden bij het Omgangshuis. Wat daar verder ook van zij, de daadwerkelijke start van de begeleide contacten tussen de man en de minderjarige was ten tijde van de zitting in kort geding een onzekere toekomstige gebeurtenis. Anders dan de vrouw in de memorie van antwoord stelt, stond het de man daarbij ter vrije beoordeling of hij zijn vordering al dan niet wenste in te trekken en op welk moment. Ook stond het hem vrij niet af te gaan op een, later onjuist gebleken, telefonische mededeling ter terechtzitting van een medewerkster van het Omgangshuis inhoudende dat begeleide contacten tussen de man en de minderjarige binnen veertien dagen zouden plaatsvinden. Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat de begeleide contacten tussen de man en de minderjarige bij het Omgangshuis eerst op 8 december 2010 hebben plaatsgevonden, terwijl tussen 6 oktober 2010 en 8 december 2010 in het geheel geen contacten tussen de man en de minderjarige hebben plaatsgevonden, is ook achteraf gebleken dat de vordering van de man niet als prematuur kan worden aangemerkt.
9. Een veroordeling van de man in de proceskosten op die grond was dan ook niet op zijn plaats. Gelet op het vorenstaande slaagt de grief van de man, zodat het bestreden vonnis in zoverre dient te worden vernietigd.
Proceskosten
10. De man vordert primair de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, aangezien in zijn optiek juist de vrouw prematuur heeft gehandeld door de zorgregeling ruim twee maanden voordat de begeleide contacten uiteindelijk zijn ingegaan, stop te zetten.
11. Het hof overweegt als volgt. Krachtens artikel 237 lid 1 Rv geldt ten aanzien van de kostenveroordeling in dagvaardingsprocedures in eerste aanleg dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in beginsel in de kosten wordt veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd indien tussen partijen een familie-, huwelijkse of soortgelijke relatie bestaat. Het vorenstaande is ook van toepassing op gewezen echtgenoten voor zover het geding voortspruit uit de vroegere echtelijke verhouding. Daarnaast en onafhankelijk van de vorige grond kunnen de kosten worden gecompenseerd indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte. Op grond van artikel 353 lid 1 Rv geldt artikel 237 Rv eveneens voor de procedure in hoger beroep.
12. Nu partijen voormalige echtgenoten zijn, ziet het hof met het oog op voormeld artikel aanleiding de kosten van het geding in beide instanties tussen partijen te compenseren. Het hof zal de primaire vordering van de man derhalve afwijzen en beslissen conform de subsidiaire vordering van de man. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de man in de memorie van grieven terecht heeft gesteld dat een kostenveroordeling zeer ongebruikelijk is in zaken van familierechtelijke aard. Het hof acht de aangevoerde feiten en omstandigheden niet van dien aard dat in dit geval een afwijking van de gebruikelijke kostencompensatie geëigend zou zijn.
13. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op 26 november 2010 tussen partijen gewezen, doch enkel en alleen voor zover de man daarbij in de kosten van de procedure is veroordeeld en, in zoverre opnieuw rechtdoen¬de:
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Kamminga en Van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.