ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2797

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.666
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Pannenkoek
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de man tot nakoming van de zorg- en opvoedingstaken van zijn minderjarige dochter, zoals eerder vastgesteld in een beschikking van het hof op 1 september 2010. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van der Stel, vorderde dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 25 november 2010 zou vernietigen, waarin hij was veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, en dat de opgelegde dwangsom zou worden opgeheven of verminderd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.K. Visser, betwistte de grieven van de man en stelde dat hij de zorgregeling niet had nageleefd.

Het hof overwoog dat er al geruime tijd een gespannen situatie tussen de partijen bestaat, maar dat deze spanning de belangen van de minderjarige niet schaadt. De man had een nieuwe baan en zijn werkplek bevond zich in de nabijheid van het kinderdagverblijf, waardoor hij in staat was om zijn dochter op te halen en terug te brengen zonder confrontatie met de vrouw. Het hof concludeerde dat er onvoldoende gronden waren om de man niet te verplichten de zorgregeling na te komen en handhaafde de dwangsom die door de voorzieningenrechter was opgelegd.

De beslissing van het hof was om het vonnis van de voorzieningenrechter te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit arrest benadrukt het belang van het nakomen van zorgregelingen en de rol van dwangsommen in het waarborgen van de naleving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaksnummer : 200.079.666
Zaak- rolnummer rechtbank : 89372 / KG ZA 10-236
arrest van de familiekamer d.d. 22 februari 2011
inzake
[de man],
woonplaats gekozen te [adres],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat : mr. J. van der Stel te Dordrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [adres],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland .
Het geding
Bij exploot van 22 december 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 november 2010 door de voorzieningenrechter van de recht¬bank Dordrecht tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
In het exploot heeft de man zijn grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grie¬ven bestreden.
Op 11 februari 2011 is de zaak bepleit, namens de man door mr. J. van der Stel, advocaat te Dordrecht en namens de vrouw door mr. J. van Dijk, advocaat te Oud-Beijerland, mede aan de hand van hun pleitnotities.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en partijen hebben arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover daar tegen geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Gezien de onderlinge samenhang tussen de grieven bespreekt het hof de grieven gezamenlijk.
3. De man vordert in hoger beroep:
dat het het gerechtshof ’s-Gravenhage moge behagen te vernietigen het vonnis in kort geding van 25 november 2010 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, gewezen onder zaaknummer 89372 / KG ZA 10-236 tussen rekwirant als gedaagde in conventie en gerekwireerde als eiseres in conventie, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gerekwireerde in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, althans de opgelegde dwangsom op te heffen danwel te verminderen, met veroordeling van gerekwireerde in de kosten van de procedures in beide instanties.
Nakoming zorgregeling
4. In geschil is tussen partijen de vordering tot nakoming van de verdeling van de zorg – en opvoedingstaken zoals vastgelegd in de beschikking van dit hof van 1 september 2010 inhoudende:
“bepaalt dat de man de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg – en opvoedingstaken wekelijks bij zich heeft van vrijdagavond tot maandagochtend, waarbij de man de minderjarige op vrijdag bij het kinderdagverblijf haalt en op maandag naar het kinderdagverblijf brengt”.
5. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, ondermeer, de man veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling met betrekking tot de minderjarige dochter van partijen, [naam kind], op straffe van een dwangsom.
6. Tegen het bestreden vonnis heeft de man onder meer het navolgende aangevoerd:
• partijen zijn al jaren met elkaar in een strijd verwikkeld;
• op 5 september 2010 is tussen partijen de situatie geëscaleerd. De vrouw heeft bij de verblijfplaats van de man in het bijzijn van [naam kind] de nodige stennis geschopt;
• de man kan de problematiek niet meer aan;
• de huidige partner van de man is op 11 december 2010 bevallen. De man dient de nodige zorg aan zijn pasgeboren kind te besteden;
• de man is op 2 januari 2011 in dienst getreden bij AG+S Bouwbedrijf BV en zal in het weekend storingsdiensten moeten draaien;
• de man zal bij de rechtbank Dordrecht een verzoekschrift tot wijziging van de zorg– en opvoedingstaken indienen. Het verzoek houdt in dat de man eens in de veertien dagen één weekend van vrijdagavond tot maandagochtend de minderjarige bij zich heeft;
• ten onrechte heeft de voorzieningenrechter een dwangsom opgelegd.
7. Door de vrouw is onder meer het navolgende naar voren gebracht:
• de man heeft tot aan het moment waarop een week was verstreken na de geboorte van het jongste kind geweigerd de zorgregeling uit de beschikking van 1 september 2010 na te komen;
• eerst vanaf vrijdag 17 december 2010, het eerste weekend waarop de man kans liep daadwerkelijk een dwangsom te verbeuren, haalt de man [naam kind] wekelijks op bij het kinderdagverblijf en brengt haar op maandagochtend weer terug;
• ten tijde van het opstellen van de memorie van antwoord heeft de man zich vijf keer gehouden aan de uitspraak van dit hof van 1 september 2010;
• dat de man per 1 januari 2011 een baan heeft rechtvaardigt niet dat de huidige zorgregeling moet worden gewijzigd;
• de man heeft een baan gevonden in Sliedrecht, slechts enkele kilometers van het kinderdagverblijf van [naam kind], zodat het halen en brengen van [naam kind] geen problemen oplevert;
• het zal slechts sporadisch voorkomen dat de man in de weekenden moet werken. De huidige partner van de man kan dan ook [naam kind] opvangen;
• de reden dat de echtscheidingsprocedure moeizaam verloopt, is dat de vrouw de man tijdens de procedures regelmatig op onjuiste informatie betrapt. De vrouw is inmiddels gefrustreerd geraakt over het feit dat de man de rechterlijke instanties bewust onjuist inlicht waarvan de financiële gevolgen op het bordje van de vrouw terecht komen;
• de man plaatst de vrouw in een praktisch onmogelijke situatie omdat zij de zorgen van [naam kind] moet combineren met een vrijwel fulltime baan als lerares;
• de vrouw betwist dat haar primaire doel voor het verkrijgen van een dwangsom is dat zij een vermogenspost wil creëren in het kader van de boedelverdeling.
8. Het hof overweegt als volgt. In dit spoedappel beoordeelt het hof slechts of er voor de man een noodsituatie ontstaat in het geval de vrouw nakoming vordert van de door dit hof op 1 september 2010 vastgestelde zorgregeling tussen de man en de vrouw met betrekking tot de minderjarige. De onderhavige procedure leent zich er niet voor om tot een uitvoerige toetsing te komen of de overeengekomen zorgregeling dient te worden gewijzigd wegens een wijziging van omstandigheden. Het hof is inmiddels gebleken dat de man bij de rechtbank een verzoek heeft ingediend tot een wijziging van de zorgregeling.
9. Uit de gewisselde stukken volgt dat er tussen partijen al geruime tijd een gespannen situatie bestaat. Niet is gebleken dat deze spanning de belangen van de minderjarige schaadt. De vrouw heeft ter zitting onbestreden verklaard dat [naam kind] vrolijk thuis komt als zij bij de man is geweest.
10. Vast staat dat de man een nieuwe werkkring heeft en dat zijn werkplek in de directe omgeving ligt van het kinderdagverblijf. De man kan het kind daar ophalen en weer terugbrengen zonder dat hij wordt geconfronteerd met de vrouw. Vast staat dat de man samenwoont en dat uit die relatie een kind is geboren. Gezien dit feit is de opvang van [naam kind] verzekerd indien de man in het weekend voor zijn werk werkzaamheden moet verrichten. Voorts heeft het hof niet kunnen vaststellen of, en zo ja hoe vaak, de man in een weekend storingsdienst zal hebben.
11. Op basis van de door de man gestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn waarom niet van hem nakoming kan worden gevraagd van de door het hof op 1 september 2010 vastgestelde zorgregeling. Het hof is gebleken dat de man geen gevolg gaf aan de zorgregeling toen daar geen dwangsom aan was verbonden. Om de zorgregeling te waarborgen acht het hof het derhalve gewenst dat de dwangsom gehandhaafd blijft. Het hof ziet onvoldoende aanleiding de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde dwangsom te matigen, zoals door de man verzocht.
Proceskosten
12. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.
Bekrachtiging
13. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis¬ moet worden be¬krach¬tigd.
Beslissing
bekrachtigt het vonnis van 25 november 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen,
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Pannenkoek en Hulsebosch en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2011 in aanwezigheid van de griffier.