Rolnummer: 22-003783-09
Parketnummer: 11-510002-09
Datum uitspraak: 16 maart 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 14 juli 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats op [geboortedag] 1981,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 8 februari 2010, 6 december 2010 en 2 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg beslist omtrent de inbeslaggenomen goederen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 17 maart 2009 te Dordrecht en/of Zwijndrecht, in elk geval in Nederland meermalen althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer andere perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 17 maart 2009 te Dordrecht en/of Zwijndrecht, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een (vuur)wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool van het merk FN Herstal, type HP 35, kaliber 9mm luger, en/of voor dat wapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Dordrecht en/of Zwijndrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten;
- ongeveer 31 gram cocaïne in een auto van het merk Peugot voorzien van het kenteken [kenteken A] en/of
- ongeveer 1307 gram cocaïne in een woning gelegen aan [adres A] en/of
- ongeveer 11 gram cocaïne in een woning gelegen aan het [adres B];
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 16 maart 2009, te Dordrecht, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (telkens) een of meer bedrag(en) aan contant geld , verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat geld voornoemd, gebruik gemaakt (door met dat geld uitgaven te doen ten behoeve van het levensonderhoud van hem verdachte en/of (een) bijdrage(n) te leveren aan het huishouden van [betrokkene A] en/of het betalen/boeken van vakantiereizen), terwijl hij (telkens) wist dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was uit enig misdrijf (te weten; de handel in verdovende middelen)
hij op of omstreeks 17 maart 2009, te Dordrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten;
-(in een woning gelegen aan [adres C]), (een) bedrag(en) aan contant geld, ter grootte van ongeveer 95.745 euro en/of
-(in een woning gelegen aan [adres A]), (een) bedrag(en) aan contant geld, ter grootte van ongeveer 19.640 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (te weten; de handel in verdovende middelen);
hij op of omstreeks 25 juni 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of diens mededader opzettelijk dreigend; -de auto waarin hij, verdachte, en of diens mededader, gezeten was/waren, tot stilstand gebracht naast de auto waarin die [aangever] op dat moment reed en/of daarbij een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of gericht op die [aangever] en/of -(vervolgens) de auto, waarin die [aangever] (verder) reed, achtervolgd, althans (hinderlijk) gevolgd en/of -daarbij het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) (opnieuw) heeft/ hebben getoond aan die [aangever] en/of diens medepassagier;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij de periode van 01 december 2005 tot en met 15 januari 2006 te Dordrecht en Zwijndrecht, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij in de periode van 16 januari 2006 tot en met 17 maart 2009 te Dordrecht en Zwijndrecht, meermalen tezamen en in vereniging met een andere persoon, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij in de periode van 14 februari 2009 tot en met 17 maart 2009 te Dordrecht en Zwijndrecht, een (vuur)wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool van het merk FN Herstal, type HP 35, kaliber 9mm luger, en voor dat wapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad;
hij op 17 maart 2009 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten;
- ongeveer 31 gram cocaïne in een auto van het merk Peugot voorzien van het kenteken [kenteken A];
hij op 17 maart 2009 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten;
- ongeveer 1307 gram cocaïne in een woning gelegen aan [adres A];
hij in de periode van 1 december 2005 tot en met 16 maart 2009, te Dordrecht, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte meermalen, voorwerpen, te weten (telkens) een of meer bedragen aan contant geld , verworven, en van dat geld voornoemd, gebruik gemaakt (door met dat geld uitgaven te doen ten behoeve van het levensonderhoud van hem verdachte en bijdragen te leveren aan het huishouden van [betrokkene A] en het betalen van vakantiereizen), terwijl hij (telkens) wist dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (te weten; de handel in verdovende middelen)
hij op 17 maart 2009, te Dordrecht, voorwerpen, te weten;
-(in een woning gelegen aan [adres C]), een bedrag aan contant geld, ter grootte van ongeveer 95.745 euro en
-(in een woning gelegen aan [adres A]), een bedrag aan contant geld, ter grootte van ongeveer 19.640 euro,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (te weten; de handel
in verdovende middelen).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken van de periode vóór 2008.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende de periode van 1 december 2005 tot en met 17 maart 2009, grotendeels met een ander, heeft beziggehouden met de handel in verdovende middelen. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 juni 2009, inhoudende dat hij in cocaïne heeft gedeald en 'alle getuigen die zeggen dat ik voor 2005 bezig ben geweest met het dealen van cocaïne, liegen' alsmede op de zich in het dossier bevindende handgeschreven brief van de verdachte, waarin hij aangeeft dat hij in december 2005 is begonnen met het dealen van cocaïne en dat [betrokkene B] hem in januari (het hof begrijpt: januari 2006) kwam helpen.
De verklaring van de verdachte dat hij bovengenoemde brief op aandringen van zijn eerdere raadsvrouw heeft geschreven terwijl hij niet wist wat hij daarin moest verklaren en dat de inhoud van die brief niet waar is, acht het hof, in het bijzonder gelet op de gedetailleerdheid van de inhoud van genoemde brief, volstrekt onaannemelijk. Deze verklaring vindt bovendien geen steun in de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren ten aanzien van de getuigenverklaringen, een en ander zoals verwoord in zijn pleitnotitie, overweegt het hof het navolgende.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep is het hof van oordeel dat de door de getuigen bij de politie afgelegde verklaringen zoals door de raadsman genoemd niet voor het bewijs dienen te worden gebezigd voor wat betreft de periode waarin gehandeld is door de verdachte.
Het hof overweegt hiertoe dat het hof er weliswaar van uit gaat dat deze verklaringen op een juiste en bij de wet voorgeschreven wijze zijn afgenomen, maar dat deze verklaringen te sterk uiteenlopen voor wat betreft de duur van de genoemde periode. Op basis daarvan kan het hof dan ook niet tot de vaststelling van een overtuigende pleegperiode geraken.
Het hof is voorts van oordeel dat de door de getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen voldoende betrouwbaar, en grotendeels in overeenstemming zijn met de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, zodat deze - voor zover relevant - voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Gelet op het hiervoor overwogene gaat het hof voorbij aan het verzoek van de advocaat-generaal tot het horen van de opstellers van het proces-verbaal van 25 februari 2011.
Het verzoek van de raadsman tot het schorsen van de voorlopige hechtenis van de verdachte indien het hof zou besluiten tot het (opnieuw) horen van getuigen, is niet aan de orde, nu de noodzaak tot het horen van getuigen naar 's hofs oordeel niet bestaat.
Tenslotte merkt het hof op dat de overige door de verdediging naar voren gebrachte verweren door het hof worden verworpen, nu deze geen steun vinden in het recht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 A bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 B bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 3 A bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 B bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode, grotendeels samen met een ander, bezig gehouden met de verkoop van cocaïne in Dordrecht en Zwijndrecht. Door zijn handelwijze heeft de verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugscircuit in deze gemeenten. Bovendien had de verdachte op het moment van zijn aanhouding een voorraad cocaïne op zak.
Tevens heeft de verdachte gedurende enige tijd gebruik gemaakt van een zogenaamd 'safehouse'. Achtereenvolgens werd bij verschillende personen een kluis in huis geplaatst waarin een drugsvoorraad en de opbrengsten van de cocaïneverkoop werden bewaard. Verdachte was de enige die toegang had tot deze kluis. Na aanhouding van de verdachte zijn in deze kluis naast ruim 1,3 kilogram cocaïne, onder andere ook een vuurwapen en daarvoor geschikte patronen aangetroffen. Verdachte heeft dit pistool onbevoegd voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie creëert het risico van het gebruik van die wapens, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Dergelijke misdrijven dragen bij aan de handel in en het gebruik van harddrugs, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit veroorzaakt veel schade en onrust en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Tenslotte heeft de verdachte het geld dat hij verdiende met de handel in verdovende middelen, witgewassen, onder andere door het betalen van vakanties. Witwassen vormt een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel-economisch bestel, omdat daardoor de illegale herkomst van gelden wordt onttrokken aan het zicht van de fiscus en van justitie, met als gevolg daarvan corrumperende werking op het reguliere handels- en betalingsverkeer.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat er bij de behandeling van de zaak in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), nu de zaak in hoger beroep niet binnen zestien maanden na het op 20 juli 2009 instellen van het appel is afgedaan, maar eerst op 16 maart 2011.
Nu bedoelde overschrijding grotendeels is veroorzaakt door de tijd die met het ten verzoeke van de verdachte horen van een tiental getuigen gemoeid is geweest, zal het hof aan de overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties verbinden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Onder de verdachte zijn bij diverse doorzoekingen goederen inbeslaggenomen. Deze goederen zijn voorzien van een volgnummer en opgenomen in het proces-verbaal van inbeslaggenomen goederen van 25 juni 2009. Het hof zal met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen naar de volgnummers verwijzen zoals deze in voornoemd proces-verbaal zijn opgenomen.
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen met de volgende volgnummers gevorderd:
- C1 tot en met C9;
- C8.1 tot en met C8.12;
- C8.14 en C8.15;
- C8.18;
- C8.22.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals voornoemd, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu het hier gaat om voorwerpen met behulp waarvan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de volgende volgnummers de onttrekking aan het verkeer gevorderd:
- C8.13;
- C8.16 en C8.17;
- C8.19 tot en met C8.21;
- C8.23 tot en met C8.29;
- C.8.31 en C8.32;
- 2.
Voor zover de inbeslaggenomen voorwerpen betrekking hebben op verdovende middelen, worden deze op grond van artikel 13a van de Opiumwet onttrokken aan het verkeer.
Het hof heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat met behulp van de overige inbeslaggenomen voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn begaan. Voorts is het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet. Daarmee is aan de wettelijke eis als bedoeld in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht voldaan. Het hof zal deze voorwerpen dan ook onttrekken aan het verkeer.
Het hof heeft ook hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen met de volgnummers:
- D1 tot en met D9;
- 5 tot en met 10;
- 12 en 13,
nu deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de verdachte in beslag zijn genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen met de volgende volgnummers:
- C1 tot en met C9;
- C8.1 tot en met C8.12;
- C8.14 en C8.15;
- C8.18;
- C8.22.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen met de volgende volgnummers:
- C8.13;
- C8.16 en C8.17;
- C8.19 tot en met C8.21;
- C8.23 tot en met C8.29;
- C.8.31 en C8.32;
- 2.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen met de volgnummers:
- D1 tot en met D9;
- 5 tot en met 10;
- 12 en 13,
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.A. de Groot, mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 maart 2011.