ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1633

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005629-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak in zaak van seksuele misdrijven tegen minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een vreemdeling met een verblijfsvergunning, werd beschuldigd van het plegen van seksuele misdrijven tegen een minderjarig meisje van zes jaar in België. De rechtsmacht van Nederland werd ingeroepen op basis van artikel 5a van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op vreemdelingen met een vaste woonplaats in Nederland die zich buiten Nederland schuldig maken aan bepaalde misdrijven tegen minderjarigen.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het eerdere vonnis. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de Belgische wetgever ervoor had gekozen om in dergelijke gevallen geen strafrechtelijke vervolging in te stellen.

Het hof oordeelde dat, hoewel zowel Nederland als België eigenstandige rechtsmacht hadden, de overdracht van de strafvervolging op rechtsgeldige wijze had plaatsgevonden. Na beoordeling van het dossier en de verhandelingen in hoger beroep, kwam het hof tot de conclusie dat er niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging. Dit leidde tot de beslissing om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de verdachte vrij te spreken van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan op de openbare zitting van het hof op 25 februari 2011.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005629-10
Parketnummer: 10-643188-09
Datum uitspraak: 25 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair eerste alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 augustus 2008 te Herstal, althans in België door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk heeft hij verdachte, zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht/geduwd en/of gehouden; het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het leggen van zijn verdachtes, hand over de mond van die [aangeefster] en/of het (daarbij) deze de woorden toevoegen:"zwijg"
of
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [aangeefster] (geboren op [geboortedag] 2001), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [aangeefster]
subsidiair
hij op of omstreeks 05 augustus 2008 te Herstal, althans in België ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster], te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zijn, verdachtes penis in de vagina van die [aangeefster] heeft gebracht/geduwd en/of gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
of
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [aangeefster](geboren op [geboortedag] 2001) handelingen te plegen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [aangeefster], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Bij brief van 25 februari 2009 heeft de eerste substituut-procureur van het Parket van de Procureur des Konings te Luik bij de officier van justitie te Rotterdam aangifte gedaan van de vermeende verkrachting en aanranding door de verdachte op 5 augustus 2008 van de eerbaarheid van een minderjarige jonger dan 10 jaar. Hij heeft daarbij vermeld dat het hem opportuun lijkt dat er, als daar reden toe is, vervolging wordt ingesteld door de Rotterdamse officier van justitie. Bij de brief zijn de resultaten van het opsporingsonderzoek van de Belgische politie terzake gevoegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen - het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de Belgische wetgever expliciet ervoor heeft gekozen om ten aanzien van strafbare feiten gepleegd door minderjarigen, met in achtneming van de waarborgen neergelegd in artikel 40, derde lid, Verdrag inzake de rechten van het kind, niet de strafrechtelijke weg te volgen, maar maatregelen in te voeren zonder dat toevlucht wordt genomen tot gerechtelijke stappen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge artikel 5a van het Wetboek van Strafrecht (zoals dat luidde van 9 mei 2009 tot en met 31 maart 2010) is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de vreemdeling die in Nederland vaste woon- of verblijfplaats heeft en zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in artikel 242 tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
De wetgever heeft ten aanzien van dergelijke vergrijpen uitdrukkelijk niet de eis willen stellen dat daarop ook in het land waar deze zijn begaan straf is gesteld (Kamerstukken II, 2001/2002, 27745, nr. 7, Handelingen II, 2001/2002, nr. 64, p. 4312 en Handeling II, 2011/2002, nr. 65, p. 4378).
De verdachte, een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8 onder a van de Vreemdelingenwet 2000, heeft een vaste woonplaats in Rotterdam en wordt verdacht van overtreding van artikel 242 en 244 van het Wetboek van Strafrecht, begaan tegen een meisje van 6 jaar. Dit betekent dat Nederland op grond van artikel 5a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval eigenstandige rechtsmacht heeft.
Ook België heeft eigenstandige rechtsmacht aangezien de verweten feiten zich op Belgisch territoir hebben voorgedaan. In het geval waarin twee staten originaire rechtsmacht hebben, behoort een overdacht van strafvervolging tot de mogelijkheden. Het bestaan van een verdrag is daarvoor geen voorwaarde. Voldoende is dat beide staten met de overdracht instemmen. Nu de in deze zaak betrokken autoriteiten van beide landen zijn overeengekomen - de Belgische eerste substituut-procureur heeft om vervolging gevraagd en de Nederlandse officier van justitie heeft hieraan gevolg gegeven - dat de vervolging van de verdachte in Nederland zou worden voortgezet, is overdracht van de strafvervolging op rechtsgeldige wijze verlopen.
Dat de Belgische wetgever ten opzichte van de Nederlandse wetgever heeft gekozen voor een andere minimumleeftijd en andere maatregelen heeft ingevoerd voor de handelswijze ten aanzien van strafbare feiten gepleegd door minderjarigen zonder dat men toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, doet niet af aan het feit dat, zoals reeds overwogen, Nederland op grond van artikel 5a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval eigenstandige rechtsmacht heeft en dat ook Nederland voldoet aan de door de raadsman aangehaalde waarborgen zoals neergelegd in artikel 40, derde lid, Verdrag inzake de rechten van het kind.
Het hof verwerpt het verweer.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem is tenlastegelegd. Deze twijfel moet in het voordeel van de verdachte gelden, zodat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam,
mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. A. Vasak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2011.