ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1056

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000796-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en belediging van een politieagent

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van bedreiging en belediging van een politieagent, gepleegd op 16 september 2009 te 's-Gravenhage. De verdachte heeft de agent bedreigd met de woorden: 'Dan moet je hier komen, dan sla ik je helemaal verrot. Jij met die dunne armen van je. Moet je een keer in de ring komen, dan maak ik je dood.' Daarnaast heeft hij de agent beledigd door hem te beschimpen met kwetsende en racistische uitdrukkingen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de politieagent in overweging heeft genomen. Het hof benadrukt dat dergelijke misdrijven niet alleen de slachtoffers, maar ook de maatschappij als geheel raken. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden en heeft eerder strafbare feiten gepleegd. Tevens is er een schadevergoeding van € 280,- toegewezen aan de benadeelde partij, de politieagent, voor de immateriële schade die hij heeft geleden door de beledigingen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000796-10
Parketnummer: 09-925811-09
Datum uitspraak: 29 maart 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 en het bij parketnummer 09-408111-09 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 27 augustus 2010 ingetrokken.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is -voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen- ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 september 2009 te 's-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd :"Dan moet je hier komen, dan sla ik je helemaal verrot. Jij met die dunne armen van je. Moet je een keer in de ring komen, dan maak ik je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 16 september 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [aangever], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [aangever] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kanker turk, jij vieze kanker jood. Kanker agent.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat -kort gezegd- doelbewust potentieel ontlastend bewijs buiten het dossier is gehouden. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek is volgens vaste jurisprudentie alleen ruimte indien doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, hetgeen het hof in de onderhavige zaak -gelet op hetgeen hieromtrent door de raadsvrouw naar voren is gebracht- niet aannemelijk acht geworden. Het hof overweegt daarbij dat er geen rechtsregel is die met zich meebrengt dat op de door de raadsvrouw verwoorde wijze uitputtend onderzoek naar een strafbaar feit moet worden verricht en dat, zoals door de raadsvrouw is gesuggereerd, alle bij het onderhavige incident aanwezige omstanders als getuige gehoord hadden moeten worden. Het hof heeft hierbij mede acht geslagen op het gegeven dat er wel degelijk familieleden en vrienden van de verdachte als getuige zijn gehoord, te weten beide ouders en twee broers van de verdachte bij de politie, [getuige A] en [getuige B] ter terechtzitting in eerste aanleg en [getuige C] en [getuige D] ter terechtzitting in hoger beroep, alsook dat door de politie een buurtonderzoek is gehouden waarbij diverse buurtbewoners zijn gehoord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 september 2009 te 's-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "Dan moet je hier komen, dan sla ik je helemaal verrot. Jij met die dunne armen van je. Moet je een keer in de ring komen, dan maak ik je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 16 september 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [aangever], gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [aangever] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kanker turk, jij vieze kanker jood. Kanker agent.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde nu -kort gezegd- niet alle bij het incident aanwezige getuigen zijn gehoord waardoor niet adequaat kan worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het hiervoor bij de bespreking van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overwogene.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de verdachte van het aan hem onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat -kort gezegd- er geen omstandigheden zijn waaruit redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de bedreiging waar zou maken.
Anders dan de verdediging is het hof, gezien de aard van de door de verdachte geuite bedreiging en de omstandigheden waaronder deze is gedaan -zoals daarvan blijkt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen-, van oordeel dat bij de verbalisant redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiging geëffectueerd zou kunnen worden, waarbij het hof met name in ogenschouw heeft genomen dat de sfeer ten tijde van de bedreiging gespannen was. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van een politieagent op de wijze zoals bewezen is verklaard. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Dergelijke misdrijven veroorzaken niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers, maar ook grote maatschappelijke deining. Bovendien brengt zulk gedrag een onwerkbare situatie voor de politie met zich mee. Tengevolge van -onder meer- het onderhavige incident is de betreffende politieagent omwille van zijn veiligheid overgeplaatst naar een andere wijk. Tot het werk van de politie behoort onder meer het aanspreken van jongeren op straat op hun gedrag en het controleren op overtredingen en andere strafbare feiten. Daarom is het noodzakelijk dat politieagenten in elke wijk zonder bevreesd te moeten zijn voor hun veiligheid hun werk kunnen verrichten. Dat een politieagent mede door de bewezenverklaarde feiten genoopt wordt elders te gaan werken is onaanvaardbaar. Voorts geldt dat overplaatsing naar een andere wijk weliswaar voor individuele agenten de spanning in de werkomstandigheden kan doen verminderen, maar daar staat tegenover dat anderen wél hun plaats zullen moeten innemen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts bepaald niet blijk gegeven van enig inzicht in de laakbaarheid van zijn gedrag.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 februari 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het advies van Reclassering Nederland d.d. 7 februari 2011 op geen enkele manier professionele hulp bij het oplossen van zijn problemen aanvaardt.
Het hof heeft acht geslagen op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht op het arrest van dit hof van heden met rolnummer 22-005038-10.
Het hof is -al het voorgaande overwegende en mede gelet op de generale en speciale preventie- met de
advocaat-generaal van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van de aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, tot een bedrag van € 280,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is -gelet op de schriftelijke toelichting op de vordering- evenwel aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade onmiskenbaar het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich -naar maatstaven van billijkheid- voor toewijzing tot een bedrag van € 280,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 280,-aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] tot het gevorderde bedrag van € 280,- (tweehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de verplichting op om ten behoeve van [aangever] aan de Staat een bedrag te betalen van € 280,- (tweehonderdtachtig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam, mr. J.A.C. Bartels en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 maart 2011.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.