ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0816

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.271-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Mos-Verstraten
  • C. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing van gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek tot ontheffing van het gezag over een minderjarige werd afgewezen. Het hof heeft op 4 mei 2011 uitspraak gedaan. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, verzocht het hof om de moeder van het gezag te ontheffen en Jeugdzorg Haaglanden tot voogd te benoemen. Het hof overwoog dat de duidelijkheid over het toekomstperspectief van de minderjarige zwaarder weegt dan de medewerking van de moeder aan het uithuisplaatsingsbeleid van Jeugdzorg.

De moeder, die het gezag over de minderjarige heeft, heeft in eerste aanleg niet voldoende aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De minderjarige, die sinds 2007 bij haar grootmoeder woont, heeft een zorgelijke thuissituatie gekend, met alcohol- en drugsmisbruik, mishandeling en verwaarlozing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. De moeder heeft in het verleden haar toestemming voor een forensisch onderzoek ingetrokken en heeft geen inzicht getoond in de behoeften van de minderjarige.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige, waarbij de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden tot voogd is benoemd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft benadrukt dat de stabiliteit en continuïteit van de opvoedingssituatie van de minderjarige voorop staan, en dat de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te belastend zijn voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2011
Zaaknummer : 200.083.271/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-2341
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Aydogan-Kütük.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader;
2. [belanghebbende], grootmoeder moederszijde,
wonende op een bij Jeugdzorg Haaglanden bekend adres,
hierna te noemen: de grootmoeder;
3. Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te Voorburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg Haaglanden;
4. Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 3 maart 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 december 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 4 april 2011 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft bij faxbericht van 4 april 2011 een reactie en een aantal stukken aan het hof doen toekomen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de raad:
- op 30 maart 2011 een brief van 29 maart 2011 met bijlage.
De zaak is op 14 april 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de raad, de heer J. Kuhn;
- namens de moeder, haar advocaat;
- de grootmoeder.
De moeder, de vader en Jeugdzorg zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de raad om de moeder te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen, van het ouderlijk gezag over na te melden minderjarige met benoeming van Jeugdzorg Haaglanden tot voogd, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Vast staat dat de moeder van rechtswege alleen het gezag heeft over de minderjarige die bij haar grootmoeder verblijft.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het gezag over [naam, geboortedatum in 2004 en -plaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
2. De raad verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om de moeder te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen, van het gezag over de minderjarige alsnog toe te wijzen en Jeugdzorg Haaglanden te benoemen tot voogd over de minderjarige.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. De raad stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de acceptatie van de moeder dat de minderjarige niet bij haar woont voldoende consistent is om de stabiliteit en de continuïteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige te garanderen en dat onvoldoende valt uit te sluiten dat de moeder in de toekomst niet langer zal instemmen met het verblijf van de minderjarige bij de grootmoeder. Uit de stellingen van de moeder ter zitting bij de rechtbank blijkt dat zij wil dat de minderjarige te zijner tijd weer bij haar komt wonen, zodat niet gesproken kan worden van voldoende stabiliteit en continuïteit. Duidelijkheid over haar verblijfplaats is in het belang van de minderjarige. De jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn te belastend en ook de wens van de vader om de minderjarige bij de moeder terug te plaatsen zorgt voor onrust.
5. Daarnaast stelt de raad dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voldoende zijn om een eventuele dreiging van onrust in de situatie af te wenden. Deze maatregelen zijn in beginsel van tijdelijke aard en gericht op de terugkeer van de minderjarige naar de ouder die het gezag uitoefent. Binnen de ondertoezichtstelling wordt niet meer aan dat doel gewerkt. Het recht van de minderjarige op duidelijkheid over de opvoedingssituatie weegt zwaarder dan het recht van de moeder op een mogelijke hereniging met de minderjarige.
6. De moeder stelt dat zij niet van plan is om de minderjarige bij de grootmoeder weg te halen. Het gaat nu goed met de minderjarige en zij is bij de grootmoeder op haar plaats. De moeder wil echter wel betrokken blijven bij belangrijke beslissingen over de minderjarige en wenst het gezag dan ook te behouden.
7. De grootmoeder bevestigt dat het nu goed gaat met de minderjarige.
8. Jeugdzorg onderschrijft de argumenten van de raad. Volgens Jeugdzorg heeft de rechtbank zich onvoldoende laten leiden door het zwaarwegende belang van de minderjarige bij duidelijkheid over haar opvoedingsperspectief en een te groot belang gehecht aan de beweerde acceptatie van de moeder van de uithuisplaatsing. De moeder geeft er keer op keer blijk van de continuering van de plaatsing bij de grootmoeder ter discussie te willen stellen. Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat de bereidheid van een ouder om zich niet tegen een uithuisplaatsing te verzetten op zich niet voldoende is om, gegeven het belang van een kind, de ontheffing niet uit te spreken.
9. Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de ouders of een ouder van het gezag kunnen worden ontheven op grond dat zij ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich tegen ontheffing niet verzet. Ingevolge artikel 1:268, eerste lid, BW kan een ontheffing van het gezag niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a van dat wetsartikel, voor zover thans van belang, leidt deze regel uitzondering indien na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel – door ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
10. De minderjarige is een meisje van zes jaar, die sinds 20 december 2006 onder toezicht is gesteld en sinds 10 juli 2007 uit huis is geplaatst bij de grootmoeder. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de minderjarige van jongs af aan – samen met haar oudere halfzus – in een zeer zorgelijke thuissituatie is opgegroeid. Er was sprake van alcohol/drugsmisbruik, mishandeling en verwaarlozing. Door financiële- en relatieproblemen is het gezin diverse keren verhuisd en is de moeder uiteindelijk met de minderjarige het huis uitgevlucht naar een vrouwenopvang, waarna de minderjarige bij de grootmoeder is gaan wonen. Onweersproken is door de raad ter zitting verklaard dat de minderjarige als gevolg van deze eerste jaren getraumatiseerd is en dat onder meer haar gebit aangetast is. De minderjarige heeft last van angsten en ontwikkelingsachterstanden. De moeder heeft in januari 2010 haar toestemming ingetrokken voor een door Jeugdzorg geïnitieerd forensisch onderzoek van de minderjarige en naar mogelijke hulpvormen voor haar. In juli 2010 concludeerde Jeugdzorg dat het beleid niet meer kon worden ingezet op terugkeer van de minderjarige naar de moeder, omdat deze niet aan de basisvoorwaarden daarvoor voldeed. De relatie- en verslavingsproblematiek duurden voort en de moeder ontbeerde inzicht in de behoeften van de minderjarige. Bovendien is in hoger beroep gebleken dat de verhouding tussen de moeder en de grootmoeder onder druk is komen te staan. De moeder heeft sinds de bestreden beschikking de bezoeken aan en het contact met de minderjarige verbroken. De moeder geeft er daarmee blijk van nog steeds niet het belang van de minderjarige voorop te kunnen stellen. De situatie is sinds januari 2011 verder verslechterd als gevolg van de verhuizing van de halfzus van de minderjarige naar de moeder; de minderjarige heeft een bijzondere band met haar halfzus terwijl daarmee nu ook ieder contact is verbroken. Voorts is gesteld en niet weersproken dat de vader weer met de moeder samenwoont en dat zij de grootmoeder per sms dreigberichten sturen. Het hof is van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen.
11. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het inmiddels beter gaat met de minderjarige. Bij de grootmoeder krijgt de minderjarige rust, stabiliteit en aandacht en gaat zij naar speltherapie. Als gevolg hiervan zijn de gedragsproblemen van de minderjarige afgenomen. Nu het perspectief op terugplaatsing van de minderjarige naar de moeder ontbreekt, is het hof van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat zij duidelijkheid krijgt over haar toekomstperspectief bij de grootmoeder in die zin dat de stabiliteit en continuïteit van de opvoedingssituatie niet worden aangetast. De minderjarige is van jongs af aan zeer regelmatig en voor langere duur door de grootmoeder opgevangen en woont nu al bijna vier jaren onafgebroken bij haar. De grootmoeder steunt de minderjarige in het contact met haar moeder als dat er is en maakt omgang van de minderjarige en de moeder mogelijk. Het hof acht een ongestoorde voortgezette hechting in het van belang van de minderjarige en is van oordeel dat een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing dit hechtingsproces verstoort. Hoewel de moeder stelt dat zij de minderjarige bij de grootmoeder zal laten wonen, is de bestendigheid van deze bereidheid voor het hof niet aannemelijk geworden, gelet op de verklaringen van de moeder in de overgelegde stukken die er – onder meer – toe strekken dat de minderjarige, op het moment dat zij naar het middelbaar onderwijs zal gaan, in ieder geval weer bij de moeder zal kunnen komen wonen. Deze houding van de moeder maakt, naar het oordeel van het hof, dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging in de zin van artikel 1:254 BW af te wenden.
12. Uit het voorgaande volgt dat de wettelijke grond voor ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarige aanwezig is, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Het hof zal het inleidende verzoek van de raad alsnog toewijzen.
13. Bij de stukken bevindt zich een verklaring van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, gevestigd te ’s-Gravenhage, vestiging Leidschendam-Voorburg, gedateerd 15 oktober 2010, waarin deze zich bereid verklaart de voogdij over de minderjarige te aanvaarden.
14. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
ontheft de moeder van het gezag over [naam, geboortedatum en -plaats];
benoemt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, gevestigd te ’s-Gravenhage, tot voogdes over de minderjarige;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Rotterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Mos-Verstraten en Bos, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011.