Rolnummer: 22-006566-09
Parketnummer: 10-605030-08
Datum uitspraak: 8 juli 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10 juni en 24 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de in beslaggenomen voorwerpen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 03 september 2008, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Amsterdam, in een pand aan de [pand 1] en/of [pand 2], een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te weten 192, althans een of meer (semi automatische) pistolen en/of revolvers (onder meer van de merken Steyr en/of Glock en/of Walther en/of Beretta en/of CZ 83) en/of een (grote) hoeveelheid munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 03 september 2008, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Amsterdam, in een pand aan de [pand 3], een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te weten 10 (semi automatische) pistolen en/of revolvers (onder meer van de merken Walther en/of Baby FN en/of CZ83), en/of een (grote) hoeveelheid munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 03 september 2008, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Amsterdam, in een pand aan de [pand 1] en/of [pand 2], een of meer wapen(s) van
- categorie I, onder 1, te weten 2, althans een of meer messen, met een lemmet voorzien van twee snijkanten en/of van
- categorie 1 onder 3, te weten een ploertendoder en/of 24, althans een of meer geluiddempers voor vuurwapens voorhanden heeft gehad;
feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 03 september 2008, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Amsterdam, in een pand aan de [pand 3], een of meer wapen(s)
- van categorie I, onder 1, te weten 5, althans een of meer, valmessen met een lemmet voorzien van meer dan één snijkant en/of
- van categorie I, onder 2, te weten 2, althans een of meer, opvouwbare messen met een lengte in opengevouwen toestand van meer dan 28 centimeter en/of
- van categorie I, onder 3, te weten 14, althans een of meer, boksbeugels en/of
- van categorie I, onder 4, te weten 20, althans een of meer, messen die uiterlijk gelijken op aanstekers en/of
- van categorie I, onder 4, te weten 2, althans een of meer, messen die uiterlijk lijken op lipsticks en/of
- van categorie I, onder 4, te weten 48, althans een of meer, messen, die uiterlijk lijken op schrijfpennen, voorhanden heeft gehad;
feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 september 2008 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- zonder erkenning 102, althans een of meer vuurwapens van de categorie III heeft getransformeerd of in de uitoefening van een bedrijf anderszins ter beschikking heeft gesteld of heeft verhandeld en/of
- zonder consent 24, althans een of meer wapens van de categorie I (geluiddempers) heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft doen binnenkomen en/of heeft doen uitgaan en/of
- 202, althans een of meer wapens en/of munitie van de categorie II en/of III voorhanden heeft gehad en/of
- zonder consent, 37, althans een of meer, wapens en/of munitie van de categorie II en/of III heeft doen uitgaan naar Groot Brittannië en/of Ierland,
en/of
zonder consent 102 wapens en/of munitie van de categorie II en/of III vanuit Duitsland heeft doen binnenkomen terwijl hij, verdachte, van dat vervaardigen en/of transformeren en/of uitwisselen en/of anderszins ter beschikking stellen en/of verhandelen van wapens of munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
feit 6:
hij op of omstreeks 04 september 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 238 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Omvang van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde beschouwd dient te worden als een impliciet cumulatieve tenlastelegging waarin meerdere overtredingen van de Wet Wapens en munitie zijn tenlastegelegd, in de zin van gevoegde strafbare feiten waarop artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. Dientengevolge heeft (overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging) het hoger beroep niet betrekking op die feiten die zijn opgenomen in de tenlastelegging onder 5, achter het vierde gedachtestreepje, waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, namelijk (kort gezegd):
* het zonder consent doen uitgaan van wapens en/of munitie naar Groot Brittannië en/of Ierland en
* het zonder consent doen binnenkomen van wapens en/of munitie vanuit Duitsland.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid van de dagvaarding
Het hof verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde partieel nietig voor zover dit het onderdeel "vervaardigen en/of" betreft, aangezien het resterende gedeelte van de tenlastelegging niet rept van het vervaardigen van wapens en/of munitie en het noch gezien de tekst van de tenlastelegging noch gezien de inhoud van het dossier duidelijk is waarop feitelijk gedoeld wordt met "dat vervaardigen".
Verweren van de verdediging
1. Met betrekking tot artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering
Primair voert de raadsman het verweer dat het bevel tot stelselmatige informatie-inwinning (hierna te noemen: het bevel) op onrechtmatige wijze is toegepast, nu dit had moeten worden afgegeven tegen een NN-persoon bekend onder 'de winkel' en niet tegen de medeverdachte [medeverdachte 1]. Door deze onjuiste toepassing van het bevel is de privacy van de verdachte geschaad, onder meer doordat de doorzoekingen in zijn woningen(-en) hebben plaatsgevonden als direct gevolg van de inzet van het bevel.
Subsidiair stelt de raadsman dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering, nu er geen dringende noodzaak bestond om het bevel mondeling te geven. Bovendien is het mondelinge verzoek van 1 september 2008 pas op 8 september 2008 op schrift gesteld, hetgeen niet binnen de wettelijke termijn van 3 dagen is geweest die wordt gesteld in artikel 126j, lid 5, juncto 126g, lid 6, van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman bepleit op grond van voornoemde vormverzuimen uitsluiting van het bewijs dat als gevolg van het bevel is verkregen, hetgeen leidt tot een algehele vrijspraak. Subsidiair bepleit de raadsman compensatie van het vormverzuim door middel van strafvermindering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooraf dient te worden opgemerkt dat artikel 126 j Wetboek van Strafvordering volgens de Memorie van Toelichting ziet op die gevallen waarin "een opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek stelselmatig informatie inwint over de verdachte, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar." Daarbij kan niet alleen "de privacy van de betrokken burgers in het geding zijn, maar kan tevens sprake zijn van misleiding: de burger weet niet dat de persoon met wie hij van doen heeft, een vertegenwoordiger van de overheid is."1
Bij de uitleg van het begrip "stelselmatig" is beslissend of er sprake is van '(...) het inwinnen van informatie op zodanige wijze dat een min of meer volledig beeld kan worden verkregen van bepaalde aspecten van iemands leven."2 Bepalend zijn daarbij de gegeven opdracht en het resultaat dat vooraf redelijkerwijs kan worden verwacht.3
Op grond van artikel 126j Wetboek van Strafvordering, dient het bevel tot het inwinnen van informatie schriftelijk te zijn. Hierop wordt echter een uitzondering gemaakt in artikel 126j lid 5 j° 126g lid 6 van het Wetboek van Strafvordering: bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie dient dan wel het bevel binnen drie dagen op schrift te stellen.
Toepassing van 126j Wetboek van Strafvordering in de onderhavige strafzaak
Blijkens het proces-verbaal 'aanvraag bevel stelselmatige informatie inwinning' van 4 september 20084 is op 1 september 2008 een mondeling verzoek ex 126j van het Wetboek van Strafvordering gedaan tot verlening van een bevel tot stelselmatige informatie inwinning over de medeverdachte [medeverdachte 1]. Het proces-verbaal ter bevestiging van het mondelinge verzoek houdt onder meer het volgende in:
"Door het onderzoeksteam is echter geen zicht verkregen op 'de winkel' waar vandaan de wapens vermoedelijk worden betrokken. Uit het telefoongesprek van 29 juli 2008 omstreeks 20.08 uur blijkt dat [medeverdachte 1] weet waar de winkel is en stelt zelfs voor om langs de winkel te rijden om te kijken wanneer deze weer open is.
Na de aanhouding van de verdachte [medeverdachte 2] zal zijn mobiele telefoon in beslag genomen worden.
Door een opsporingsambtenaar zal vervolgens vanaf de mobiele telefoon van de verdachte [medeverdachte 2] een sms bericht worden gezonden naar de mobiele telefoon van de verdachte [medeverdachte 1]. De verdachte [medeverdachte 1] zal op dat moment onder observatie staan van een observatie team. De strekking van het sms-bericht zal zijn de verdachte [medeverdachte 1] te bewegen naar 'de winkel' te gaan.
Het vermoeden bestaat dat [medeverdachte 1] hieraan gevolg zal geven en het observatieteam zal leiden naar 'de winkel' zijnde de vermoedelijke opslagplaats van de wapens."
Als doel van het bevel is in de aanvraag genoemd om: "alsnog zicht te krijgen op 'de winkel' en de zich aldaar mogelijk bevindende wapens in beslag te kunnen nemen."
Naar aanleiding van de mondelinge aanvraag d.d. 1 september 2008, is op dezelfde dag mondeling het bevel verleend. Ter bevestiging hiervan is op 8 september 2008 een schriftelijk bevel ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering gegeven voor de periode van 1 tot en met 4 september 2008.5
Naar aanleiding van het mondelinge bevel is op 2 september 2008 om 22.11 uur door een opsporingsambtenaar, met de inbeslaggenomen mobiele telefoon van [medeverdachte 2] (die inmiddels al was gearresteerd), het volgende sms-bericht naar de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] verstuurd: "Kom naar de winkel ik heb je nu nodig". [medeverdachte 1] sms-te daarop: "oke". Dit heeft ertoe geleid dat [medeverdachte 1] naar het pand [pand 1] is gegaan en daar met de verdachte heeft gesproken. Op opnames die gemaakt zijn met een bewakingscamera, waarmee het pand [pand 1] was uitgerust, is door met opsporingsbevoegdheid bekleed politiepersoneel waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] vermoedelijk zijn mobiele telefoon aan een persoon toonde, mogelijk om deze persoon het sms-bericht dat [medeverdachte 1] had ontvangen te laten lezen. Later blijkt het bij deze persoon te gaan om [verdachte], ten aanzien van wie voorafgaand aan het hier beschreven gebruik van het bevel ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering nog geen redelijke vermoeden van schuld van enig strafbaar feit in verband met 'de winkel' was gerezen.
[medeverdachte 1] stuurde vervolgens, om 23.10, een sms-bericht naar de telefoon van [medeverdachte 2] (op dat moment in gebruik bij een rechercheur van het onderzoeksteam) met de tekst: "welke winkel dan". Hierna werd er om 23.14 door de rechercheur een sms-bericht teruggestuurd met de tekst "speelgoed". Daarop antwoordde [medeverdachte 1] om 23.17: "Daar ben ik geweest en heb iemand wakker gemaakt en die weet van niks", gevolgd door de sms-berichten (naar de in beslag genomen telefoon): "Ik ben er" en "Wat nu?". De rechercheur van het onderzoeksteam stuurde vervolgens met de telefoon van [medeverdachte 2] om 23.33 het sms-bericht: "Ben er zo". Hierop werd om 23.40 [medeverdachte 1] door een arrestatieteam aangehouden en werd om 3 september 2008 om 1.15 het pand [pand 1] te Amsterdam binnengetreden, waar een grote hoeveelheid wapens werden gevonden.6 In het pand was het galvaniseerbedrijf van de verdachte gevestigd. Het was bovendien tijdelijk in gebruik als woning door de verdachte en zijn partner.
Aan de verdediging moet worden toegegeven dat niet uitgesloten kon worden dat bij de vondst van 'de winkel' ook personen in beeld zouden komen, die verbonden waren aan deze winkel. De uit het verleende bevel voortvloeiende opdracht was echter niet zodanig dat redelijkerwijs kon worden verwacht dat er een min of meer volledig beeld zou worden verkregen van bepaalde aspecten van het leven van de personen die bij de winkel betrokken waren. Doel van het bevel was immers niet om informatie te vergaren over deze personen, maar om de opslagplaats van de wapens te traceren, een plaats die was verbonden aan een zakelijke activiteit: namelijk de illegale wapenhandel van betrokkenheid waarbij [medeverdachte 1] werd verdacht.
Daar komt het volgende bij. Weliswaar heeft de verdachte vermoedelijk ook (een deel van) de bovenstaande sms-berichten gelezen, waarbij hij is misleid over de identiteit van de persoon die deze berichten heeft verzonden, maar het middel werd primair ingezet om medeverdachte [medeverdachte 1] te misleiden. Er werd in het leven van deze medeverdachte geïnterfereerd doordat de opsporingsambtenaar middels de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 2] contact met [medeverdachte 1] opnam, waarna deze zich naar 'de winkel' heeft begeven. Naar het oordeel van het hof is gezien het voorgaande op rechtmatige wijze het bevel afgegeven tegen [medeverdachte 1] en niet tegen een NN-persoon, bekend onder 'de winkel' en is dit bevel vervolgens op rechtmatige wijze aangewend.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een oneigenlijk gebruik van het opsporingsmiddel. Het primair door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het subsidiair door de raadsman gevoerde verweer overweegt het hof het volgende. Het mondeling afgegeven bevel van 1 september 2008 is eerst op 8 september 2008 op schrift gesteld, hetgeen niet binnen de wettelijke termijn van 3 dagen ex artikel 126j, lid 5, juncto 126g, lid 6, van het Wetboek van Strafvordering is geweest. Gelet op het belang dat wordt gediend door het op schrift stellen van het bevel, dient dit zo spoedig mogelijk te gebeuren, dat wil zeggen zodra de belemmering daartoe is opgeheven. Hoewel dit in de onderhavige zaak is verzuimd, is het hof van oordeel dat, gelet op de vaststelling dat het bevel rechtmatig tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] is afgegeven, in de strafzaak tegen de verdachte geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden aan het verzuim. Het belang van de voorschriften beoogt immers met name de persoon tegen wie het bevel is afgegeven, in casu de medeverdachte [medeverdachte 1], te beschermen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
2. Verweer met betrekking tot de doorzoekingen
2.1 [pand 1]
De raadsman heeft bepleit dat de doorzoeking aan de [pand 1] die op 3 september 2008 om 01.20 uur is aangevangen onrechtmatig is geweest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat - kort en zakelijk weergegeven - de grondslag voor het zoeken weliswaar was verschoven van artikel 49 Wet wapens en munitie naar artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering, maar dat niet aan de voorwaarde is voldaan dat de komst van de rechter-commissaris niet kon worden afgewacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeken. Uit de afgetapte sms-berichten en telefoongesprekken blijkt dat de wapenleveranties alleen konden plaatsvinden als 'de winkel' geopend was. Naar het oordeel van het hof kan hieruit redelijkerwijs worden afgeleid dat 'de winkel' een plaats was waar wapens en/of munitie aanwezig waren. Daar kwam bij dat kort na de opening van de doorzoeking een snellader werd aangetroffen. De doorzoeking heeft aldus op rechtmatige wijze plaatsgevonden op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Gezien het groot aantal wapens dat in de loop van de doorzoeking werd aangetroffen kon deze bepaling tot het einde van de doorzoeking de daarvoor vereist grondslag bieden.
De stelling van de raadsman dat voornoemde bepaling slechts is geschreven voor de situatie dat plotseling wetenschap ontstaat omtrent de aanwezigheid van wapens, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de wet of jurisprudentie, en kan derhalve niet afdoen aan de rechtmatigheid van de doorzoeking op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie.
Blijkens het proces-verbaal van de doorzoeking7 is evenwel besloten de doorzoeking voort te zetten op grond van artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe is door de rechter-commissaris een machtiging verleend aan de officier van justitie. In dat geval kan de officier van justitie, bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, ter inbeslagneming een woning doorzoeken. Volgens het proces-verbaal van doorzoeking kon de komst van de rechter-commissaris op 3 september 2008 niet worden afgewacht omdat:
* [verdachte] en zijn vriendin tot aan hun aanhouding onbekend waren bij het onderzoeksteam;
* daarmee vrijwel hun netwerk onbekend was bij het onderzoeksteam;
* [verdachte] in zijn bedrijfspand met zijn vriendin door een arrestatieteam was aangehouden en dergelijke aanhoudingen zelden onopgemerkt plaatsvinden;
* [verdachte] elders een woning in gebruik bleek te hebben;
* op dat moment niet uitgesloten kon worden dat [verdachte] op zijn woonadres evenzo wapens of onderdelen van wapens hield;
* niet uitgesloten kon worden dat mensen uit het netwerk van [verdachte] getuige waren geweest van de aanhoudingen;
* het uit het milieu halen van wapens zeer dringend gewenst is.
Blijkens de machtiging ex artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering8 kon naar het oordeel van de rechter-commissaris zijn komst niet worden afgewacht omdat:
* hij buiten Amsterdam verbleef en niet binnen afzienbare tijd ter plaatse kon zijn;
* er al verdachten in Ierland en Almere waren aangehouden;
* vanwege de aard van de in het pand al aangetroffen voorwerpen;
* vanwege het feit dat ook op een ander adres, de [ander adres] te Amsterdam diende te worden binnengetreden ter mogelijke aanhouding van verdachten en ter doorzoeking.
Naar het oordeel van het hof zijn voornoemde omstandigheden - nu het een geplande politieactie betrof - niet afdoende om te concluderen dat het optreden van de rechter-commissaris niet kon worden afgewacht. Aldus is er sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering aangezien niet is gehandeld overeenkomstig de voorschriften die zijn neergelegd in artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering, terwijl de doorzoeking blijkens het voorgaande wel op deze bepaling werd gebaseerd. Het hof is evenwel van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering van het verzuim, gelet op de omstandigheid dat, zoals het hof hiervoor ook overwoog, artikel 49 van de Wet wapens en munitie reeds voldoende basis had kunnen blijven bieden voor de doorzoeking.
2.2 [pand 3]
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de doorzoeking aan de [pand 3] op 3 september 2008 om 04.05 onder leiding van RN03-036, hoofdinspecteur, onrechtmatig is geweest, nu nergens uit blijkt dat RN03-036 hulpofficier is. De raadsman heeft aangevoerd dat de stelling van de officier van justitie in eerste aanleg dat RN03-036 een hulpofficier is, geen bewijsmiddel is in de zin van de wet.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 5 november 2009 heeft de officier van justitie medegedeeld dat RN03-036 hulpofficier van justitie is. De advocaat-generaal heeft dit ter zitting in hoger beroep bevestigd.
De opvatting van de raadsman dat de hoedanigheid van RN03-036 als hulpofficier dient te blijken uit bewijsmiddelen, vindt geen steun in het recht. Nu het hof geen reden ziet om aan de mededelingen van de officier van justitie en de advocaat-generaal te twijfelen, gaat het hof er - evenals de rechtbank - van uit dat RN03-036 hulpofficier van justitie is. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat de doorzoeking niet had mogen plaatsvinden onder leiding van een hulpofficier van justitie maar op zijn minst van een officier van justitie, overweegt het hof als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking van het perceel [pand 3]9 heeft de rechter commissaris op 3 september 2008 aan de Officier van Justitie een machtiging ex artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering verleend, waarna dezelfde dag de zoeking werd geopend. Na 55 minuten heeft de officier van justitie aan de bovengenoemde hulpofficier van justitie de machtiging gegeven de doorzoeking voort te zetten. Vanwege ontwikkelingen op de zoeklocatie [pand 1] te Amsterdam was daar namelijk de komst van de officier van justitie gewenst.
De enkele omstandigheid dat de officier van justitie verhinderd is de doorzoeking te verrichten in verband met een doorzoeking in een ander pand, betekent niet dat het de officier van justitie vrijstond de hulpofficier van justitie te machtigen de doorzoeking voort te zetten. De hulpofficier van justitie behoeft voor de uitoefening van diens bevoegdheid ex artikel 97, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een machtiging van de rechter-commissaris en uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is niet gebleken dat zodanige machtiging is verleend. Er is derhalve sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Er kan echter worden volstaan met de enkele constatering van dit vormverzuim aangezien de doorzoeking op basis van artikel 49 Wet wapens en munitie rechtmatig had kunnen geschieden, en een dergelijke doorzoeking door de ambtenaren genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, waaronder ook een hulpofficier van justitie, had kunnen worden uitgevoerd.
2.3 Derde doorzoeking [pand 1]
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de doorzoeking op de [pand 1] op 10 september 2008 vanaf 21.00 uur onrechtmatig is geweest vanwege redenen zoals weergegeven in zijn pleitnota. Evenals de rechtbank zal het hof de resultanten van deze doorzoeking niet voor het bewijs bezigen, zodat het verweer geen nadere bespreking behoeft.
3. Het verweer met betrekking tot Salduz
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verklaring van verdachtes broer [broer verdachte], afgelegd op 4 september 2008, dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu [broer verdachte] geen gelegenheid heeft gekregen te overleggen met een advocaat alvorens hij werd gehoord hetgeen in strijd is met hetgeen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft beslist in de zaken Salduz en Panovits.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verweer kan niet slagen nu het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift zou zijn getroffen in het belang dat de norm beoogt te beschermen, maar zijn broer [broer verdachte]. In de onderhavige zaak ziet het hof aldus geen aanleiding om rechtsgevolg te verbinden aan het verzuim (vgl. HR 7 juni 2011, LJN: BP2740).
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 03 september 2008 te Amsterdam, in een pand aan de [pand 1] en/of [pand 2] vuurwapens van categorie III, te weten 192 (semi automatische) pistolen en/of revolvers (onder meer van de merken Steyr en Glock en Walther en Beretta en CZ 83) en een grote hoeveelheid munitie van categorie II voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij op of omstreeks 03 september 2008 te Amsterdam, in een pand aan de [pand 3], vuurwapens van categorie III, te weten 10 (semi automatische) pistolen en/of revolvers (onder meer van de merken Walther en Baby FN en CZ83) en een grote hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad;
feit 3:
hij op of omstreeks 03 september 2008 te Amsterdam, in een pand aan de [pand 1] en/of [pand 2], wapens van
- categorie I, onder 1, te weten 2 messen, met een lemmet voorzien van twee snijkanten en van
- categorie 1 onder 3, te weten een ploertendoder en geluiddempers voor vuurwapens voorhanden heeft gehad;
feit 4:
hij op of omstreeks 03 september 2008, te Amsterdam, in een pand aan de [pand 3], wapens
- van categorie I, onder 1, te weten 5 valmessen met een lemmet voorzien van meer dan één snijkant en
- van categorie I, onder 2, te weten 2 opvouwbare messen met een lengte in opengevouwen toestand van meer dan 28 centimeter en
- van categorie I, onder 3, te weten 14 boksbeugels en
- van categorie I, onder 4, te weten 20 messen die uiterlijk gelijken op aanstekers en
- van categorie I, onder 4, te weten 2 messen die uiterlijk lijken op lipsticks en
- van categorie I, onder 4, te weten 48 messen, die uiterlijk lijken op schrijfpennen, voorhanden heeft gehad;
feit 5:
hij in de periode van 17 juli 2008 tot en met 3 september 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- zonder erkenning 102 vuurwapens van de categorie III in de uitoefening van een bedrijf heeft verhandeld en
- wapens van de categorie I (geluiddempers) heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad en
- 202 wapens en munitie van de categorie II en III voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, van dat verhandelen van wapens of munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
feit 6:
hij op 04 september 2008 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 238 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu hij niet op bedrijfsmatige dan wel beroepsmatige wijze heeft gehandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in opdracht van een onbekend gebleven persoon telefoongesprekken heeft gevoerd in verband met de wapenhandel van die onbekend gebleven persoon. In verband daarmee had de verdachte 6 verschillende telefoons in zijn bezit gekregen van de onbekend gebleven persoon; voor elk van de klanten een eigen telefoon. Naar eigen zeggen heeft de verdachte 4 van deze telefoons ook daadwerkelijk gebruikt. Hij heeft die klanten gesproken of sms-berichten met hen uitgewisseld teneinde afspraken te maken wanneer die personen wapens konden afhalen. De onbekend gebleven persoon deelde aan de verdachte mede welke dozen hij moest meegeven aan de personen die de verdachte zouden bellen. De verdachte heeft verklaard dat hij aan 4 klanten de desbetreffende dozen heeft overhandigd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de grote hoeveelheid wapens en munitie die in de panden van de verdachte zijn aangetroffen. Een dergelijke hoeveelheid wijst op zichzelf al op de handel in wapens. Tevens zijn een groot aantal van de op 17 juli 2008 en 30 augustus 2008 in beslaggenomen vuurwapens op dezelfde wijze met de Volkskrant van dezelfde datum verpakt als de vuurwapens die zijn aangetroffen bij de doorzoekingen in de [pand 1]. Hieruit valt af te leiden dat de op 17 juli 2008 en 30 augustus 2008 in beslaggenomen vuurwapens afkomstig zijn uit de panden van de verdachte. Voorts zijn in de woning van de verdachte aan de [pand 3] notities en uitdraaien van internetsites met daarop afbeeldingen van diverse soorten vuurwapens en getallen aangetroffen. De noties alsmede de afbeeldingen hebben zonder twijfel betrekking op een (voorraad)administratie en prijslijsten die in het kader van de wapenhandel worden bijgehouden. Ten slotte is een groot geldbedrag (ruim € 15.000,-) in bankbiljetten in één van de kluizen van de verdachte aangetroffen. Een deel van dit bedrag is vanwege het registratienummer op de bankbiljetten te herleiden naar de betaling voor een wapenleverantie die op 30 augustus 2008 plaatsvond.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande dat de verdachte de wil had om stelselmatig wapens te verhandelen met het oog op financieel gewin. Het hof acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in wapens en munitie en daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt. De verklaring van de verdachte dat hij zich slechts hobbymatig met wapens bezighield acht het hof volstrekt onaannemelijk.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof is van oordeel dat - in tegenstelling tot hetgeen door de raadsman is aangevoerd - ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 5 geen sprake is van eendaadse samenloop. De feiten betreffen verschillende wapens die telkens op andere locaties zijn aangetroffen. Voorts is het voorhanden hebben van een wapen een ander strafbaar feit dan het verhandelen van een wapen. Overigens is naar het oordeel van het hof ook geen sprake van een voortgezette handeling nu de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten telkens een nieuw wilsbesluit heeft moeten nemen.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het verhandelen een beroep of gewoonte maken en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het verhandelen een beroep op gewoonte maken,
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het verhandelen een beroep of gewoonte maken en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II,
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het verhandelen een beroep of gewoonte maken.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, onder aanvulling van de gronden en overwegingen zoals aangegeven in zijn requisitoir.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een zeer grote hoeveelheid (vuur)wapens en munitie. Voorts heeft de verdachte een beroep of gewoonte gemaakt van het verhandelen van wapens of munitie. Vuurwapens worden steeds meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en veroorzaken dan (maar ook bij het enkel voorhanden hebben) veelal gevaar en ernstige gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het voorhanden hebben en overdragen van illegale vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Voorts valt hierdoor een toename van wapenbezit, gepaard gaande met een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan, te vrezen. De verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de gevaarzetting die van zijn handelen is uitgegaan. Hiertegen dient krachtig te worden opgetreden.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van amfetamine. Dit betreft een stof waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van (vermogens)criminaliteit.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken in strafzaken die met het onderhavige geval verglijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof in beginsel voor het wapenbezit in combinatie met de wapenhandel een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren als uitgangspunt genomen en voor het bezig van 238 gram amfetamine een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Als bijzondere omstandigheid die in dit geval strafverhogend werkt heeft het hof in aanmerking genomen dat het gaat om een zeer groot aantal wapens (202 vuurwapens en andere soorten wapens, waaronder messen die uiterlijk lijken op andere voorwerpen, zoals lipsticks, schrijfpennen en aanstekers). Ook heeft meegewogen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juni 2011 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met betrekking tot de door de raadsman gevoerde strafmaatverweren die op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten leiden tot strafvermindering overweegt het hof als volgt.
Onder de verdachte zijn meerdere notities in beslaggenomen. In het dossier bevindt zich notitie 7 waarop een prijslijst staat voor diverse vuurwapens. Door de verdediging is aangevoerd dat het hier niet gaat om een notitie van de hand van de verdachte maar dat dit een bekende lijst is die al jaren in de media circuleert. Er is sprake van misleiding van het hof door de wijze waarop de notitie in het dossier is opgenomen. Hierdoor wordt gesuggereerd dat de notitie van de hand van de verdachte is.
Het hof overweegt hieromtrent - evenals de rechtbank - dat uit het strafdossier blijkt dat de opsporingsambtenaren bij de doorzoeking aan de [pand 3] te Amsterdam notitie 7 hebben gevonden. Deze notitie is, gezien de aard daarvan, in beslaggenomen en aan het dossier toegevoegd. Met de verdediging stelt het hof vast dat de notitie niet in zijn geheel door de opsporingsambtenaren is gekopieerd. Verder stelt het hof vast dat in het proces-verbaal niet wordt gesuggereerd dat dit een notitie is die is opgesteld voor de verdachte. Notitie 7 is slechts aan het dossier toegevoegd. De stelling van de raadsman dat de opsporingsambtenaren het hof hebben misleid is onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat het verweer wordt verworpen.
Beelden woning en auto van de verdachte
Door de officier van justitie is aan de media beeldmateriaal ter beschikking gesteld van de doorzoeking op het adres [pand 1] te Amsterdam. Dit is het adres waar het galvaniseerbedrijf van de verdachte is gevestigd en waar de verdachte tijdelijk zijn woonadres had in verband met de verbouwing van zijn eigen woning aan de [pand 3]. De raadsman stelt dat de privacy van de verdachte ernstig is geschonden nu er gefilmd is in de woning van de verdachte en het kenteken van de auto (deels) in beeld is gebracht.
Naar het oordeel van het hof beperken deze beelden zich tot opnames van de in de woning aangetroffen kluizen waarin zich wapens, munitie alsmede onderdelen daarvan, bevonden, alsmede tot beelden van de in beslaggenomen wapens. Daarnaast zijn er opnames gemaakt in de werkplaats waar de auto van de verdachte stond. Het kenteken van de auto is daarbij deels in beeld gekomen. De beelden laten zien dat de auto in gebruik was als opbergplaats voor een zeer groot aantal vuurwapens. In de bak van de auto zijn 65 vuurwapens aangetroffen.
Het hof is - overeenkomstig het oordeel van de rechtbank - van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de getoonde beelden voor een groot publiek tot de woning en/of de persoon van de verdachte zijn te herleiden. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op het recht tot eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het verweer leidt derhalve niet tot compensatie in de strafmaat.
Inbraak woning verdachte
Door de raadsman is voorts het strafmaatverweer gevoerd dat de recherche onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij na de doorzoeking bij de verdachte op 3 september 2008 de woning niet goed hebben afgesloten nu de alarminstallatie niet in werking is gesteld. De raadsman stelt dat als gevolg hiervan op 8 september 2008 in de woning van de verdachte is ingebroken hetgeen tevens blijkt uit proces-verbaal van bevindingen doorzoeking d.d. 11 september 2008.10
Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de officier van justitie die de doorzoeking verrichtte gelegen om te waarborgen dat de woning op hetzelfde niveau van beveiliging zou worden teruggebracht als het niveau van beveiliging dat voor de doorzoeking bestond. Uit het dossier is niet gebleken dat het onderzoeksteam zich bij het verlaten van het pand de moeite heeft getroost om de woning op vergelijkbare wijze af te sluiten. Hoewel dit verzuim naar het oordeel van het hof geen verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering behelst, zal het hof bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met de immateriële schade die het desbetreffende overheidsoptreden tot gevolg heeft gehad, in die zin dat dit leidt tot twee weken strafvermindering.
Ter terechtzitting heeft de verdachte aangevoerd dat inmiddels weliswaar aan hem een aantal inbeslaggenomen dvd's zijn teruggegeven, maar dat bij ontvangst daarvan bleek dat de dvd's gebroken waren en deze daarom niet meer konden worden gebruikt. Op de dvd's stonden onder andere familiefoto's die grote emotionele waarde hadden voor de verdachte. Hoewel er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering zal het hof bij de strafoplegging rekening houden met het leed dat de verdachte is aangedaan door de onzorgvuldige afhandeling van het beslag, in die zin dat het hof twee weken gevangenisstraf zal aftrekken van de voorgenomen gevangenisstraf.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat - alles overwegende - op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, en dat na te melden straf een passende en geboden reactie vormt.
De raadsman heeft gesteld dat de in beslaggenomen auto van de verdachte aan hem dient te worden teruggegeven, nu primair de auto niet is gebruikt voor het plegen van het strafbare feit, en subsidiair door de verbeurdverklaring van de auto, vanwege de hoge waarde daarvan, in feite een hogere straf wordt opgelegd dan de maximale straf waarmee artikel 55 lid 4 van de Wet wapens en munitie wordt bedreigd.
Het hof overweegt hieromtrent dat de verdachte zijn auto heeft gebruikt voor het plegen van het strafbare feit, nu hij heeft verklaard dat hij de in de auto aangetroffen wapens daarin zelf heeft verstopt. Voorts overweegt het hof dat de verbeurdverklaring van voorwerpen een bijkomende straf is op grond van artikel 9, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht. Het subsidiair door de raadsman gevoerde verweer vindt om die reden geen steun in het recht. Bovendien is het hof van oordeel dat de verdachte niet onevenredig wordt getroffen door de verbeurdverklaring van de auto, zodat het hof ook op die grond geen reden ziet om de verdachte daarvoor te compenseren.
Voorts overweegt het hof dat de in beslaggenomen computers worden verbeurdverklaard, met uitzondering van de daarop geplaatste foto's van personen. Deze foto's dienen aan de verdachte te worden teruggegeven (het betreft onder andere foto's van de overleden vader van de verdachte).
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst onder nummer 3, 6, 7, 10 (met uitzondering van de daarop geplaatste foto's van personen), 11, 12, 22 (met uitzondering van de daarop geplaatste foto's van personen), 191 (met uitzondering van de daarop geplaatste foto's van personen), 303, 368, 374, 377, 381, 383 en 384, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu deze voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals genoemd op de beslaglijst onder nummer 2, 5 (speedloader), 8, 9, 13, 16, 19, 20, 23, 26, 27-29, 31, 32, 34, 35, 38-190, 193-302, 304-361, 363-367, 369-373, 379, 380, 382, 385 en 386, met betrekking tot welke het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de op de beslaglijst onder nummer 1, 4, 5 (deel van een ticket), 14, 15, 17, 18, 21, 24, 25, 30, 33, 36, 37, 192, 362, 375, 376 en 378 vermelde voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van feit 5, voor zover dit het onderdeel 'vervaardigen en/of' betreft.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 48 (achtenveertig) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de verbeurdverklaring van de in beslaggenomen voorwerpen zoals op de beslaglijst genoemd onder de nummers 3, 6, 7, 10 (met uitzondering van de daarop geplaatste foto's van personen), 11, 12, 22 (met uitzondering van de daarop geplaatste foto's van personen), 191 (met uitzondering van de daarop geplaatste foto's van personen), 303, 368, 374, 377, 381, 383 en 384.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals genoemd onder de nummers 2, 5 (speedloader), 8, 9, 13, 16, 19, 20, 23, 26, 27-29, 31, 32, 34, 35, 38-190, 193-302, 304-361, 363-367, 369-373, 379, 380, 382, 385 en 386.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1, 4, 5 (deel van een ticket), 14, 15, 17, 18, 21, 24, 25, 30, 33, 36, 37, 192, 362, 375, 376 en 378, alsmede de hiervoor bedoelde foto's geplaatst op de voorwerpen die op de beslaglijst zijn genoemd onder de nummers 10 en 191.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien,
mr. G.J.W. van Oven en mr. R.M. Bouritius, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2011.
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 403, nr. 3 p. 34 en 35
2 Vgl. de brief van de Minister van Justitie aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Justitie uit de Tweede Kamer van 22 mei 2001, kenmerk 5095838/01/6
3 Vgl. de bovengenoemde brief van de Minister van Justitie
4 Gevoegd in het dossier onderzoek Brian; ordner 2 van 11, p. 602 e.v.
5 Bevel stelselmatige inwinning van informatie (art. 126j Sv), ordner 2 van 11, doorgenummerd p. 620.
6 Relaas van onderzoek d.d. 18 november 2008, zaaksdossier 3, p. B 03 013 t/m B03 048 (ordner 11)
7 Dossier onderzoek Brian, ordner 3 van 11, p. 1077 e.v.
8 Dossier onderzoek Brian, ordner 3 van 11, p. 1052 e.v.
9 Dossier onderzoek Brian, ordner 3 van 11, p. 1160 e.v.
10 Dossier onderzoek Brian, ordner 11 van 11, p. B03 110 e.v.