GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Uitspraak : 20 april 2011
Zaaknummer : 200.069.054.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-2451
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Spijkenisse,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.E. Gout de Kreek te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 21 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 maart 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 10 augustus 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 17 september 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van man:
- op 12 augustus 2010 een brief d.d.10 augustus met bijlagen;
van de zijde van vrouw:
- op 1 maart 2011 een brief d.d. 28 februari 2011 met bijlagen.
De zaak is op 11 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de man met ingang 1 november 2009 aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud zal betalen van € 551,- per maand, voor wat betreft de na de datum van de beschikking te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts heeft de rechtbank verstaan dat genoemde bijdrage jaarlijks zal worden gewijzigd ingevolge de wettelijke indexering, met ingang van 1 januari 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is, ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud (hierna: alimentatie), de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek in eerste aanleg, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt (naar het hof begrijpt) het verzoek van de man af te wijzen en in incidenteel appel (naar het hof begrijpt) de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen op € 1.200,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen vanaf de dag dat de man op zijn verplichting is aangeschreven, zijnde 1 januari 2009, dan wel een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4. De man betwist het verzoek in incidenteel appel.
5. In zijn eerste grief heeft de man gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De man heeft daartoe onder meer aangevoerd dat:
-het gerechtshof te ’s-Gravenhage inmiddels tweemaal, bij beschikking van 17 augustus 2005 en 14 november 2007, de verzoeken van de vrouw om vaststelling van een bedrag aan partneralimentatie heeft afgewezen;
-de vrouw geen gewijzigde omstandigheden naar voren heeft gebracht.
6. De vrouw is van oordeel dat de rechtbank haar terecht ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
8. Gelet op het inleidend verzoek tot vaststelling van partneralimentatie alsmede de toelichting die daarop is gegeven, is het hof van oordeel dat het bij het geven van de beslissingen van 17 augustus 2005 en 14 november 2007 van onjuiste c.q. onvolledige gegevens is uitgegaan. Gezien de grondslag van het verzoek van de vrouw is zij derhalve ontvankelijk in haar beroep.
9. Nu de vrouw ontvankelijk is in haar beroep bespreekt het hof de tussen partijen bestaande geschilpunten.
10. De man stelt in zijn tweede grief de behoefte van de vrouw aan de orde en wel in die zin dat zij geen behoefte heeft aan een bruto partneralimentatie van € 551,- per maand.
11. In het incidenteel appel stelt de vrouw eveneens de behoefte aan de orde en wel in die zin dat zij een aanvullende behoefte heeft van € 1.200,- per maand.
12. Gezien de onderlinge samenhang zal het hof het principale en het incidentele appel terzake dit punt gezamenlijk bespreken.
13. Bij de bepaling van de behoefte zijn beide partijen uitgegaan van het behoefteoverzicht dat de vrouw in eerste aanleg in het geding heeft gebracht. Het hof gaat in het onderhavige geval voor de vaststelling van de behoefte uit van de gegevens zoals vermeld in het behoefteoverzicht.
14. Ter zitting is de behoefteberekening zoals door de vrouw in het geding gebracht uitvoerig besproken.
15. Op basis van het tussen partijen gevoerde debat houdt het hof bij de berekening van de behoefte rekening met de navolgende posten:
•Huurkosten:................................................................................................................€ 486,-
•Gebruikerslasten:.......................................................................................................€ 200,-
Terzake de gebruikerslasten is alleen de post telefoonkosten bestreden.
Evenals de rechtbank acht het hof redelijk om met € 40,- aan telefoonkosten rekening te houden.
•Dagelijks onderhoud, inclusief boodschappen en kapper:.......................................€ 346,-
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat een dergelijk bedrag redelijk is.
•Vervoer (totaal):.........................................................................................................€ 483,-
-Gelet op het feit dat de vrouw ten tijde van het huwelijk een auto had, acht het hof het redelijk met de kosten voor de auto van € 333,- rekening te houden (exclusief de hierna te noemen reservering vervanging auto);
-Gelet op het feit dat de vrouw gewend was om voor haar werk per trein van [plaats X] naar [plaats Y] te reizen acht het hof het redelijk met het deel van de kosten openbaar vervoer dat de vrouw zelf bekostigt van € 150,- rekening te houden.
•Ziektekosten:..............................................................................................................€ 119,-
•Kabeltelevisie en begrafenisverzekering:.................................................................€ 24,-
Het hof acht het redelijk met deze uitgaven rekening te houden aangezien dit redelijke bedragen zijn.
•Kosten FNV:..............................................................................................................€ 16,-
•Ontspanning:..............................................................................................................€ 258,-
Ter zitting is gebleken dat partijen met de caravan op vakantie gingen en daarnaast reizen naar het buitenland maakten, waaronder Cuba en Australië. Gezien voorstaande feiten acht het hof het redelijk met de post van € 258,- rekening te houden.
•Reserveringen:...........................................................................................................€ 373,-
De post reserveringen zoals opgevoerd door de vrouw acht het hof redelijk, te meer nu het hof er evenals de vrouw vanuit gaat dat zij de beschikking dient te hebben over een auto.
16. Het hof houdt geen rekening met de betaling van de door de vrouw opgevoerde schulden bij de Ribank en Visa. Onweersproken is dat de vrouw bij het einde van het huwelijk geen schulden had. Het aangaan van schulden komt naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de vrouw en kan derhalve niet tot haar behoefte worden gerekend.
17. Voorts houdt het hof geen rekening met de kosten van de advocaat aangezien het hof het niet redelijk en billijk acht dat de vele procedures die de vrouw heeft gevoerd voor rekening van de man komen. Het hof houdt geen rekening met de post verhuizing aangezien de vrouw deze niet heeft onderbouwd.
18. Ten slotte acht het hof het niet redelijk om met een bedrag van € 100,- ten behoeve van de oudedagsvoorziening rekening te houden, aangezien de vrouw aanspraak maakt op een deel van het pensioen van de man middels de wet verevening pensioenrechten en zij daarnaast een eigen pensioenvoorziening opbouwt.
19. Rekening houdend met bovenstaande posten is de netto behoefte van de vrouw € 2.305,- per maand.
20. Het hof begroot de bruto behoefte van de vrouw, rekening houdend met een redelijke belastingdruk, in redelijkheid op € 3.253,- per maand.
21. Niet bestreden is het bruto inkomen van de vrouw zoals volgt uit de jaaropgaven van 2009 (€ 31.379,-) en 2010 (€ 31.875,-). Hieruit volgt dat de vrouw een aanvullende bruto behoefte heeft van totaal € 7.657,- in 2009 (€ 638,- per maand) en € 7.161,- in 2010 (€ 597,- per maand).
22. Nu vast staat dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud, dient de draagkracht van man te worden vastgesteld.
23. De man heeft gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om enige partneralimentatie te kunnen voldoen.
24. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van het bruto jaarinkomen in 2009 van de man, zijnde, blijkens de in eerste aanleg overgelegde jaaropgave, € 49.662,-, van de door de man in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening, en van de niet bestreden posten uit de bestreden beschikking.
25. De man heeft gesteld dat zijn huidige partner niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het voorstaande is door de vrouw bestreden.
26. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat de nieuwe partner van de man een WAO/WIA-uitkering krijgt van bruto € 960,92. Gezien de hoogte van dit inkomen acht het hof het redelijk en billijk dat de woonlasten van de man volledig voor zijn rekening komen en dat zijn huidige partner daaraan niet behoeft bij te dragen. Wel gaat het hof ervan uit dat het inkomen van de huidige partner van de man zodanig is dat zij haar eigen ziektekosten betaalt.
27. Voor de berekening van de draagkracht acht het hof het eveneens redelijk om met de werkelijke kosten van de VvE rekening te houden. De man heeft deze kosten voldoende onderbouwd. Voorts acht het hof het redelijk om met de financieringslasten van de auto rekening te houden nu de lening is aangetoond en de man voor zijn werk de beschikking over een auto dient te hebben. De man heeft wisselende diensten.
28. Door het hof wordt bij de vaststelling van de draagkracht geen rekening gehouden met de kosten van de begrafenisverzekering en het lidmaatschap van de FNV aangezien deze posten in beginsel niet dienen te prevaleren boven de partneralimentatie.
29. Gelet op het voorgaande begroot het hof de draagkracht van de man in redelijkheid op
€ 600,- bruto per maand.
30. Het hof leest in het beroepschrift van de man dat hij van mening is dat de rechtbank een zogeheten ‘jusvergelijking’ had moeten maken, aangezien met de vaststelling van het bedrag van € 551,- aan partneralimentatie voor de vrouw de inkomensverhouding scheef is komen te liggen en de vrouw meer te besteden overhoudt dan de man.
31. Het hof overweegt als volgt. Het uitgangspunt bij de jusvergelijking is dat de alimentatiegerechtigde niet in een betere positie mag komen te verkeren dan de alimentatieplichtige. Noch in eerste aanleg, noch in appel heeft de man echter aangegeven op basis van welke uitgangspunten hij de jusvergelijking wenst te zien opgesteld. Ook de vrouw heeft zulks niet aangegeven. Het hof zal bij de jusvergelijking daarom uitgaan van de inkomsten uit arbeid van beide partijen en de noodzakelijke kosten, te weten woonlasten en ziektekosten. Daarbij neemt het hof wel in aanmerking dat de man veel hogere woonlasten en ziektekosten heeft dan de vrouw. Voorts wordt uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
32. Rekening houdend met behoefte, draagkracht en jusvergelijking acht het hof het redelijk en billijk dat de man ten behoeve van de vrouw een onderhoudsbijdrage zal voldoen van € 200,- per maand. Het hof zal de bestreden uitspraak te dien aanzien derhalve vernietigen.
33. Voor de ingangsdatum gaat het hof uit van hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 november 2009 op € 200,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Labohm en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2011.