GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 20 april 2011
Zaaknummer : 200.081.556/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-17
[verzoeker],
thans verblijvende te [verblijfplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. M.C. Huvers te Hillegom,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: de WSS.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [naam ouders]
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de ouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 2 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 januari 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de bestreden beschikking).
De WSS heeft op 22 maart 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de minderjarige:
- op 11 maart 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 28 maart 2011 een brief d.d. 25 maart 2011 met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 10 maart 2011 een brief van 9 maart 2011 ingekomen, waarbij het raadsrapport van 15 oktober 2010 is overgelegd en waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 6 april 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de minderjarige, bijgestaan door mr. A. B. Baumgarten, optredende namens mr. Huvers;
- mevrouw K. van Hoorn en de heer B. de Veen namens de WSS;
- de ouders.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft rechtbank de stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden gemachtigd de minderjarige van 17 januari 2011 tot 26 oktober 2011 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten Jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit van 4 januari 2011.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten Jeugdzorg voor de periode van 17 januari 2011 tot 26 oktober 2011.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de WSS af te wijzen, dan wel een beslissing op het verzoek te nemen die het hof juist acht.
3. De WSS bestrijdt het beroep en verzoekt het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De minderjarige stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 26 oktober 2011 noodzakelijk is. Hij voert daartoe aan dat hij bij herhaling gezegd heeft bereid te zijn alle aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen en nooit meer uit een open instelling weg te lopen. Hij heeft het inzicht gekregen dat zijn wegloopgedrag tot niets leidt en wenst vanuit een open setting begeleid te worden, waarbij hij naar het ROC wenst te gaan om zijn opleiding af te maken. Voorts merkt de minderjarige op dat hij door middel van ambulante ondersteuning vanuit de thuissituatie voorbereid kan worden op zijn zelfstandigheid in de maatschappij.
5. De WSS stelt dat de minderjarige tot op heden onvoldoende heeft aangetoond de aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen en zodoende te werken aan zijn ontwikkeling om zich voor te bereiden op een zelfstandigheid in de maatschappij. Voorts is de WSS van mening dat de minderjarige sociaal wenselijk gedrag laat zien met als doel de accommodatie voor gesloten jeugdzorg alwaar hij momenteel verblijft, te kunnen verlaten. Er is, volgens de WSS, nog geen sprake van een intrinsieke motivatie om zijn gedrag te veranderen zodat hij in de toekomst competent in de maatschappij zal staan en niet meer zal vastlopen. Er is bij hem nog geen sprake van inzicht in eigen handelen. De WSS is van mening dat de minderjarige nog niet toe is aan een open instelling, aangezien hij vorig jaar bij de enige instelling die hem daartoe een kans gaf en op de hoogte van deze omstandigheid, een medebewoner heeft mishandeld, vernielingen heeft aangericht en is weggelopen. In de instelling waar hij momenteel verblijft heeft zich al een tweetal geweldsincidenten voorgedaan. De WSS is van mening dat de minderjarige op dit moment niet in staat is om zich adequaat te gedragen op een ROC-instelling en zodoende daar een opleiding succesvol af te ronden. Hij is gediagnosticeerd met een oppositionele gedragsstoornis, hij functioneert op een moeilijk lerend niveau en er zijn aanwijzingen voor de ontwikkeling van een antisociale gedragsstoornis. Hulpverlening vanuit de thuissituatie is volgens de WSS niet toereikend om de minderjarige voor te bereiden op zelfstandigheid in de maatschappij, aangezien hij tot nu toe niet heeft meegewerkt aan ambulante hulpverlening en het, gezien zijn gedrag, niet waarschijnlijk is dat hij nu wel mee zal werken aan ambulante hulpverlening in het vrijwillig kader.
6. De ouders van de minderjarige hebben ter zitting gesteld dat de problemen van de minderjarige slechts beperkt zijn tot problemen op school en dat het voor het overige goed gaat met hem. Voorts hebben zij te kennen gegeven dat zij niet zien wat het vervolgtraject van de hulpverlening zal zijn nadat de minderjarige de meerderjarigheid zal hebben bereikt, reden waarom het volgens hen beter is dat hij nu meteen teruggeplaatst wordt bij hen en dat hij zijn schoolopleiding af kan maken.
7. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts wordt verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de minderjarige een oppositionele gedragsstoornis is vastgesteld en dat er aanwijzingen zijn dat bij hem ook een antisociale gedragsstoornis in ontwikkeling is. De minderjarige heeft als gevolg hiervan veel problemen (veroorzaakt) op school en in de instellingen waar hij verbleven heeft en is in aanraking geweest met politie en justitie. Voorts is gebleken dat hij zich onttrekt aan het gezag van zijn ouders en andere gezagsdragers, dat hij zich meermalen heeft onttrokken aan de aangeboden hulpverlening en dat hij is weggelopen uit de open instelling die hem een kans wilde geven. De minderjarige ontkent problemen en een gedragsstoornis te hebben en heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard niet de noodzaak van een behandeling in te zien. Hij is van mening dat hij bij zijn ouders kan worden teruggeplaatst en zijn schoolopleiding daar kan afronden. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit dat de minderjarige geen inzicht heeft in zijn eigen gedrag en de daarmee samenhangende ernstige problemen. De ouders tonen aan geen inzicht te hebben in de problematiek van de minderjarige. Niet valt te verwachten dat zij in staat zijn adequate hulp voor hem in te schakelen en hem in te bieden hulpverlening te ondersteunen.
9. Gelet op de (gedrags-)problemen van de minderjarige, in combinatie met het gebrek aan inzicht van hem en van zijn ouders in zijn problematiek, is het hof van oordeel dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De door de WSS voorgestane behandeling van negen maanden, gericht op verandering in gedrag en gevolgd door een opleiding, en plaatsing in een driemilieuvoorziening komt het hof als een juiste te volgen behandelwijze voor en ziet het hof op dit moment als een noodzakelijk traject voor de minderjarige om een goede ontwikkeling naar volwassenheid zoveel als nog mogelijk te realiseren. Nu de minderjarige over ongeveer zestien maanden volwassen zal worden is het eens temeer noodzakelijk dat die behandeling nu zal plaatsvinden. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mink en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2011.