ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0577

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.420.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorg- en opvoedingsregeling na verhuizing van kinderen naar Denemarken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorg- en opvoedingsregeling van de minderjarigen, die door de moeder naar Denemarken zijn verhuisd. De vader is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2010, waarin hij samen met de moeder werd belast met het gezag over de kinderen. De vader verzocht het hof om de beschikking te bekrachtigen en aan te vullen met een dwangsom voor de moeder indien zij de zorg- en opvoedingstaken niet nakomt. De moeder heeft in incidenteel appel verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen.

Tijdens de zitting op 20 januari 2011 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en heeft de raad voor de kinderbescherming ook haar standpunt naar voren gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in april 2010 met de kinderen naar Denemarken is verhuisd, en dat de vader zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie, waarin beide ouders bereid zijn om afspraken te maken over de contactregeling, niet in het belang van de kinderen is om een dwangsom op te leggen.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was en het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure afgewezen. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de bereidheid van beide ouders om samen te werken aan een zorg- en opvoedingsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 februari 2011
Zaaknummer : 200.068.420.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-1566
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.A. Faas te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 10 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 maart 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 11 augustus 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 23 september 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 25 juni 2010 en 11 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 januari 2011 is de zaak, tezamen met de zaak betreffende het gezag over de na te noemen minderjarigen, bij het hof bekend onder zaaknummer: 200.068.593.01, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen mevrouw T. Philippart. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de vader gezamenlijk met de moeder belast met het gezag over de na te noemen minderjarigen.
Voorts is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken verdeeld als volgt: de vader mag de na te noemen minderjarigen in de zomervakantie twee weken en in de kerstvakantie één week bij zich hebben. Van deze twee vakanties per jaar zal er één vakantie in Nederland plaatsvinden en één in Denemarken, waarbij de vakanties om en om in Nederland en in Denemarken zullen plaatsvinden. Ingeval de vakantie in Denemarken plaatsvindt zal de vader de minderjarigen ophalen en weer terugbrengen bij de moeder. Ingeval de vakantie in Nederland plaatsvindt zal de moeder de minderjarigen brengen en weer ophalen bij de vader. Voorts mag de vader elke dinsdagavond om 19:00 uur gedurende een uur contact hebben met de minderjarigen via Skype. Voorts is bepaald dat de moeder aan de vader met ingang van 1 april 2010 eenmaal per twee maanden een recente en goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarigen, alsmede een afschrift van de schoolrapporten, doet toekomen en hem tevens schriftelijk op de hoogte stelt omtrent het vermogen van de minderjarigen en belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarigen, onder meer ten aanzien van eventuele vakanties buiten Denemarken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is komen vast te staan dat de moeder in april 2010 met de minderjarigen in Denemarken is gaan wonen.
BEVOEGDHEID VAN HET GERECHTSHOF
Voor de vraag of de Nederlandse rechter bevoegdheid toekomt, is in het algemeen beslissend het tijdstip waarop in eerste aanleg zijn tussenkomst wordt ingeroepen. Wanneer, beoordeeld naar dat tijdstip, bevoegdheid bestaat, kan een latere wijziging van omstandigheden welke die bevoegdheid bepalen, in beginsel aan die bevoegdheid geen afbreuk meer doen. Nu het Nederlandse wettelijke stelsel voor de te toetsen beslissing voorziet in een appelinstantie, is dit zogenaamde perpetuatio fori-beginsel ook in hoger beroep van kracht en de appelrechter bevoegd, ook in een geval als het onderhavige waarin de minderjarigen inmiddels hun gewone verblijfplaats in een ander land hebben verkregen. Feiten of omstandigheden die in hoger beroep tot doorbreking van voormeld beginsel nopen, zijn gesteld noch gebleken. Ook overigens hebben de moeder en de vader ter zitting in hoger beroep nadrukkelijk te kennen gegeven een beslissing van het hof te verlangen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van de minderjarigen:
-[naam kind 1], geboren [in 2002] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 1]),
-[naam kind 2], geboren [in 2004] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 2]) en
-[naam kind 3], geboren [in 2006] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 3]), hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en aan te vullen met hetgeen in het beroep als aanvullend verzoek is gedaan, door te bepalen dat de moeder de bestreden beschikking nakomt op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 35.000,- voor iedere overtreding van de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en/of de nakoming van de vakanties en/of het contact van elke dinsdagavond om 19:00 uur gedurende een uur met de kinderen via Skype en/of de informatieplicht zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, ingaande 1 april 2010. Voorts verzoekt de vader aanvullend te bepalen dat de moeder in de kosten van dit geding wordt veroordeeld. Ten slotte heeft de vader zijn verzoek vermeerderd in die zin dat het hof zal bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij hem zal zijn en dat dan zal gelden een zorg- en contactregeling met de kinderen zoals deze nu is vastgesteld voor de vader ten opzichte van de moeder.
3. De moeder bestrijdt het beroep van de vader voor zover het betreft het daarin opgenomen verzoek tot het bepalen van een dwangsom van € 500,- per dag die de moeder de in de bestreden beschikking opgenomen verdeling van zorg- en opvoedingstaken niet nakomt, en verzoekt hetgeen de vader in hoger beroep heeft verzocht af te wijzen, althans hem in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Ter terechtzitting heeft de moeder voorts gesteld dat het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen een nieuw verzoek is dat voor het eerst in hoger beroep is gedaan, reden waarom de vader in dit verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat zijn verzoek dient te worden afgewezen. De moeder heeft haar verzoek in incidenteel appel ter terechtzitting ingetrokken.
4. Namens de raad is ter terechtzitting geconcludeerd dat er niets van de grond is gekomen ten aanzien van de omgang sinds de periode ten tijde van het raadsonderzoek in 2009, hetgeen de raad betreurenswaardig acht voor de kinderen.
Hoofdverblijfplaats kinderen
5. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen beschouwd dient te worden als een vermeerdering van zijn verzoek, die conform artikel 283 juncto 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), welke in artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, op tijd en schriftelijk is ingediend en derhalve niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De vermeerdering van het verzoek van de vader is aan te merken als een verzoek tot het vaststellen van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, evenals het verzoek dat in hoger beroep reeds voorlag. Het hof acht de vader derhalve ontvankelijk in dit verzoek.
6. Ter terechtzitting heeft de vader echter te kennen gegeven dat zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bezien moet worden in de context van de situatie waarin hij er alles aan probeert te doen om het contact met zijn kinderen te waarborgen. Nu de vader verder ter terechtzitting te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen het feit dat de moeder met de kinderen in Denemarken is gaan wonen, zal het hof het verzoek van de vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd en er overigens geen gronden aanwezig worden geacht die in het belang van de kinderen nopen tot een wijziging van hun hoofdverblijfplaats, afwijzen.
Omgang
7. Ter terechtzitting is gebleken dat de huidige partner van de moeder inmiddels in Denemarken is komen wonen, zodat er aan de zijde van de moeder meer financiële ruimte is ontstaan om de door de rechtbank vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken na te komen. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat zij op korte termijn afspraken gaan maken om de contactregeling van de vader met de kinderen zoals die in de bestreden beschikking is vastgelegd, nader te regelen voor wat betreft de data. Voorts hebben partijen ter terechtzitting afgesproken dat zij meteen na de zitting Skype-adressen zullen uitwisselen met elkaar zodat het contact tussen de vader en de kinderen via Skype kan worden gestart. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
Dwangsom
8. Het hof acht het opleggen van een dwangsom in de huidige situatie, waarin bij beide partijen bereidheid is tot het maken van afspraken en de contactregeling dan ook daadwerkelijk zal aanvangen, niet in het belang van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de vader derhalve op dit punt afwijzen en de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen, bekrachtigen.
Kostenveroordeling
9. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure en zal - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten tussen partijen compenseren. Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
10. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Mink en Bos, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.