GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.074.592/01
Zaak-rolnummer rechtbank : 826169 \ CV EXPL 09-1123
arrest van de achtste civiele kamer d.d. 5 juli 2011
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S.I. Soekarman te Delft,
STICHTING IPSE DE BRUGGEN,
gevestigd te Alphen aan den Rijn, kantoor houdende te Zwammerdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Ipse de Bruggen,
advocaat: mr. N.E.P. Gustings te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 24 juli 2010 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 4 februari 2010 en 6 mei 2010, door de Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, tussen partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven tegen het vonnis van 6 mei 2010 aangevoerd. Tegen het vonnis van 4 februari 2010 zijn geen grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft Ipse de Bruggen de grieven bestreden.
Ten slotte heeft [appellante] de processtukken overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten die onder "1. Feiten" in het vonnis van 15 oktober 2009 zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1 Ipse de Bruggen is een zorginstelling die zorg en dienstverlening biedt aan meer dan 4000 mensen met een verstandelijke of meervoudige handicap op meer dan 90 locaties in Zuid-Holland. Deze cliënten kunnen bij Ipse de Bruggen wonen, werken, leren en recreëren. een groot deel van de cliënten woont intern bij Ipse de Bruggen.
2.2 Ipse de Bruggen is in het bezit van een aantal wasserijen en een van de diensten die Ipse de Bruggen biedt, is dat cliënten tegen een geringe vergoeding hun kleding bij Ipse de Bruggen kunnen laten wassen. Om ervoor te zorgen dat iedere cliënt van de wasserij het eigen kledingstuk terugkrijgt, moet elk kledingstuk voorzien zijn van een label met de naam van de cliënt daar op. Deze dienst werd in het verleden ook aangeboden door de rechtsvoorgangers van Ipse de Bruggen.
2.3 [appellante], geboren op 13 april 1951, is op 1 april 1988 bij (een van de rechtsvoorgangers van) Ipse de Bruggen in dienst getreden in de functie van naaister op de naaikamer. Sedert 14 mei 2001 werkt [appellante] 32 uren per week.
2.4 Sinds de aanvang van het dienstverband is het altijd de taak van [appellante] geweest om de kleding van cliënten voor de wasserij te voorzien van een label (het zogenaamde merken) en om in voorkomende gevallen kleding van cliënten, beddengoed, gordijnen, bedrijfskleding, etcetera te herstellen.
2.5 Vanaf 1994 heeft de werkgeefster diverse malen getracht om [appellante] ook te werk te stellen in de wasserij, laatstelijk in 2006. [appellante] heeft dat telkens geweigerd omdat zij daartoe op grond van medische redenen niet in staat was. [appellante] is ook diverse malen medisch gekeurd. Vanwege twee herniaoperaties kan [appellante] niet lang staan en is zij niet in staat om zware zaken te tillen of te dragen. Bovendien lijdt zij aan een lichte vorm van astma en is de lucht in de wasserij schadelijk voor haar gezondheid. [appellante] bleef steeds werkzaam in haar oorspronkelijke functie. In de periode 1995-2000 heeft [appellante] wel vouwwerk verricht voor de wasserij.
2.6 Vanaf 1 januari 2006 werden (in verband met de wetswijzigingen in de AWBZ en de WMO) na een directiebesluit en na overeenstemming met de Centrale Cliënten Raad, de kosten voor persoonsgebonden was- en herstelwerkzaamheden bij de cliënten volledig in rekening gebracht. Hierdoor is een terugloop in werkzaamheden ontstaan.
2.7 Op 21 augustus 2006 is [appellante] gekeurd door de bedrijfsarts […]. In het door hem opgemaakte keuringsrapport staat onder meer:
Stof, rook, gassen en dampen: beperkt, namelijk: op basis van luchtwegklachten.
Tillen of dragen: beperkt, kan ongeveer 5 kg tillen of dragen. Opmerking: gangbaar tot 3 kg - incidenteel tot 5 kg.
Lopen tijdens het werk: licht beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uur) lopen.
Staan tijdens het werk: licht beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag staan (ongeveer 4 uur).
2.8 In december 2006 heeft het UWV een deskundigenoordeel uitgebracht naar aanleiding van een verzoek hierom van Ipse de Bruggen. De conclusie van dit deskundigenoordeel luidt: Geschikt eigen werk met kanttekening dat dit het zittende werk is zoals zij dit altijd heeft gedaan. Met de beperkingen zoals deze er zijn sedert september 2006 kan belanghebbende beperkt staan (maximaal 1 uur per dag totaal).
2.9 Vanaf 2006 hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen mevrouw [X] (Hoofd Facilitaire Diensten van Ipse de Bruggen, verder te noemen [X]) en [appellante]. Daarbij is onder meer aan de orde geweest dat er volgens Ipse de Bruggen te weinig reguliere werkzaamheden voor [appellante] voorhanden waren en zijn door [X] andere aanvullende werkzaamheden aangeboden. De besprekingen zijn vastgelegd in diverse brieven en gespreksverslagen.
2.10 In november 2007 vond op het filiaal te Nootdorp een werkbespreking plaats waarbij besloten is het merken in roosters te verdelen. Voor deze werkzaamheden zijn nieuwe werkroosters opgesteld, waarbij is bepaald dat iedere medewerker alleen mag merken op de data zoals vermeld op het rooster.
2.11 In februari 2008 heeft [X] [appellante] meegedeeld dat zij erin was geslaagd gedeeltelijk ander passend werk voor [appellante] te vinden (buiten vouwwerk in de linnenkamer), te weten werkzaamheden bij de receptie en winkel van de locatie De Ruimte te Delft voor 12 uur per week. Volgens [X] waren deze werkzaamheden passend. De werkplek was, aldus [X], onlangs getoetst door een externe arbeidsdeskundige, daarbij rekening houdend met de functionele mogelijkheden c.q. fysieke beperkingen van [appellante], waarbij de arbeidsdeskundige tot de conclusie zou zijn gekomen dat deze werkplek passend was. De aangeboden werkzaamheden zouden niet leiden tot een wijziging van de arbeidsovereenkomst van [appellante]. De functie van [appellante] (coupeuse) zou ongewijzigd blijven, evenals haar salaris. [appellante] heeft deze werkzaamheden niet aanvaard.
2.12 In april 2008 heeft Ipse de Bruggen aan de CWI toestemming gevraagd om [appellante] voor 12 uren per week te mogen ontslaan op grond van bedrijfseconomische redenen. Vanwege het feit dat de herstelwerkzaamheden waren teruggelopen, zou volgens Ipse de Bruggen de functie van [appellante] voor 12 uren per week ophouden te bestaan. Voor deze 12 uren per week heeft Ipse de Bruggen [appellante] weliswaar ander werk aangeboden als receptioniste/gastvrouw, maar [appellante] heeft dit aanbod niet aangenomen omdat volgens [appellante] er nog voldoende werk voor haar was als naaister. [appellante] heeft in die procedure gesteld dat de omvang van de werkzaamheden van het merken van de kleding onverminderd hoog bleef, terwijl [appellante] herstelwerkzaamheden bleef verrichten met betrekking tot gordijnen, beddengoed, bedrijfskleding, etcetera. Alleen herstelwerkzaamheden voor cliënten waren volgens haar sinds 2006 verminderd omdat deze werkzaamheden apart in rekening werden gebracht.
2.13 Bij brief van 6 juni 2008 heeft de CWI aan Ipse de Bruggen toestemming verleend om [appellante] voor 12 uren per week te ontslaan. In de beschikking staat uitdrukkelijk vermeld dat aan deze toestemming de voorwaarde wordt verbonden dat de werkgever binnen 26 weken na bekendmaking van de toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat zij degene voor wie de toestemming tot opzegging is verleend, in de gelegenheid heeft gesteld haar vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten.
2.14 Verder wordt in de beschikking gesteld: "Niet-naleving van de gestelde voorwaarde heeft tot gevolg dat de beëindiging van de arbeidsverhouding wordt geacht zonder mijn toestemming te zijn geschied."
2.15 Ipse de Bruggen heeft vervolgens per brief van 17 juni 2008 de arbeidsovereenkomst tegen 1 augustus 2008 opgezegd.
2.16 Tot 1 augustus 2008, werkte [appellante] 32 uren per week tegen een bruto maandloon van € 1.976,91 exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Vanaf 1 augustus 2008 werkt [appellante] onder protest voor slechts 20 uren per week bij Ipse de Bruggen tegen een bruto maandloon van € 1.235,65 exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.17 In de bedrijfskrant van Ipse de Bruggen d.d. 1 augustus 2008 is een vacature per 1 september 2008 geplaatst met als omschrijving van de werkzaamheden "herstellen, aanpassen en merken van kleding van onze cliënten" met als werklocatie Zwammerdam voor 15-18 uur per week. Het betrof een functie voor de tijdelijke duur van een half jaar.
2.18 [appellante] heeft in oktober 2008 met de betreffende locatie (Zwammerdam) contact opgenomen met de vraag of zij die werkzaamheden kon gaan uitvoeren. Aan haar werd hierop meegedeeld dat dit niet mogelijk was omdat de functie reeds vervuld was per 1 september 2008 door iemand anders.
2.19 Namens [appellante] heeft haar gemachtigde per brief van 12 november 2008 primair de vernietigbaarheid van het aan [appellante] gegeven ontslag ingeroepen en bericht dat [appellante] zich beschikbaar hield om op eerste afroep de bedongen werkzaamheden onmiddellijk te hervatten. Daarnaast is de loondoorbetaling gevorderd.
2.20 Ook is in deze brief gesteld dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag nu de opzegging is geschied op grond van een voorgewende/valse reden. Op die grond vorderde [appellante] in de brief dan ook herstel van de dienstbetrekking. Daarnaast heeft de gemachtigde van [appellante] Ipse de Bruggen gewezen op het feit dat de opzegging onregelmatig was, nu Ipse de Bruggen niet de juiste opzegtermijn in acht had genomen. [appellante] had op 1 januari 1999 de leeftijd van 47 jaar, hetgeen betekende dat zij onder de "oude" regeling valt en in haar geval een opzegtermijn geldt van 25 weken zonder korting.
2.21 Op 20 november 2008 hebben de gemachtigde van [appellante] en de medewerkster van Ipse de Bruggen over bovengenoemde brief van 12 november 2008 telefonisch contact gehad. De medewerkster van Ipse de Bruggen heeft in dat gesprek toegegeven dat vanwege de fusie Ipse de Bruggen over het hoofd heeft gezien dat de functie in Zwammerdam beschikbaar was voor [appellante]. De medewerkster van Ipse de Bruggen kon tijdens dat gesprek geen uitsluitsel geven of de functie nog beschikbaar was, maar zij deelde mee dat indien dat wel het geval was de functie aan [appellante] zou worden aangeboden. De medewerkster van Ipse de Bruggen merkte daarbij op dat het wel ging om een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van zes maanden. De medewerkster van Ipse de Bruggen kon echter niet bevestigen dat de arbeidsovereenkomst voor 32 uren per week nog in stand was.
2.22 Het vorenstaande heeft de medewerkster van Ipse de Bruggen per fax van 1 december 2008 herhaald.
2.23 De gemachtigde van [appellante] heeft vervolgens per faxbrief van 2 december 2008 verzocht om een bevestiging dat de "oude" arbeidsovereenkomst nog in stand was.
2.24 Op 9 en 18 december 2008 heeft de medewerkster van Ipse de Bruggen telefonisch meegedeeld dat [appellante] de eerste week vanaf 5 januari 2009 moest gaan werken op locatie Zwammerdam. Op 23 december 2008 heeft [appellante] zelf telefonisch contact opgenomen met de locatie te Zwammerdam.
2.25 Begin januari 2009 heeft de medewerkster van Ipse de Bruggen de gemachtigde van [appellante] nogmaals gebeld met de mededeling dat schriftelijk inhoudelijk zou worden gereageerd op de brief van 2 december 2008.
2.26 In een brief van 8 januari 2009 heeft Ipse de Bruggen die reactie gegeven. In de brief aan de gemachtigde van [appellante] heeft Ipse de Bruggen onder meer meegedeeld dat zij de vacature abusievelijk niet aan [appellante] heeft voorgelegd, hetgeen toe te schrijven zou zijn aan een fusie die had plaatsgevonden. Ipse de Bruggen wilde [appellante] de mogelijkheid bieden de functie (die voor zes maanden gold) voor onbepaalde tijd te vervullen. Ipse de Bruggen zou [appellante] voorts betalen conform haar inschaling (FWG 30), hoewel de functie een lagere inschaling had (FWG 20). Hiermee zou de functie op het niveau zijn zoals deze was voor de opzegging. Het was wenselijk dat [appellante] de functie zo snel mogelijk zou gaan vervullen.
2.27 Bij faxbrief van 12 januari 2009 heeft Ipse de Bruggen haar standpunt aan de gemachtigde van [appellante] bevestigd, na dit eerst die dag telefonisch aan hem te hebben toegelicht. In de brief werden dit aanbod en de wenselijkheid van een snelle vervulling van de functie herhaald.
2.28 Op 23 januari 2009 rappelleerde Ipse de Bruggen per faxbrief naar de gemachtigde van [appellante].
2.29 Per brief en per faxbrief van 27 januari 2009 reageerde de gemachtigde van [appellante] op de faxbrief van 26 januari 2009 (bedoeld zal zijn de faxbrief van 23 januari 2009). Hij deelde daarin mee, dat hij geen fax of andere correspondentie van 12 januari 2009 dan wel enige datum daarna ontvangen had. Daarom was de dagvaarding inmiddels op 23 januari 2009 ter betekening aan de deurwaarder gezonden. Voorts deelde de gemachtigde mee dat zijn cliënte zonder meer bereid was de werkzaamheden in Zwammerdam te aanvaarden indien haar werkzaamheden in Nootdorp waren te komen te vervallen; naar de mening van [appellante] was dat echter niet het geval, nu een groot deel van haar werkzaamheden door haar collega's uit de wasserij werden uitgevoerd.
2.30 Bij brief van 2 maart 2009 heeft Ipse de Bruggen [appellante] een voorstel gedaan waarbij de werkzaamheden te Zwammerdam voor 12 uren uit coulance aan haar werden aangeboden; de arbeidsovereenkomst zou dan volledig in stand blijven en geacht worden nimmer te zijn beëindigd. De brief is (ook) persoonlijk aan [appellante] overhandigd door [X].
2.31 [X] heeft een verslag opgemaakt naar aanleiding van deze overhandiging. Het verslag vermeldt voorts onder meer, dat [X] [appellante] op woensdagmorgen 4 maart om 7.30 uur zou bellen om te vragen of [appellante] met [X] naar Zwammerdam zou gaan of op eigen gelegenheid. Ook vermeldt het verslag dat [appellante] op woensdagmorgen, toen [X] kort na 7.30 uur belde, heeft gezegd dat zij (op advies van haar gemachtigde) niet naar Zwammerdam ging.
2.32 Bij faxbrief van 3 maart 2009 heeft de gemachtigde van [appellante] naar Ipse de Bruggen gereageerd op de brief van Ipse de Bruggen d.d. 2 maart 2009.
2.33 Bij faxbrief van 5 maart 2009 reageerde Ipse de Bruggen op de faxbrief van 5 maart 2009 (bedoeld zal zijn de faxbrief van 3 maart 2009). In de brief is onder meer meegedeeld dat de loonbetaling aan [appellante] per 4 maart 2009 zou worden gestopt (voor de betreffende 12 uur). Ten aanzien van de gehanteerde opzegtermijn vermeldt de brief dat de (inmiddels ingeschakelde) advocaat van Ipse de Bruggen het standpunt van de gemachtigde van [appellante] deelde dat een onjuiste opzegtermijn in acht was genomen, en dat het verschuldigde loon over de regelmatige opzegtermijn alsnog aan [appellante] zou worden betaald.
2.34 In eerste aanleg heeft [appellante] een aantal vorderingen ingesteld. Daarvan heeft de rechtbank de vordering tot betaling van een schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag op grond van het gevolgencriterium met nevenvorderingen afgewezen. Hiertegen is [appellante] in hoger beroep gekomen.
3.1 De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 oktober 2009 tot uitgangspunt genomen, dat [appellante] haar vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag op twee grondslagen heeft gebaseerd: in de eerste plaats dat het ontslag is gegeven onder opgave van een voorgewende of valse reden (art. 7: 681 lid 2 sub a Rv.) en in de tweede plaats dat, mede in aanmerking genomen de voor haar getroffen voorzieningen en de voor haar bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor haar te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Ipse de Bruggen bij de opzegging (art. 7: 681 lid 2 sub b BW). Dit uitgangspunt van de rechtbank is door [appellante] niet bestreden. De rechtbank heeft de vordering op basis van de eerste grondslag afgewezen bij vonnis van 15 oktober 2009. Hiertegen is [appellante] in hoger beroep gekomen in de procedure die bij het hof het zaaknummer 200.060.307/01 heeft. In die procedure wijst het hof heden arrest. Deze eerste grondslag is in de onderhavige procedure niet aan de orde. De rechtbank heeft de vordering op basis van de tweede grondslag bij vonnis 6 mei 2010 afgewezen. Deze tweede grondslag is in de onderhavige procedure aan de orde.
3.2 Naar aanleiding van grief 1 overweegt het hof het volgende. [appellante] klaagt allereerst dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat Ipse de Bruggen in de periode vanaf 1994 tot 2007 herhaaldelijk heeft getracht haar ook te werk te stellen in de wasserij, ondanks het feit dat zij al in 1994 heeft aangegeven dat zij daar op medische gronden niet toe in staat is. Nu echter vast staat dat deze pogingen nooit geleid hebben tot een feitelijke tewerkstelling door Ipse de Bruggen van [appellante] in de wasserij, behoeft nadere onderbouwing waarom deze pogingen van invloed zijn op de gevolgen van het ontslag. Deze onderbouwing ontbreekt. Daarom faalt deze klacht.
3.3 Verder klaagt [appellante] dat in de ontslagprocedure het anciënniteitsbeginsel/afspiegelingsbeginsel niet in acht is genomen. Het hof overweegt dat uit een door [appellante] als productie 24 in eerste aanleg overgelegd stuk dat kennelijk in het kader van functiewaardering is opgemaakt, waarin staat dat de werkzaamheden in de functie van verstelnaaister en medewerker linnenvoorziening in grote lijnen overeen komen, niet volgt dat deze functies onderling uitwisselbaar zijn. Naar het oordeel van het hof zijn de functies niet onderling uitwisselbaar, aangezien tot de taken van de medewerker linnenvoorziening waswerkzaamheden behoren, die niet tot de taak van de verstelnaaister behoren. Er is door [appellante] onvoldoende gesteld om te oordelen dat dit verschil irrelevant is. Nu de functies niet onderling uitwisselbaar zijn, is het anciënniteitsbeginsel/afspiegelingsbeginsel hierop niet van toepassing.
3.4 Met de overige in de toelichting bij grief 1 aangevoerde punten zal het hof rekening houden.
4.1 In grief 2 klaagt [appellante] dat de rechtbank blijkbaar als enige doorslaggevende omstandigheid heeft geoordeeld dat Ipse de Bruggen aan haar een andere functie (receptioniste/gastvrouw) heeft aangeboden en zij deze functie heeft geweigerd. Zij wijst erop dat de rechtbank aan de overige omstandigheden voorbij gaat en dat zij op 1 augustus 2010 voor 12 uur per week is ontslagen vanwege het feit dat er voor haar als naaister onvoldoende werk is terwijl Ipse de Bruggen op dezelfde datum een advertentie in het personeelskrantje plaatst voor de functie van naaister in Zwammerdam. Hieruit leidt zij af dat zij terecht van mening is dat er nog voldoende werk is als naaister en dat zij om die reden de aangeboden functie niet hoefde te accepteren. Bovendien acht zij het nog maar de vraag of de aangeboden functie passend is. Zij is beperkt opgeleid en heeft altijd als naaister gewerkt, zodat het de vraag is of zij de werkzaamheden van een receptioniste (omgaan met computer, telefooncentrale etc) zich eigen kan maken. Daarnaast heeft zij medische beperkingen waardoor zij niet lang kan staan. Als gastvrouw/receptioniste moet zij klanten tegemoet treden en het is de vraag of zij gezien haar eenzijdig arbeidsverleden daartoe in staat is.
4.2 Naar aanleiding van deze grief overweegt het hof het volgende. [appellante] heeft niet onderbouwd dat de werkzaamheden in Zwammerdam verplaatst zouden kunnen worden naar Nootdorp en Ipse de Bruggen heeft dit gemotiveerd betwist. Uit het feit dat er in Zwammerdam een tijdelijke functie als naaister vrijkwam, volgt dan ook niet dat er voldoende werk voor [appellante] als naaister op haar werkplek, het filiaal te Nootdorp, was. [appellante] heeft niet betwist dat de werkplek voor de haar aangeboden werkzaamheden (receptioniste/gastvrouw) door een externe arbeidsdeskundige was getoetst met de conclusie dat deze werkplek, rekening houdend met haar functionele mogelijkheden c.q. fysieke beperkingen, passend was, zoals door Ipse de Bruggen gesteld. [appellante] heeft gesteld dat Ipse de Bruggen haar weliswaar ander werk heeft aangeboden, maar dat dit werkzaamheden betrof (receptioniste, gastvrouw), die geheel niet overeenkwamen met haar werkzaamheden als naaister, terwijl het bovendien nog maar de vraag is of de aangeboden functie van gastvrouw/receptioniste passend voor haar is. Het hof overweegt dat [appellante] ook in haar functie als verstelnaaister contacten had met klanten, terwijl zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij eventuele lacunes in kennis met betrekking tot het omgaan met computer of telefooncentrale niet zou kunnen aanleren. Ook heeft zij onvoldoende onderbouwd waarom haar medische beperkingen of haar eenzijdig arbeidsverleden zouden verhinderen dat zij deze functie uitoefent. Ook het hof acht het aanbod tot het verrichten van werkzaamheden als telefoniste/ receptioniste dan ook in beginsel een passend aanbod.
4.3 [appellante] heeft echter ook aangevoerd dat er in Nootdorp nog voldoende werk voor haar was. Als deze stelling juist zou zijn, zou van haar niet gevergd kunnen worden het werk als telefoniste/receptioniste te aanvaarden. In dat kader is van belang of van Ipse de Bruggen als goed werkgeefster kon worden gevergd, mede gegeven de medische beperkingen van [appellante] (geschikt voor eigen werk, mits het zittend werk is in een niet vochtige/stoffige omgeving wegens luchtwegklachten, met maximaal in totaal 1 uur per dag staande arbeid), om merk-werkzaamheden uit de linnenkamer weg te halen en aan [appellante] toe te delen. Ipse de Bruggen stelt dienaangaande dat het onmogelijk was de merkwerkzaamheden, zoals in de linnenkamer verricht, daar te onttrekken ten behoeve van [appellante]. Het werk in de linnenkamer bestaat veelal in zwaar lichamelijk werk, met name werk dat staande wordt verricht, waarbij zwaar wordt getild, aldus Ipse de Bruggen. Het merken van kleding kan zittend geschieden en vormt voor de medewerkers van de linnenkamer een rustmoment en welkome afwisseling van de verder zware arbeid. Het wegnemen van deze merkwerkzaamheden bij de linnenkamer zou leiden tot een verzwaring van het werk voor deze collega's met alle gevolgen van dien, om welke reden Ipse de Bruggen deze mogelijkheid niet kan en wil overwegen, alles aldus Ipse de Bruggen.
4.4 Uitgangspunt in dezen is (zie Hoge Raad 26 oktober 2001 JAR 2001/238, Bons/Ranzijn) dat alle werknemers in de arbeidsorganisatie bereid moeten zijn ter wille van een collega extra werkzaamheden te verrichten, hetgeen echter niet zo ver kan gaan dat:
- de arbeidsverdeling in te ver gaande mate wordt ontwricht;
- de collega's dientengevolge met een te grote overbelasting te maken krijgen.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] vanaf 2006 zittend vouwwerkzaamheden heeft verricht ter compensatie van de leegloopuren door het deels wegvallen van de herstelwerkzaamheden voor cliënten. Deze vouwwerkzaamheden hebben niet tot een structurele oplossing geleid van het tekort aan werk, omdat [appellante] hiervoor niet ingeroosterd wenste te worden, stellende dat deze vouwwerkzaamheden niet tot haar functie behoorden. Echter, indien [appellante] zittend vouwwerk kan verrichten, hetgeen als rugsparend werk moet worden aangemerkt, zou mogelijk datzelfde vouwwerk, indien zittend verricht, aan medewerkers van de linnenkamer hetzelfde soort "rustmoment" en welkome afwisseling van de verder zware arbeid in de linnenkamer geven als de merk-werkzaamheden. Indien zou komen te staan dat dit het geval is, zou het goed-werkgeverschap voor Ipse de Bruggen mee kunnen brengen dat zij merk-werkzaamheden aan [appellante] had opgedragen die tot dan in de linnenkamer waren verricht, terwijl het handelen als goed werknemer daartegenover voor de medewerkers in de linnenkamer de verplichting zou hebben meegebracht in plaats van merk-werkzaamheden zittend vouwwerk te verrichten. Door dit niet te doen, indien vast zou komen te staan dat dit wel geheel of gedeeltelijk mogelijk was geweest, zou Ipse de Bruggen hebben gehandeld in strijd met haar goed-werkgeverschap - haar verplichtingen als zodanig niet, althans niet voldoende zijn nagekomen - , waarmee het gegeven ontslag kennelijk onredelijk zou kunnen zijn.
4.5 Het bewijs in dezen rust op de werknemer. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om te bezien of en zo ja hoe de werknemer aan deze bewijsverplichting kan voldoen, alsmede om een schikking te beproeven.
4.6 Als [appellante] erin slaagt het bewijs te leveren dat Ipse de Bruggen de merkwerkzaamheden zodanig had kunnen herverdelen dat van de medewerkers van de linnenkamer in redelijkheid had kunnen worden gevergd hier aan mee te werken, had [appellante] in redelijkheid de haar aangeboden werkzaamheden bij de receptie en winkel van de locatie De Ruimte kunnen weigeren zonder gevolgen voor - de kennelijke onredelijkheid voor - het haar gegeven ontslag.
5. In grief 3 klaagt [appellante] over de motivering van het vonnis van de rechtbank van 6 mei 2010. Indien [appellante] het hierboven onder 4.5 genoemde bewijs niet kan leveren, acht het hof het vonnis van de rechtbank van 6 mei 2010 wel voldoende gemotiveerd. In dat geval leidt hetgeen [appellante] ter toelichting op grief 1 heeft aangevoerd, niet tot een ander oordeel en faalt grief 3.
6. Het hof zal het door [appellante] gefourneerde procesdossier onder zich houden ten behoeve van de comparitie. Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.
beveelt partijen, [appellante] in persoon en Ipse de Bruggen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. V. Disselkoen in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage, en wel op woensdag 21 september 2011 om 14.00 uur;
bepaalt dat indien een de partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden september tot en met november 2011, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij toe te zenden;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, R.S. van Coevorden en V. Disselkoen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.