GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 februari 2011
Zaaknummer : 200.077.952/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2355
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.I. Zaad te ’s-Gravenhage,
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid,
vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.G. Groen te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 29 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 augustus 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
De vader heeft op 3 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 1 december 2010 een brief van 1 december 2010 met bijlagen ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 15 december 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 19 januari 2011 mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens Jeugdzorg de heer T. van Lieshout (gezinsvoogd) en de heer R. Mos.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [naam minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling zijn mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarige verlengd van 31 augustus 2010 tot 4 maart 2011 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, en Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader zonder gezag van 31 augustus 2010 tot 4 maart 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Voorts is gebleken dat de vader op 31 december 2010 een verzoek tot gezagswijziging bij de rechtbank heeft ingediend met betrekking tot de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in 1993] te [geboorteplaats], (hierna: de minderjarige) van 31 augustus 2010 tot 4 maart 2011 en de machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader zonder gezag voor de periode van 31 augustus 2010 tot 4 maart 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de minderjarige op een neutrale plaats/instelling, niet zijnde de woning van de vader, geplaatst zal worden.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert in hoger beroep aan dat de vader sinds kort na de geboorte van de minderjarige geen contact meer heeft gehad met de minderjarige. Volgens de moeder heeft de vader nooit enige bemoeienis gehad met de minderjarige tot het moment dat de moeder alimentatie verzocht. De moeder meent derhalve dat de vader niet als belanghebbende in deze kwestie kan worden aangemerkt. Verder stelt de moeder zich op het standpunt dat het verblijf van de minderjarige bij de vader niet zal leiden tot enige verbetering in het gedrag van de minderjarige. De moeder meent dat de vader onverantwoord handelt en dat hij opzettelijk de communicatie tussen de minderjarige en de moeder verstoort. Volgens haar is de vader inconsequent en geen kundig opvoeder. Zij verzoekt de ondertoezichtstelling te beëindigen en te beslissen dat de minderjarige weer bij haar thuis zijn intrek neemt. Indien de ondertoezichtstelling niet wordt beëindigd, wenst de moeder dat de minderjarige opvang krijgt in een neutrale instelling. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij haar zeer nadelig zijn overgekomen, en dat door toedoen van de vader de hele gezinssituatie is ontwricht.
5. De vader is van mening dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Hij stelt zich primair op het standpunt dat de moeder geen belang heeft bij deze procedure, nu de minderjarige immers op 4 maart 2011 meerderjarig wordt. De moeder dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep. De vader stelt subsidiair dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Hij is wel degelijk belanghebbende, mede gelet op het feit dat er sprake is van family-life tussen hem en de minderjarige, alsmede gelet op het feit dat de minderjarige tot het gezin van de vader behoort. Sinds hij bij hem woont, gaat het juist beter met de minderjarige. De vader acht het plaatsen van de minderjarige in een neutrale instelling niet in het belang van de minderjarige. Ter zitting heeft de vader de verwijten van de moeder betwist.
6. Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat het met de minderjarige beter gaat sinds hij bij de vader woont. Op school gaat het nu ook beter. De minderjarige wilde zelf graag bij de vader wonen en niet langer bij de moeder. Er is sprake van een verstoorde en conflictueuze verstandhouding tussen de minderjarige en de moeder. Jeugdzorg blijft achter een verblijf van de minderjarige bij de vader staan en acht het noodzakelijk dat deze situatie met een rechterlijke machtiging blijft geformaliseerd.
7. Het hof stelt vast dat de minderjarige op 4 maart 2011 meerderjarig wordt. Vanaf die datum zullen de genomen beschermingsmaatregelen van rechtswege vervallen. Nu deze omstandigheid zich reeds over één week vanaf de datum van deze beschikking zal voordoen, is het hof van oordeel dat er aan de zijde van de moeder geen reëel te verdedigen belang is, dat zou moeten leiden tot een inwilliging van haar verzoek. Aan een eventuele wijziging immers kan geen reële inhoud meer worden gegeven. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
8. De moeder heeft het hof ter zitting nog verzocht een principiële uitspraak te doen over de totstandkoming van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Nu de moeder noch in haar beroepschrift noch ter terechtzitting enig inzicht heeft gegeven in de situatie die geleid heeft tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige - zij heeft in hoger beroep, behoudens de bestreden beschikking, geen enkel onderliggend stuk overgelegd -, zal het hof dit verzoek als niet-voldoende onderbouwd passeren en afwijzen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verwerpt het beroep van de moeder;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Leuven, van Nievelt en van Wijk, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2011.