ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9908

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHD 200.057.022
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over grond en verkrijging door verjaring

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X.] en Projeka B.V. over de eigendom van een driehoekig stuk grond van ongeveer 227 m2, dat door [X.] wordt geclaimd op basis van verkrijgende verjaring. [X.] is sinds 1995 eigenaar van het perceel [sectieletter] [nummer A.], dat grenst aan het perceel [sectieletter] [nummer B.], dat in eigendom is van Projeka sinds 2007. Het geschil ontstond toen Projeka een hekwerk plaatste op de kadastrale grens en enkele wilgen verwijderde die door [X.] waren geplant. Het hof oordeelt dat de kadastrale grens de eigendomsgrens vormt en dat [X.] niet door verjaring eigenaar is geworden van het betwiste stuk grond. Het hof stelt vast dat de handelingen van [X.] niet als bezitsdaden kunnen worden gekwalificeerd, omdat hij niet gedurende de vereiste termijn van tien jaar bezit heeft gehad. De rechtbank had eerder de vorderingen van [X.] afgewezen en de vorderingen van Projeka toegewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. [X.] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
zaaknummer MHD 200.057.022
arrest van de tweede kamer van 28 juni 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L.J. van Langevelde,
tegen:
PROJEKA B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg gewezen vonnis van 20 januari 2010 tussen appellant – [X.] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie en geïntimeerde - Projeka - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. /rolnr. 63532/HA ZA 08-320)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan vooraf gegane vonnis van 17 september 2008.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd, één productie overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van zijn vorderingen in conventie, als vermeld in het slot van de dagvaarding in hoger beroep, en alsnog afwijzing van de vorderingen van Projeka in reconventie.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Projeka de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. Het hof merkt op dat de conclusie in reconventie, die vermeld wordt in het proces-verbaal van de comparitie na antwoord in eerste aanleg, zich niet in de procesdossiers bevindt.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) [X.] is sinds 1995 eigenaar van de onroerende zaak bestaande uit woning, bijgebouwen, erf en tuin aan de [straat] te [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [sectieletter] nummer [A.], groot 6 are 69 centiare (hierna te noemen: [sectieletter] [nummer A.]).
b) [sectieletter] [nummer A.] grenst aan het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeentenaam], sectie [sectieletter] nummer [nummer B.], groot 21 are en 35 centiare (hierna te noemen: [sectieletter] [nummer B.]). Projeka is sinds 2007 eigenaar van [sectieletter] [nummer B.].
c) Op [sectieletter] [nummer B.] bevond zich sinds omstreeks 1956 een sloot. [X.] heeft op enig moment na 3 september 1998 aan zijn zijde van de sloot acht wilgen geplant. De sloot is door Projeka in 2007 gedempt. Projeka heeft voorts een hekwerk geplaatst op de kadastrale grens tussen de percelen en de acht wilgen gerooid.
d) De rechtsvoorganger van [X.], [Y.], had een coniferenhaag geplant die zich pal naast de oprit van zijn woning en tegen de kadastrale grens tussen de percelen [sectieletter] [nummer A.] en [sectieletter] [nummer B.] bevond. Op enig moment na 3 september 1998 heeft [X.] deze haag verwijderd en, meer in de richting van de sloot die zich bevindt op [sectieletter] [nummer B.], een ligusterhaag geplant. Aldus heeft [X.] een driehoek grond van ongeveer 45 m2 van [sectieletter] [nummer B.] bij zijn parkeerplaats betrokken.
4.2. [X.] heeft Projeka in rechte betrokken en gevorderd A) een verklaring voor recht dat [X.] eigenaar is van de strook grond ter grootte van 227 m2, zoals ingetekend op productie 2 bij inleidende dagvaarding, B) veroordeling van Projeka om de onder A) bedoelde strook grond op straffe van een dwangsom te ontruimen, onder meer door verwijdering van het door Projeka geplaatste hekwerk en C) veroordeling van Projeka eveneens op straffe van een dwangsom om acht wilgen te planten op de plek waar de door Projeka gerooide wilgen hebben gedaan.
4.2.1. Projeka heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een eis in reconventie ingesteld. Projeka vordert in reconventie A) voor recht te verklaren dat zij eigenaar is van de strook grond van 227 m2 zoals ingetekend op productie 2 van [X.] en B) [X.] te veroordelen een einde te maken aan de inbezitneming van, kort gezegd, 45 m2 van die strook en tot ontruiming van die strook, op straffe van een dwangsom.
4.2.2. De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat [X.] geen eigenaar van de betwiste strook grond van 227 m2 is geworden door verjaring omdat hij onvoldoende feiten gesteld heeft die leiden tot de conclusie dat hij de grond in bezit heeft gehad, en voor zover dat anders was (en uit het planten van wilgen en het verplaatsen van de haag door [X.] inbezitneming zou moeten worden afgeleid) het bezit niet gedurende de voor verjaring vereiste termijn heeft geduurd.
4.3. De grieven van [X.] richten zich tegen voormelde beslissingen van de rechtbank. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
4.3.1. Voorop stelt het hof dat de kadastrale grens de eigendomsgrens tussen de percelen
[sectieletter] [nummer A.] en [sectieletter] [nummer B.] vormt. Het geschil betreft de vraag of [X.] door verjaring eigenaar is geworden van een driehoekig deel van perceel [sectieletter] [nummer B.] dat begrensd wordt door de kadastrale grens tussen beide percelen, de openbare weg (Zandstraat) en de door [X.] geplaatste ligusterhaag (dan wel de doorgetrokken lijn in het verlengde van deze haag tot de punt achterin). Dit driehoekig deel is groot ongeveer 227 m2 en hiervan maakt deel uit de 45 m2 die [X.] bij zijn parkeerplaats heeft getrokken.
4.3.2. [X.] beroept zich in de eerste plaats op verkrijgende verjaring. Krachtens artikel 3:99 BW worden registergoederen door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren. Artikel 3: 107 BW definieert bezit als het houden van een goed voor zichzelf. De vraag of iemand voor zichzelf houdt wordt krachtens artikel 3:108 BW naar verkeersopvatting beoordeeld. Het gaat daarbij om louter uiterlijke feiten, met name om de uitoefening van feitelijke macht.
4.3.2.1. Het enkele feit dat de sloot zich reeds sinds 1956 op enige afstand van de kadastrale grens bevindt op perceel [sectieletter] [nummer B.] en dat [X.] meende dat hij de eigendom verkreeg van het stuk grond tussen die grens en de sloot is, gelet op het voorgaande, onvoldoende om een bezitsdaad aan te nemen. Dat de rechtsvoorganger van Projeka nimmer jegens (de rechtsvoorganger van) [X.] aanspraak heeft gemaakt op dat stuk grond maakt dit oordeel niet anders.
Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat het laten lopen van kippen op [sectieletter] [nummer B.] doordat de uitgang van de kippenren van de rechtsvoorganger van [X.] (welke kippenren zich, voordat [X.] in 1995 eigenaar werd van [sectieletter] [nummer A.], bevond op [sectieletter] [nummer A.] binnen de kadastrale grens) gericht was op [sectieletter] [nummer B.], geen feitelijke machtsuitoefening met eigendomspretentie van [X.] onder uitsluiting van Projeka als bezitter impliceert. Veeleer valt dit te beschouwen als een gedogen door (de rechtsvoorganger van) Projeka.
4.3.2.2. Verder staat vast dat [X.], nadat hij in 1995 eigenaar werd van [sectieletter] [nummer A.], op enig moment na 3 september 1998 en derhalve korter dan tien jaren vóór het instellen van de vordering in reconventie door Projeka, de coniferenhaag van zijn rechtsvoorganger op de kadastrale grens heeft verwijderd en een ligusterhaag meer in de richting van de sloot op perceel [sectieletter] [nummer B.], heeft geplant. Omstreeks 2004 heeft [X.] voorts acht wilgen aan zijn zijde van de sloot op [sectieletter] [nummer B.] geplant. Of deze handelingen als bezitsdaden zijn te kwalificeren kan het hof in het midden laten, nu de voor verjaring vereiste termijn van tien jaren in elk geval niet voltooid is.
4.3.2.3. De conclusie uit het voorgaande is dat [X.] niet door verkrijgende verjaring eigenaar van de strook grond van 227 m2 is geworden.
4.3.3. Ook van eigendomsverkrijging door [X.] op grond van artikel 3:105 BW is naar het oordeel van het hof geen sprake. Voor eigendomsverkrijging door verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is immers bezit vereist. Van bezit door [X.] (of zijn rechtsvoorganger) van de betwiste strook grond gedurende de voor die verjaring vereiste termijn van twintig jaar is, zoals uit de voorgaande rechtsoverwegingen voortvloeit, geen sprake (geweest).
4.3.4. Uit het voorgaande vloeit verder voort dat [X.] geen eigenaar van de betwiste strook grond is en dat hij de acht wilgen heeft geplant op de grond van Projeka. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze wilgen eigendom zijn geworden van Projeka en dat Projeka bevoegd was deze te verwijderen.
4.3.5. Nu [X.] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep andere concrete gedragingen heeft gesteld, die een zodanige machtsuitoefening impliceren, dat zij kunnen worden beschouwd als inbezitneming zijnerzijds, is de rechtbank terecht aan zijn bewijsaanbod voorbijgegaan. Ook het hof passeert dat aanbod om die reden.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle grieven falen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van geïntimeerde tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 314,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en C.W.T. Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2011.