GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 februari 2011
Zaaknummer : 200.047.851/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1605
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat mr. G.W.A. de Groot-Op den Brouw te Delft,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [geintimeerde],
advocaat mr. H.H. Keereweer te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[appellante] is op 15 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 augustus 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
[geintimeerde] heeft op 7 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van [appellante] zijn bij het hof op 1 december 2009, 8 juni 2010, 22 december 2010 en 4 januari 2011 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van [geintimeerde] zijn bij het hof op 12 januari 2010, 15 december 2010 en 21 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [appellante], bijgestaan door haar advocaat, en [geintimeerde], bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen [geintimeerde] en [appellante] uitgesproken.
Daarnaast heeft de rechtbank onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschap van goederen ten overstaan van een notaris bevolen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de verdeling van de goederengemeenschap op grond van een geregistreerd partnerschap (hierna: de verdeling) en ten aanzien van de door [geintimeerde] te betalen uitkering tot levensonderhoud voor [appellante] (hierna ook: partneralimentatie), de behoefte en behoeftigheid van [appellante], alsmede de draagkracht van [geintimeerde].
2. [appellante] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat [geintimeerde] na inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van [appellante] met een bedrag van € 4.500,- per maand en tevens te bepalen dat de verdeling van de gemeenschap van goederen die bestond tussen partijen dient plaats te vinden in die zin dat aan [geintimeerde] wordt toebedeeld de echtelijke woning met de daarop rustende hypotheken en de hypothecaire levensverzekering. Hiervoor dient [appellante] gecompenseerd te worden door uitbetaling van helft van de overwaarde van de woning en de helft van de waarde van de levensverzekering. De inboedel dient verdeeld te worden door toescheiding van de inboedel aan [geintimeerde], met uitzondering van de navolgende goederen:
- de helft van de kledingkasten;
- de eettafel waar de PC op staat;
- doos vol met 7” platen;
- de helft van de reptielen boeken;
- motorbladen;
- sleutels motorslot;
- sleutels van ouders;
- herdersstaf (kunststof);
- lederen stoel;
- koksmessen;
- fotoalbums.
Alle banktegoeden dienen bij helfte te worden verdeeld, ieder krijgt de eigen auto en motor toegescheiden zonder verdere verrekening. De vordering op [naam], voor zover daarop enige betaling zal plaats vinden, dient bij helfte te worden verdeeld.
3. [geintimeerde] bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het beroep van [appellante] voor zover het betreft het verzoek om alsnog een partneralimentatie te bepalen af te wijzen en voor zover het betreft het verzoek om op grond van artikel 3:185 BW de verdeling van de inmiddels tussen partijen ontbonden gemeenschap van goederen vast te stellen, dat verzoek te honoreren en een en ander vast te stellen in de zin dat met gesloten beurzen, wordt verdeeld alsvolgt:
aan [geintimeerde] wordt toegescheiden:
- de echtelijke woning, met een waarde van € 300.000,-, onder de verplichting om de daarop rustende hypothecaire geldlening voor haar rekening te nemen, waarbij [appellante] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze leningen wordt ontslagen;
- de helft van de vordering op [naam], waarvan de hoogte door [geintimeerde] vooralsnog wordt geraamd op ongeveer € 850.000,-; [geintimeerde] tekent daarbij aan dat er mogelijkerwijs met betrekking tot deze vordering nog sprake is van een latente fiscale claim;
- inboedelgoederen, die zij thans onder zich heeft;
- een auto van het merk [naam en kenteken];
- een motor van het merk [naam en kenteken];
- een bij [naam] afgesloten levensverzekeringspolis onder polisnummer [nummer] met een afkoopwaarde per 1 oktober 2009 van € 22.864,-;
- een levensverzekering afgesloten bij [naam] met polisnummer [nummer] met een afkoopwaarde per 1 oktober 2009 groot € 41.957,-. Deze polis is verpand aan [naam] in verband met de hypothecaire geldlening op de echtelijke woning;
- het merk “[naam]”;
- de hypothecaire geldlening, afgesloten in verband met de aankoop van de echtelij[ke woning bij [naam], waarop thans € 227.000,- openstaat;
- een hypothecair flexiebel krediet, door partijen ter financiering van de activiteiten van [naam] afgesloten bij [naam] onder nummer [nummer], waar bijna € 90.000,- op openstaat;
- de door partijen ten gunste van [naam] overgenomen geldlening, afgesloten bij [naam] onder nummer [nummer], waarop thans ongeveer € 45.500,- openstaat;
aan [appellante] wordt toegescheiden:
- de helft van de vordering op de [naam], waarvan de hoogte door [geintimeerde] vooralsnog wordt geraamd op ongeveer € 850.000,- (mogelijkerwijs is er met betrekking tot deze vordering nog sprake van een latente fiscale claim; daarover zal fiscaal advies moeten worden ingewonnen);
- inboedelgoederen, die zij thans onder zich heeft;
- een auto van het merk [naam en kenteken];
- een motor van het merk [naam en kenteken];
- de drie honden van partijen.
4. Het hof overweegt als volgt. Indien en voorzover [appellante] in het lichaam van haar appelschrift heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, doordat zij haar mening niet aan de rechter kenbaar heeft kunnen maken, is dit gebrek in hoger beroep hersteld, nu [appellante] in hoger beroep alsnog haar standpunten naar voren heeft kunnen brengen. Het hof gaat derhalve aan haar stelling voorbij.
5. Het hof is van oordeel dat het petitum van [appellante], voor zover dat betrekking heeft op de verdeling, onvoldoende duidelijk is. Voor het hof is bovendien niet duidelijk of [appellante] het hof verzoekt de verdeling ‘vast te stellen’ of te ‘gelasten’. Daarbij komt dat zij in het lichaam van appelschrift onvoldoende inzicht heeft gegeven in de omvang en samenstelling van de goederengemeenschap. Het hof heeft deze gebrekkige informatievoorziening ter zitting uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Het hof stelt vast dat [appellante] niet van de door het hof geboden gelegenheid gebruik heeft gemaakt om haar verdelingsverzoek genoegzaam met gegevens te onderbouwen zodat het hof haar verdelingsverzoek zou kunnen beoordelen. Nu zij dat heeft nagelaten, zal het hof haar verdelingsverzoek af wijzen.
6. Met betrekking tot het petitum van [geintimeerde] overweegt het hof als volgt. Het verzoek van [geintimeerde] om de verdeling vast te stellen, dient aangemerkt te worden als een incidenteel appel. Het hof heeft dit ter zitting met partijen besproken.
7. In het verweerschrift van [geintimeerde] leest het hof een grief die zich richt tegen de wijze van verdeling, zoals de rechtbank die heeft bevolen. [geintimeerde] heeft die grief nader onderbouwd met een voorstel tot de verdeling.
8. Ter zitting heeft [geintimeerde] haar voorstel tot verdeling gewijzigd, in zoverre dat zij heeft verklaard de vordering op de [naam] te laten vallen, zodat die niet meer de verdeling behoeft te worden betrokken..
9. Het hof heeft ter zitting de gemeenschapsgoederen en -schulden met partijen doorgenomen, aan de hand van het verdelingsvoorstel van [geintimeerde], zoals weergegeven onder de punten 11 en 12 van haar verweerschrift.
10. Partijen zijn het ter zitting over het navolgende eens geworden:
- als peildatum voor de omvang en de waardering van de goederengemeenschap geldt: 1 oktober 2009;
- de echtelijke woning, staande en gelegen aan [adres] dient te worden verkocht.
11. Het hof stelt vast dat de verkoop van de echtelijke woning inmiddels in behandeling is bij een makelaar. Partijen dienen hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde tegen een redelijke prijs. De netto-opbrengst dienen zij bij helfte te verdelen. Het hof begrijpt dat de echtelijke woning voor de navolgende gemeenschapsschulden is verbonden:
- de hypothecaire geldlening bij [naam], afgesloten in verband met de aankoop van de echtelijke woning;
- een hypothecair flexibel krediet bij [naam] onder nummer: [nummer];
- een geldlening bij [naam] onder nummer: [nummer].
12. Voorts zijn partijen overeengekomen dat:
Aan [geintimeerde] wordt toegescheiden:
- de auto van het merk [naam en kenteken];
- de motor van het merk [naam en kenteken];
- het merk “[naam]”;
- de helft van de afkoopwaarde van de bij [naam] afgesloten levensverzekeringspolis onder polisnummer [nummer];
- de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering afgesloten bij [naam] met polisnummer [nummer].
Aan [appellante] wordt toegescheiden:
- de auto van het merk [naam en kenteken];
- de motor van het merk [naam en kenteken];
- de helft van de afkoopwaarde van de bij [naam] afgesloten levensverzekeringspolis onder polisnummer [nummer];
- de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering afgesloten bij [naam] met polisnummer [nummer].
13. Partijen zijn het erover eens dat de verdeling van de hiervoor onder rechtsoverweging 12 weergegeven boedelbestanddelen niet leidt tot een verrekening van de waarde tussen partijen.
14. Partijen zijn thans nog verdeeld over de verdeling van de inboedelgoederen en de drie honden.
15. Het hof kan de verdeling van de inboedelgoederen niet vaststellen, aangezien het hof over onvoldoende gegevens beschikt ter zake van de samenstelling van de inboedel en het antwoord op de vraag onder wie zich welke inboedel bevindt. Het hof zal het verzoek van [geintimeerde] in zoverre afwijzen. Het hof heeft dit partijen ter zitting besproken en geen partijen heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat er aldus in wezen sprake is van een partiële verdeling, nu de inboedelgoederen buiten de door het hof vast te stellen verdeling blijven.
16. Het hof zal de drie honden van partijen toedelen aan [appellante], aangezien zij de honden altijd heeft verzorgd en dat ook nu nog doet. Het hof zal met inachtneming van het vorenstaande de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling vernietigen.
17. Nu partijen ter zitting zelf een aantal goederen hebben verdeeld is er voor de rechter geen taak meer weggelegd. Het hof gaat ervan uit dat partijen de verdeling zullen uitvoeren conform zij met elkaar zijn overeengekomen.
Verminderde lotsverbondenheid
18. [geintimeerde] betoogt dat het gedrag van [appellante] zodanig grievend is geweest, dat niet van haar kan worden gevergd dat zij een bijdrage in haar levensonderhoud betaalt. Ter onderbouwing van deze stelling voert [geintimeerde] aan dat [appellante] regelmatig kwetsende sms-berichten aan [geintimeerde] stuurt, vaak tachtig of honderd maal op dezelfde dag, achter elkaar.
19. [appellante] bestrijdt deze aantijgingen van [geintimeerde] en is van mening dat er geen enkele basis bestaat voor de stelling van [geintimeerde] dat haar handelen ertoe zou moeten leiden dat er van [geintimeerde] niet gevergd zou kunnen worden dat zij een bijdrage in haar levensonderhoud betaalt.
20. Het hof overweegt als volgt. Gedrag aan de zijde van de alimentatiegerechtigde kan er toe leiden dat de alimentatieplicht eindigt. Doorslaggevend hierbij is of de omstandigheid die wordt aangevoerd een dermate grievend karakter heeft dat in redelijkheid niet van de alimentatieplichtige gevergd kan worden dat deze partneralimentatie blijft betalen. Het hof is van oordeel dat hetgeen [geintimeerde] dienaangaande heeft aangevoerd, zo al juist, niet dermate ernstig is dat daarmee de door het geregistreerd partnerschap ontstane lotsverbondenheid van partijen wordt doorbroken.
Samenleving zoals bedoeld in artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek
21. [geintimeerde] stelt dat [appellante] samenwoont met haar nieuwe partner.
22. Voor zover [geintimeerde] bedoeld heeft een beroep te doen op artikel 1:160 BW, overweegt het hof als volgt. Voor samenleven in de zin van artikel 1:160 BW is volgens vaste rechtspraak vereist dat de partners samenwonen, dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en elkaar wederzijds verzorgen. Bovendien moet sprake zijn van een duurzame, affectieve relatie. [appellante] heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk betwist dat zij een relatie heeft, laat staan dat zij samenwoont als waren zij gehuwd. Het hof is van oordeel dat [geintimeerde] geen, dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld en ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er sprake is van een feitelijk samenwonen, financiële verwevenheid, een gezamenlijke huishouding en/of wederzijdse verzorging van [appellante] en mevrouw [naam]. [geintimeerde] heeft geen van de criteria die kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW voldoende concreet gesteld, laat staan aangeboden te bewijzen, zodat het hof deze stelling zal passeren. Aan de door [geintimeerde] overgelegde uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats] met betrekking tot [appellante] en mevrouw [naam] gaat het hof in het licht bezien van het vorenstaande voorbij, mede gelet op de toelichting van [appellante] ter terechtzitting dat zij korte tijd bij mevrouw [naam] heeft ingewoond, maar inmiddels ruim een jaar in haar eigen huis woont.
23. Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt voor de behoefte dient te gelden dat rekening gehouden dient te worden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
24. Ter zitting heeft het hof de door [appellante] in het geding gebrachte behoeftelijst besproken.
25. De navolgende posten ter zake van de behoefte van [appellante] zijn door [geintimeerde] niet danwel niet (voldoende) gemotiveerd betwist:
- huur € 470,- per maand
- energiekosten € 125,- per maand
- persoonlijk onderhoud, kleding, kapper € 150,- per maand
- vakantiereservering € 100,- per maand
- afbetaling schulden € 25,- per maand
- reservering pensioenvoorziening € 150,- per maand
26. Het hof houdt derhalve met deze posten, met een totaalbeloop van € 1.020,- per maand, rekening.
27. De navolgende posten zijn door [geintimeerde] gemotiveerd betwist:
- ziektekostenverzekeringskosten € 170,- per maand
- huishoudelijke boodschappen € 450,- per maand
- autogebruik € 200,- per maand
- vrijetijdsbesteding € 100,- per maand
- kosten hobby’s en sport € 100,- per maand
- onderhoud twee honden € 200,- per maand
28. Het hof overweegt ten aanzien van deze posten als volgt.
Het hof houdt ter zake van de ziektekosten rekening met een premie van € 94,33 per maand, zoals blijkt uit het door [appellante] overgelegde kopie polisblad van 2 mei 2010. Daarnaast houdt het hof rekening met het eigen risico van € 165,- per jaar, nu [geintimeerde] dat heeft erkend. De kosten van de huishoudelijke boodschappen begroot het hof in redelijk op € 450,- per maand, waarin het hof acht te zijn begrepen de kosten van het onderhoud van de honden. [appellante] heeft geen bewijsstukken overgelegd, waaruit blijkt dat de honden meer kosten met zich brengen. Het hof houdt daarnaast rekening met de post autogebruik van € 200,- per maand, aangezien het hof die kosten redelijk acht. Het hof houdt geen rekening met de posten vrijetijdsbesteding, hobby’s en sport, nu [appellante] die kosten, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geintimeerde], niet nader heeft onderbouwd. Het hof houdt derhalve rekening met een kostenpost van totaal afgerond € 744,- per maand.
29. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat [appellante] recht heeft op zorg- en huurtoeslag, van € 62,- respectievelijk € 229,- per maand, zoals blijkt uit de door haar overgelegde kopie toeslagen van de belastingdienst.
30. Het hof stelt op grond van het vorenstaande de behoefte van [appellante] vast op € 1.487,- netto per maand. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat partijen tijdens de samenwoning een hoge mate van welstand kenden.
Behoeftigheid [appellante]
31. Het hof zal hierna beoordelen in hoeverre [appellante] in haar eigen behoefte kan voorzien.
32. Het hof is van oordeel dat [appellante] niet zelf in haar levensonderhoud kan voorzien en mitsdien behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.473,- per maand. Het hof overweegt daartoe dat [appellante] genoegzaam heeft aangetoond dat zij thans arbeidsongeschikt is, gelet op het feit dat zij aan de sikkelziekte lijdt. Het hof stelt vast dat [appellante] ook tijdens de samenleving met [geintimeerde], nagenoeg, geen betaalde arbeid heeft verricht. [appellante] beschikt niet over een afgeronde opleiding. Tijdens de samenwoning met [geintimeerde] verzorgde [appellante] het huishouden en de dieren van [naam]. Uit de door [appellante] overgelegde brief van de gemeente [woonplaats] van 30 november 2009 blijkt dat [appellante] met ingang van 31 augustus 2009 recht heeft op een bijstandsuitkering. Uit de door haar overgelegde betaalspecificatie (periodenummer: 201004) blijkt dat haar uitkering € 863,86 per maand bedraagt. Het hof neemt bij het vorenstaande nog in aanmerking dat [appellante] ter zitting onweersproken heeft verklaard dat de Sociale Dienst haar op dit moment geen sollicitatieplicht heeft opgelegd. De stelling van [geintimeerde] dat [appellante] op dit moment werkt in een [naam] en daarvoor mogelijk betaald wordt, heeft [appellante] gemotiveerd weersproken. Het hof passeert deze stelling van [geintimeerde], nu zij die onvoldoende heeft onderbouwd en ook geen bewijs ter zake heeft aangeboden..
Draagkracht [geintimeerde]
33. Het hof zal hierna de draagkracht van [geintimeerde] beoordelen aan de hand van de door haar overgelegde draagkrachtberekening. Het betreft de draagkrachtberekening die door [geintimeerde] in eerste aanleg is overgelegd, bij brief van 2 september 2009.
34. Met betrekking tot het inkomen van [geintimeerde] overweegt het hof als volgt. [geintimeerde] was voorheen bestuursvoorzitter van [naam]. Deze [naam] is op 26 augustus 2009 in staat van faillissement verklaard. In verband met het faillissement van [naam] ontvangt [geintimeerde] een WW-uitkering van € 649,10 bruto per week. Het hof acht aangetoond dat [geintimeerde], vanwege haar gezondheidsproblemen, op dit moment arbeidsongeschikt is. Inmiddels ontvangt zij een ziektewetuitkering van € 131,44 bruto per dag. [geintimeerde] kampt met aanzienlijke gezondheidsproblemen en moet nog een volgende operatie aan haar ogen ondergaan. Op dit moment is niet te voorzien wanneer zij weer aan het arbeidsproces kan deelnemen. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding om ter zake van het inkomen van [geintimeerde] uit te gaan van een inkomen van € 33.883,54 per jaar, te vermeerderen met vakantiegeld, overeenkomstig haar draagkrachtberekening. Het hof acht het daarbij aannemelijk dat [geintimeerde] als bestuurder van [naam] thans geen inkomen geniet. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat [geintimeerde] deze onderneming eerst in 2010 van een collega heeft overgenomen en de overnamesom van € 18.000,- nog moet betalen.
35. Het hof stelt vast dat [appellante] de lasten, zoals opgenomen in de draagkrachtberekening van [geintimeerde] niet heeft betwist, zodat het hof bij het bepalen van de draagkracht van [geintimeerde] rekening houdt met:
- rente ter zake van de hypothecaire geldlening van € 1.172,27 per maand
- fiscaal niet aftrekbare rente hypothecaire geldlening van € 617,17 per maand
- hypotheekaflossing/premie levensverzekering € 226,89 per maand
- forfait overige eigenaarslasten € 95,00 per maand
- premie basisverzekering zorgverzekeringswet € 235,41 per maand
- verplicht eigen risico € 12,92 per maand
- inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet € 186,12 per maand
- premie AO-verzekering € 425,19 per maand
36. Het hof houdt voorts rekening met een eigen woning forfait van € 1.787,50 per jaar en de op [geintimeerde] van toepassing zijnde bijstandsnorm en heffingskortingen.
37. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van [geintimeerde], met ingang van [datum], geen uitkering tot levensonderhoud voor [appellante] toelaat. Het hof zal deze bijdrage dan ook op nihil stellen.
38. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de verdeling en, in zoverrre opnieuw beschikkende:
deelt toe aan partij [appellante] de drie honden partijen genoegzaam bekend.
bepaalt de door [geintimeerde] te betalen uitkering tot levensonderhoud voor [appellante] met ingang van [datum] op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Kleykamp-van der Ben, bijge¬staan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgespro¬ken ter openbare terecht¬zitting van 23 februari 2011.