GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 juni 2011
Zaaknummer : 200.061.074/01 & 200.061.112/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-2509 & F1 RK 07-1773
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A. van Keulen te ‘s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaten mrs. A.J.C. van Bemmel en S. Visser te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 26 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van 29 december 2010 (en de tussenbeschikking van 4 augustus 2008) van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van 29 december 2009 ingediend. Bij faxbrief van 27 april 2010 heeft de advocaat van de man medege¬deeld dat het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking wordt ingetrokken.
De vrouw heeft op 18 mei 2010 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De man heeft op 27 juli 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 9 mei 2011 een brief van 6 mei 2011 met bijlagen;
- op 11 mei 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 17 mei 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
- op 19 mei 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 7 april 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op10 mei 2011 een brief van 9 mei 2011 met bijlagen;
- op10 mei 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op18 mei 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 20 mei 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaten.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, de beschikking van 4 augustus 2008 van de rechtbank Rotterdam en de beschikking voorlopige voorzieningen van 30 september 2009 van de Rechtbank Rotterdam.
Bij beschikking van 4 augustus 2008 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Alle overige beslissingen zijn aangehouden.
Bij beschikking van 30 september 2009 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2009 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 3.797,- bruto per maand, voor wat betreft de nog te verschijnen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen. Daarbij heeft de rechtbank verstaan dat genoemde bijdrage jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
- ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 5.660,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, welke uitkering jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering;
- de man veroordeeld om binnen een maand na sommatie van de vrouw tot het doen betalen door [onderneming] aan een door de vrouw aan te wijzen levensverzekeringsmaatschappij het bedrag ter hoogte van de waarde van de pensioenaanspraken van de vrouw in [onderneming] uit hoofde van de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding en de Pensioen- en Spaarfondsenwet/Pensioenwet;
- bepaald dat partijen overgaan tot afwikkeling van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden als volgt:
Tot het te verrekenen vermogen van de man worden gerekend de volgende baten:
• aandelen in [onderneming] met een daaraan toegekende waarde van € 397.500,-;
• onroerende zaak aan [adres] voor een waarde van € 51.972,-;
• spaarpolis WUH met een daaraan toegekende waarde van € 115.000,-, welke waarde door de man ter zitting onweersproken is gesteld;
• AXA-polis met nummer [nummer] met een onbekende waarde per 1 januari 2003, nu de vrouw bij de door haar toegekende waarde een vraagteken heeft geplaatst en partijen geen nadere onderliggende stukken hebben overgelegd;
• dollarpolis Nationale Nederlanden met nummer [nummer] met een onbekende waarde per 1 januari 2003;
• lijfrentepolis WUH met een daaraan toegekende waarde van € 50.000,-;
• lijfrentepolis Erasmus Leven met een daaraan toegekende waarde van € 18.020,-;
• spaarbeleg renterekening met een positief saldo van € 1.114,-;
• ABN AMRO spaarloon-94-rekening met nummer [nummer] met een positief saldo van € 1.247,-;
• ABN AMRO premie-94-spaarrekening met nummer [nummer] met een positief saldo van € 3.043,-.
Tot het te verrekenen vermogen van de man worden gerekend de volgende lasten:
• ABN AMRO privé-rekening met nummer [nummer] met een negatief saldo van € 28,45;
• ABN AMRO privé-rekening met nummer [nummer] met een negatief saldo van € 230,63;
• rekening-courantschuld aan [onderneming] voor een bedrag van € 278.326,-.
De man heeft jegens de vrouw aanspraak op nominale vergoeding van privé-middelen voor een bedrag van € 100.000,-.
Tot het te verrekenen vermogen van de vrouw worden gerekend de volgende baten:
• activa en passiva van [onderneming vrouw] met een daaraan toegekende waarde van € 8.266,-;
• polis Nationale Nederlanden met nummer [nummer] met een daaraan toegekende waarde van € 37.562,-;
• ABN AMRO spaarloonrekening met nummer [nummer] met een positief saldo van € 2.413,34;
• ABN AMRO spaarloonrekening met nummer [nummer] met een positief saldo van € 2.545,08;
• Favoriet Spaarrekening met nummer [nummer] met een positief saldo van € 30,96.
Tot het te verrekenen vermogen van de vrouw worden gerekend de volgende lasten:
• schuld aan Diners Club International voor een bedrag van € 580,69;
• schuld aan Bijfin voor een bedrag van € 1.610,97.
Aan de vrouw wordt toegedeeld de volgende baat:
• auto, Ford Ka, onder verrekening van de helft van de waarde per 1 januari 2003 met de man.
Aan de vrouw worden toegedeeld de volgende lasten:
• de aan de voormalige echtelijke woning verbonden hypothecaire geldleningen ten bedrage van € 346.000,- en van € 116.000,- (restauratiehypotheek) zonder verrekening, waarbij de vrouw er voor zorg dient te dragen dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de leningen.
- de man veroordeeld ten titel van overbedeling aan de vrouw te betalen een bedrag van € 105.342,60;
- de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen de helft van de waarde van de AXA-polis met nummer [nummer] per 1 januari 2003;
- de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen de helft van de waarde van de dollarpolis Nationale Nederlanden met nummer [nummer] per 1 januari 2003;
- de vrouw veroordeeld om aan de man te betalen de helft van de waarde van de Ford Ka per 1 januari 2003;
- bepaald dat de verdeling van de inboedelzaken en het antiek in onderling overleg zal geschieden;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud, (hierna ook partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking alsmede de beschikking van 4 augustus 2008 en de beschikking voorlopige voorzieningen van 30 september 2009 te vernietigen, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vrouw af te wijzen en opnieuw beschikkende te bepalen:
1. bij tussenbeschikking uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat de vrouw 7/8ste deel van [naam woning] voor de man is gaan houden, en de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen 7/8ste deel van de waarde op het moment van het wijzen van de tussenbeschikking van het hof met inachtneming van de verzoeken sub 4 en de volgende hierna te formuleren, met uitzondering van het verzoek de vrouw te veroordelen tot vergoeding van het door de man geïnvesteerde privé vermogen van hem in haar 1/8ste aandeel over de periode tot op heden;
Subsidiair
2. de vrouw te veroordelen, indien het verzoek van de man sub 1 wordt afgewezen, een deskundige (makelaar) te benoemen die de waarde van de woning per 7 december 1995 toen het 7/8ste aandeel van de man aan de vrouw werd geleverd vaststelt, voorts de waardevermeerdering van de woning gerelateerd aan dit bedrag vaststelt tot het wijzen van de gevraagde beschikking en de vrouw te veroordelen het door haar verschuldigde ter zake de levering op 7 december 1995, vermeerderd met de waardevermeerdering, binnen een maand na het wijzen van deze beschikking aan de man te voldoen;
Overige verzoeken, die slaan op beide sub 1 en 2 onderscheiden situaties:
3. bouwkundig en financieel onderlegde deskundigen te benoemen die aan de hand van door de man overgelegde stukken en zo nodig aan de hand van getuigenissen en overige bewijsstukken nader te bepalen, kunnen vaststellen hoe de privé-investeringen in de woning zijn verlopen voor 1995 en na 1995, welke bedragen moeten worden gezien als verbouwings- en verfraaiingskosten, en vervolgens de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen een bedrag ter hoogte van zijn privé-investeringen nominaal met een correctievergoeding gerelateerd aan de waardestijging die de woning ten gevolge van deze verbouwingen heeft doorgemaakt, alles binnen een maand na de ten deze te wijzen beschikking;
4. te verklaren voor recht welke tussen 1992 en 1995 gepleegde investeringen in de woning moeten worden beschouwd als uitgaven huishoudelijke kosten voldaan vanuit het vermogen van de man op grond van artikel 3 huwelijksvoorwaarden als besproken in het lichaam van het beroepschrift van de man en voor recht te verklaren dat de daaraan toe te schrijven waardevermeerdering op grond van het verrekenbeding in de huwelijksvoorwaarden moet worden verrekend;
5. een deskundige te benoemen om de waarde van de aandelen van de man zonder de goodwill te bepalen, met inachtneming van de schuld die de man ook in de jaren dat partijen nog fiscale partners waren na 2003 heeft opgebouwd en de man te veroordelen tot verrekening met de vrouw op basis van die waarde;
6. de verrekening van de betaalde spaarpremie op de WUH polis [nummer] tussen partijen vast te stellen omdat de spaarpremie is voldaan uit overgespaarde inkomsten en is te beschouwen als belegging van overgespaarde inkomsten tot de peildatum 1 januari 2003 en bij de verrekening rekening te houden met het feit dat na 1 januari 2003 is betaald door de man privé en te bepalen dat de vrouw dit bedrag met correctievergoeding gerelateerd aan de waarde van de woning met de man dient te verrekenen;
7. de verrekening tussen partijen vast te stellen met inachtneming van hetgeen sub grief VI in het beroepschrift is gesteld namens de man;
8. het verzoek van de vrouw de man te veroordelen tot afstorting van het aan haar toekomende verevende pensioen af te wijzen;
9. de behoefte van de vrouw vast te stellen met inachtneming van hetgeen de man heeft opgemerkt over haar verdiencapaciteit en het verzoek een alimentatie te bepalen af te wijzen althans te bepalen dat de man na 1 maart 2009 niets meer aan alimentatie aan de vrouw is verschuldigd althans een zodanige beschikking te geven als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover mogelijk,
ten aanzien van de verzoeken van de man:
de man niet-ontvankelijk te verklaren althans deze verzoeken af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking zo nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden;
althans de vrouw verzoekt het hof om de man voorafgaand aan iedere verdere inhoudelijke beslissing te veroordelen om in het geding te brengen:
- een volledig en aansluitend schriftelijk overzicht te geven van het verloop van de rekening-courant verhoudingen over de jaren 2003 tot en met 2010;
- de geconsolideerde jaarstukken 2009;
- de kasstroomoverzichten over de jaren 2003 tot en met heden;
- schriftelijke stukken inzake het verloop van de positie onderhanden werk per balansdatum over de achterliggende 4 jaren;
- schriftelijke stukken met toelichting aangaande de omzet per maand vanaf 1 januari 2009;
- de (definitieve) pensioenbrief;
- de berekeningen waarop de gevormde pensioenvoorziening is gebaseerd;
dit alles op straffe van een dwangsom van € 1.500,-- per dag indien de man nalatig blijft om hieraan te voldoen.
In het incidentele appel verzoekt de vrouw, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de netto behoefte van de vrouw wordt vastgesteld op € 5.838,- althans € 5.473,- per maand;
- de waarde van de aandelen in de besloten vennootschap [onderneming] te bepalen op € 700.500,-, althans een deskundige te benoemen die de waarde van de aandelen inclusief goodwill bepaalt exclusief de schuld die de man heeft opgebouwd en die waarde te verrekenen;
- te bepalen dat de man geen aanspraak heeft op vergoeding van een bedrag van € 100.000,-;
- met inachtneming van de grieven II en III in incidenteel appel de verrekening tussen de man en de vrouw vast te stellen.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de vrouw in haar (deels voorwaardelijke) grieven I, II en III, de vordering ten aanzien van de stukken die de man in haar visie zou moeten overleggen op straffe van verbeurte van een dwangsom en overige verkapte grieven, waartegen de man zich onvoldoende heeft kunnen verweren, niet-ontvankelijk te verklaren althans deze af te wijzen, en acht te slaan op hetgeen de man ter verduidelijking heeft opgemerkt over de voldoening in termijnen en de uitwerking van zijn grief II, als grief I wordt afgewezen.
5. De vrouw heeft ter zitting haar grief ter zake van de behoefte ingetrokken, zodat het hof zal uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 5.850,- bruto per maand.
6. Het hof begrijpt uit het appel van de man, mede bezien de toelichting die hij ter zitting heeft gegeven, dat de vrouw volgens hem in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
7. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij tot 1994 aaneengesloten heeft gewerkt en dat zij met ingang van 1995 in overleg met de man haar toenmalige baan heeft opgezegd. De vrouw is een eigen onderneming in de verkoop van woonaccessoires begonnen. Op dit moment genereert de vrouw zeer beperkte inkomsten uit de onderneming. De vrouw heeft de achterliggende jaren gesolliciteerd, maar heeft geen passende functie gevonden. De vrouw stelt dat zij teveel ervaring heeft en dat voor veel functies slechts een loon van € 2.200,- bruto per maand wordt geboden, hetgeen niet aansluit bij haar ruime werkervaring. Bovendien kan de vrouw als gevolg van medische beperkingen niet meer dan 20 uur per week werken. Op dit moment is de vrouw zich aan het omscholen en volgt zij een opleiding beeldhouwen.
8. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de leeftijd van de vrouw ten tijde van de feitelijke scheiding en haar ruime arbeidsverleden is het hof van oordeel dat de vrouw inmiddels in staat zou moeten zijn geweest een baan te vinden, waarbij zij - althans voor een gedeelte - in haar eigen levensonderhoud zou moeten kunnen voorzien. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw zich onvoldoende ingespannen om een passende dienstbetrekking te vinden en had van de vrouw verwacht mogen worden, indien zij werkelijk geen functie op haar oude niveau zou kunnen vinden, dat zij - gelet op het feit dat partijen al acht jaar uit elkaar zijn - een functie op een lager niveau zou hebben geaccepteerd. De omscholing van de vrouw tot beeldhouwer ziet het hof niet als een reële poging om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Voorts oordeelt het hof dat de vrouw geen medische verklaring heeft overgelegd ter zake van haar beperkte verdiencapaciteit, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. Het hof is van oordeel dat van de vrouw, gelet op het vorenstaande, verwacht mag worden dat zij tenminste een inkomen kan genereren van € 2.200,- bruto per maand. De behoeftigheid bedraagt derhalve € 3.650,- bruto per maand.
9. Partijen zijn ter zitting met elkaar overeengekomen dat het hof de draagkracht van de man moet beoordelen vanaf 1 maart 2009.
10. Uit de gewisselde stukken volgt dat de man van mening is dat hij onvoldoende financiële middelen heeft danwel kan verwerven om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te kunnen voldoen. De man voert daartoe ondermeer het volgende aan.
- [onderneming] heeft in 2009 verlies geleden;
- De rekening-courantschuld van de man aan zijn vennootschappen is opgelopen tot een bedrag van ruim € 800.000,- welke vordering van de vennootschap op de man niet door enige zekerheid is gedekt en waarvoor de man maandelijks een hoge rente dient te betalen;
- De man kan aan [onderneming] en de daaraan gelieerde werkmaatschappij geen gelden onttrekken aangezien anders de continuïteit van de onderneming in gevaar komt;
- De man ontvangt vanaf eind 2009 een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
- De man is inmiddels 64 jaar en zijn financiële toekomstprognose is beperkt;
- Het notariaat verkeert in financiële zin in zwaar weer;
- Het inkomen van de man is met ingang van 1 februari 2011 verlaagd naar € 1.500,- per maand bruto.
11. De vrouw is van mening dat de man in staat moet worden geacht aan de vrouw een partneralimentatie te betalen. De vrouw voert daartoe ondermeer het volgende aan.
- Ter zake 2009 moet uitgegaan worden van het door de man gestelde inkomen te vermeerderen met een uitkering uit aanmerkelijk belang van € 60.000,-;
- Ter zake 2010 dient het door de man gestelde inkomen te worden vermeerderd met de pensioenuitkeringen en de uitkeringen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheid van de man;
- De vrouw bestrijdt wegens gebrek aan bewijs dat het inkomen uit arbeid van de man per 1 februari 2011 is verlaagd naar € 1.500,- per maand bruto;
- Met de maandelijkse rente-aflossing ten behoeve van de rekening-courantschuld dient geen rekening te worden gehouden aangezien de man niet feitelijk aflost op de rekening-courantschuld en hij geld blijft opnemen ten laste van de rekening-courantrekening.
12. Het hof overweegt als volgt. Gezien de financiële positie van [onderneming] en de daarmee gelieerde dochteronderneming is het hof van oordeel dat voor de bepaling van het inkomen van de man uitgegaan dient te worden van het inkomen dat hij feitelijk heeft genoten en feitelijk zal gaan genieten. Onbestreden is dat [onderneming] en de daarmee gelieerde vennootschap in 2008 en 2009 verlies hebben geleden. Hoewel het feit dat een besloten vennootschap verlies lijdt geen antwoord geeft op de vraag of er nog gelden kunnen worden onttrokken aan de onderneming zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt, heeft de man ter zitting verklaard dat de vordering van ruim € 800.000,- die [onderneming] op hem heeft niet door enige zekerheid wordt gedekt danwel uitgewonnen kan worden door vermogensbestanddelen van de man. Naar het oordeel van het hof had in de jaarrekening door de accountant een opmerking dienen te worden geplaatst of de vordering al dan niet kan worden geïncasseerd. Op basis van de door de man verstrekte gegevens is het hof van oordeel dat er een zeer grote zekerheid bestaat dat de vordering door [onderneming] niet kan worden geïncasseerd zonder tot gevolg te hebben dat er een aanzienlijk negatief eigen vermogen ontstaat bij [onderneming]. Met andere woorden het hof is van oordeel dat het vanuit vennootschappelijk perspectief gezien onverantwoord is wanneer de man nog langer gelden blijft onttrekken aan de vennootschap. Het vorenstaande impliceert tevens dat de man geen dividend aan zichzelf kan doen uitkeren ondanks het feit dat in de balans van [onderneming] een vrije reserve is vermeld.
13. Ten aanzien van de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde post ‘aflossing schulden’ ter zake van de rekening-courantschuld overweegt het hof als volgt. Hoewel door de vrouw is gesteld dat met voornoemde schuld geen rekening dient te worden gehouden aangezien de man niet feitelijk aflost op de rekening-courantschuld en hij geld blijft opnemen ten laste van de rekening-courant, oordeelt het hof dat in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed zijn op bepaling van de draagkracht. De enkele omstandigheid dat niet wordt afgelost op een schuld is geen toereikende grond om die schuld buiten beschouwing te laten bij de bepaling van de draagkracht. In casu is sprake van een reële schuld en zal het hof derhalve rekening houden met deze schuld. De omstandigheden dat wellicht sprake is van een door de vrouw gesteld te hoog uitgavenpatroon en er sprake is van een jaarlijkse rentestijging maakt dit in onderhavig geval niet anders nu de rekening-courantschuld reeds tijdens het huwelijk van partijen aanwezig was en partijen ook tijdens het huwelijk al op ruime voet hebben geleefd.
14. Ter zitting heeft het hof met partijen de door hen opgestelde draagkrachtberekeningen met betrekking tot de jaren 2009, 2010 en 2011 besproken. Het hof zal bij het berekenen van de draagkracht van de man uitgaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Ter zake het jaar 2009 gaat het hof uit van de navolgende gegevens:
- Loon: € 100.812,- bruto per jaar;
- Pensioenuitkering: € 2.081,- bruto per jaar;
- Arbeidsongeschiktheidsuitkering: € 13.668,- bruto per jaar;
- Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekering: € 2.818,- per jaar;
- Eigenwoningforfait: € 2.818,- per jaar;
- Rente hypothecaire geldlening: € 21.218,- per jaar;
- Forfait eigenaarslasten: € 95,- per maand;
- Premie lijfrente: € 272,- per jaar;
- Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering: € 2.979,- per jaar;
- Premie ziektekostenverzekering: € 125,- per maand
- Eigen risico ziektekostenverzekering: € 13,- per maand;
- Schuldaflossing: € 3.597,- per maand.
Ter zake het jaar 2010 gaat het hof uit van de navolgende gegevens:
- Loon: € 60.438,- bruto per jaar;
- Pensioenuitkering: € 73.372,- bruto per jaar;
- Arbeidsongeschiktheidsuitkering: € 32.805,- bruto per jaar;
- Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekering: € 2.340,- per jaar;
- Eigenwoningforfait (helft i.v.m. nieuwe partner): € 1.026,- per jaar;
- Rente hypothecaire geldlening (helft i.v.m. nieuwe partner): € 7.430,- per jaar;
- Rente hypothecaire geldlening ([woonplaats]): € 6.950,- per jaar;
- Forfait eigenaarslasten: € 95,- per maand;
- Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: € 2.979,- per jaar;
- Premie ziektekostenverzekering: € 130,- per maand;
- Eigen risico ziektekostenverzekering: € 14,- per maand;
- Schuldaflossing: € 4.115,- per maand.
Ter zake het jaar 2011 gaat het hof uit van de navolgende gegevens:
- Loon: € 18.000,- bruto per jaar;
- Pensioenuitkering: € 37.576,- bruto per jaar;
- Arbeidsongeschiktheidsuitkering: € 32.805,- bruto per jaar;
- Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekering: € 1.395,- per jaar;
- Eigenwoningforfait (helft i.v.m. nieuwe partner): € 1.026,- per jaar;
- Rente hypothecaire geldlening (helft i.v.m. nieuwe partner): € 7.430,- per jaar;
- Forfait eigenaarslasten: € 95,- per maand;
- Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: € 1.643,- per jaar;
- Premie ziektekostenverzekering: € 130,- per maand;
- Eigen risico ziektekostenverzekering: € 14,- per maand;
- Schuldaflossing: € 4.115,- per maand.
15. Uit het voorgaande volgt dat de man over de periode van 1 maart 2009 tot 1 januari 2010 en met ingang van 1 januari 2011 geen draagkrachtruimte heeft om enige partneralimentatie te betalen. In het jaar 2010 heeft de man inclusief fiscaal voordeel een beschikbare draagkrachtruimte van € 2.406,-. Het hof zal de partneralimentatie dienovereenkomstig vaststellen.
16. Ter zitting heeft de man verklaard dat als de vrouw alimentatie dient terug te betalen de betaling daarvan kan geschieden tezamen met de financiële afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De man is van mening dat de vrouw over voldoende vermogen beschikt om de teveel betaalde alimentatie aan hem terug te betalen.
17. De vrouw is van mening dat de betaalde alimentatie is verteerd en dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij dit terugbetaalt.
18. Het hof overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening omtrent het bedrag dat de man vanaf 1 maart 2009 tot en met heden heeft voldaan. Onder voldaan dient te worden verstaan: het uit eigener beweging door de man aan de vrouw betalen van partneralimentatie alsmede uitwinning door middel van beslag. In het onderhavige geval is het, naar het oordeel van het hof, voldoende duidelijk dat de man als gevolg van de financiële situatie waarin hij is komen te verkeren niet dan wel niet volledig in staat was een bijdrage aan de vrouw te voldoen. Voorts beschikt de vrouw over een aanzienlijk vermogen, zij het dat de gelden belegd zijn in een huis met een verkoopprijs van € 1.950.000,-. Gezien het feit dat de man eerst terugbetaling eist op het moment van de daadwerkelijke financiële afwikkeling van het huwelijk van partijen acht het hof het redelijk en billijk dat de vrouw de teveel betaalde alimentatie te zijner tijd aan de man zal terugbetalen.
19. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beslist dat de man als directeur grootaandeelhouder er voor zorg dient te dragen dat het aandeel van de vrouw in de waarde van de pensioenrechten onder een door haar aan te wijzen levensverzekeringsmaatschappij dient te worden afgestort. De man is van mening dat hij hiertoe niet kan worden gedwongen aangezien [onderneming] financieel niet in staat is om ten behoeve van de pensioenrechten af te storten. Het hof begrijpt uit het verweer van de man dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt indien afstorting plaatsvindt.
20. De vrouw stelt dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de man zorg dient te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de vrouw toekomende deel van de pensioenaanspraak. De vrouw stelt dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet over liquide middelen beschikt om zorg te dragen voor de afstorting en stelt dat de vrouw niet de dupe mag worden van het feit dat de man een rekening-courantschuld heeft laten ontstaan van ruim € 800.000,-.
21. Het hof overweegt als volgt. In de jaarrekening van [onderneming] is een (fiscale) pensioenvoorziening opgenomen van € 298.103,- Voor deze voorziening ontbreekt echter dekkingsvermogen. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is de grootste actiefpost van [onderneming] een ongedekte en mogelijk deels of geheel niet verhaalbare vordering op de man. Indien deze vordering op nihil wordt afgewaardeerd ontstaat er een negatief eigen vermogen en is er een redelijke kans aanwezig dat [onderneming] in staat van faillissement komt te verkeren. Een nader onderzoek door een accountant acht het hof overbodig aangezien de cijfers voor het hof duidelijk zijn. Het hof stelt aldus vast dat afstorting van dekkingsvermogen ten behoeve van de pensioenrechten van de vrouw niet mogelijk is. De grief treft doel.
22. Partijen hebben in 1992 de echtelijke woning, [ naam woning], aangekocht. De man was voor 7/8e deel eigenaar van de woning en de vrouw voor 1/8e deel eigenaar. Op 7 december 1995 is het 7/8e deel van [woning] aan de vrouw geleverd, waardoor zij de volledige juridische eigendom van [ naam woning] verkreeg.
23. De man is het er niet mee eens dat het eigendom van [ naam woning] uitsluitend en alleen toekomt aan de vrouw. De man heeft daartoe ondermeer aangevoerd dat er sprake is van lastgeving en wel in die zin dat de vrouw 7/8e aandeel van de woning voor de man houdt. In de visie van de man is de vrouw zijn 7/8e aandeel in de villa gaan houden, omdat het risico bestond dat zijn vermogen mogelijk zou worden uitgewonnen door een crediteur van de man.
24. Voor zover er geen sprake is van lastgeving stelt de man dat er geen sprake is van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. De man heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is een verrekenbeding overeengekomen, hetgeen impliceert dat de vrouw tijdens het huwelijk vermogen kon opbouwen;
- in de gewijzigde akte van huwelijkse voorwaarden, die eveneens in 1995 is opgesteld, is een finaal verrekenbeding opgenomen inhoudende dat bij overlijden van een van de partijen zou worden afgerekend als ware partijen in gemeenschap van goederen gehuwd;
- de vrouw was en is in staat om door middel van arbeid in haar eigen levensonderhoud te voorzien;
- de vrouw had vermogen, namelijk Fl. 100.000,- ter zake van een uitkering die zij in 1995 van haar werkgever had verkregen.
25. Door de vrouw is bestreden dat sprake is van lastgeving. Zij bestrijdt dat de woning uitsluitend op haar naam is gesteld ter voorkoming van uitwinning door schuldeisers van de man. Bij de vrouw heeft niet de wil bestaan om de woning voor de man te gaan houden. In de visie van de vrouw is de woning volledig op haar naam gesteld om er voor zorg te dragen dat zij over enig vermogen zou beschikken, zodat zij ook na een mogelijk overlijden van de man nog in de woning zou kunnen blijven wonen. Aan het vorenstaande hechtte de vrouw zeer veel waarde aangezien de vrouw er tijdens het huwelijk is achtergekomen dat uit een voorhuwelijkse relatie van de man een zoon is geboren en zij het niet wenselijk achtte dat zij de nalatenschap van de man met deze zoon zou moeten delen. In de visie van de vrouw is door de tenaamstelling van de woning op haar naam sprake van het voldoen van de man aan een natuurlijke verbintenis. Daartoe is door de vrouw ondermeer het volgende aangevoerd:
- partijen gaven geen uitvoering aan het verrekenbeding, zodat het onzeker was of de vrouw ten tijde van het huwelijk vermogen zou opbouwen;
- in overleg met de man was besloten, dat de vrouw zou zorg dragen voor het huis en de tuinen;
- er was sprake van een wanverhouding tussen de vermogens.
26. Het hof overweegt als volgt. Lastgeving is de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten. Van lastgeving is geen sprake. Partijen hebben destijds gezamenlijk de woning gekocht en in eigendom verkregen, ieder voor het aandeel als hiervoor vermeld. Bij de verdeling hebben zij ook ieder voor zich gehandeld. Uit de feiten en omstandigheden, zoals door partijen gesteld, alsmede de inhoud van de notariële akte blijkt dat de vrouw in het geheel niet voor rekening van de man heeft meegewerkt aan de verkrijging en aan de verdeling. Uit de laatste akte volgt dat er sprake is van de verdeling van een onroerende zaak. Mede bezien het feit dat de akte is opgesteld door een notaris gaat het hof uit van de juistheid van de inhoud van de akte. Aangezien de man zelf notaris is en in de akte ook als partij is verschenen, gaat het hof er voorts vanuit dat de man de inhoud van de akte heeft begrepen.
27. Nu geen sprake is van lastgeving, dient thans de rechtsvraag te worden beantwoord of er sprake is van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis van de man jegens de vrouw. Er moet sprake zijn van het naar objectieve maatstaven bestaan van een natuurlijke verbintenis. Het onverplicht overhevelen van vermogen is een eerste objectieve aanwijzing voor de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis. Die eerste objectieve aanwijzing kan echter door partijen worden doorbroken.
28. Het hof is van oordeel dat de door de man aangevoerde concrete omstandigheden de eerste objectieve aanwijzing van de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis doorbreken. Op basis van de navolgende feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er geen sprake is van het voldoen van een natuurlijke verbintenis van de man jegens de vrouw:
- de man was verwikkeld in een gerechtelijke procedure die tot een aanzienlijke claim ten laste van hem kon leiden. Het hof acht dan ook aannemelijk dat de verdeling heeft plaatsgevonden met het oog op de dreiging van vermogensrechtelijke claims ten laste van de man en dat bij partijen en in ieder geval bij de man niet de bedoeling heeft voorgezeten de vrouw om niet 7/8 van de villa te doen verkrijgen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de vrouw heeft meegewerkt aan een constructie om de echtelijke woning veilig te stellen voor verhaal van schuldeisers van de man, zodat er geen sprake is van onverplicht overhevelen van vermogensbestanddelen door de man;
- in de akte van verdeling is de bepaling opgenomen dat de onderlinge schuldverhouding, voortvloeiend uit de verdeling tussen partijen zal worden vastgelegd in een schuldbekentenis, waarbij de restant hypotheekschuld zou worden betrokken;
- uit de akte van huwelijkse voorwaarden, zowel de oorspronkelijke als de gewijzigde volgt dat de vrouw door de uitwerking van het verrekenbeding vermogen kon opbouwen;
- ten aanzien van de welstand van de vrouw staat onbestreden vast dat de vrouw in 1995 over een vermogen beschikte van fl. 100.000,- zijnde de uitkering die zij Dow Chemicals in dat jaar heeft verkregen;
- de vrouw had vanaf 1977 een relevant arbeidsverleden op grond waarvan zij ook zelf in haar levensonderhoud kon voorzien.
29. Op grond van het bovenstaande moet worden aangenomen dat de man een vergoedingsrecht ter zake van [woning] heeft en de grief van de man derhalve slaagt.
30. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient [woning] te worden gewaardeerd per 7 december 1995 om vast te stellen wat op deze datum de waarde was van [ naam woning] in het vrije economische verkeer. Het hof heeft aan partijen voorgelegd of één of drie deskundigen moeten worden benoemd. De vrouw heeft verzocht drie deskundigen te benoemen, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.
31. Het hof zal drie beëdigd taxateurs benoemen. Het hof zal als deskundigen benoemen:
- De heer C.H.H. van Wesep van het kantoor Helm & Wesep Makelaars, gevestigd te 2903 HB Capelle aan den IJssel aan de Centrumpassage 119 of bij diens ontstentenis een kantoorgenoot;
- De heer D. Stofberg van het kantoor Van Herk Makelaardij, gevestigd te 2903 HN Capelle aan den IJssel aan de Fluiterlaan 421 of bij diens ontstentenis een kantoorgenoot;
- De heer M. Scheele van het kantoor Scheele Makelaars, gevestigd te 2914 KM Nieuwerkerk aan den IJssel aan het Raadhuisplein 34 of bij diens ontstentenis een kantoorgenoot.
32. De vraag die de deskundigen dienen te beantwoorden is:
- Wat is de waarde geweest van [naam woning] op het moment van de verdeling, aldus op 7 december 1995?
Onder waarde verstaat het hof de waarde in het economische verkeer.
33. Gezien het feit dat de taxatie betrekking heeft op een voormalig gemeenschappelijk eigendom van partijen acht het hof het redelijk en billijk dat de kosten voor deze deskundigen voorlopig gelijk door partijen worden gedragen. De vrouw dient er zorg voor te dragen dat de deskundigen worden benaderd en toegang krijgen tot de woning teneinde deze te taxeren. De advocaat van de vrouw dient zorg te dragen voor het in het geding brengen van de taxatierapporten.
34. De te benoemen deskundigen zijn niet aanwezig bij de hierna vermelde regiezitting aangezien zulks niet nodig is.
Beleggingsleer vs. nominaliteitsleer
35. Het hof begrijpt uit het appelschrift van de man dat voor wat betreft de vergoedingsrechten die hij meent te claimen jegens de vrouw met betrekking tot [woning] uit gegaan dient te worden van de beleggingsleer en niet van de nominaliteitsleer.
36. Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat als komt vast te staan dat de man vergoedingsrechten heeft met betrekking tot de [woning] uitgegaan dient te worden van de nominale vergoeding.
37. Het hof overweegt als volgt. Met betrekking tot de vergoedingsrechten dient naar huidig recht nog te worden uitgegaan van de door de Hoge Raad ontwikkelde nominaliteitsleer, tenzij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vergoedingsplichtige zou kunnen volstaan met de betaling van een nominale vergoeding. Naar het oordeel van het hof zijn er door de man geen feiten en omstandigheden gesteld of anderszins gebleken op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat afgeweken dient te worden van een nominale vergoeding. Dit wordt niet anders indien de man uit door hem overgespaarde maar ongedeeld gebleven inkomsten zou hebben belegd in de woning van de vrouw. Het gaat hierbij immers om zijn eigen deel in die overgespaarde en ongedeeld gebleven inkomsten en niet het aan de vrouw toekomende deel, dat hij heeft belegd in zijn vermogen. Hij heeft – indien dat wordt aangetoond – zijn deel in de besparingen zelf (deels) belegd in het vermogen van de vrouw. Daardoor is er in dit geval geen verschil tussen beleggen in het vermogen van de vrouw door de man met in privé verkregen gelden zoals krachtens schenking of erfrecht verkregen of met zijn aandeel in de door hem gerealiseerde besparingen. In beide gevallen wordt belegd met zijn privégelden.
38. Vastgesteld dient te worden welke vordering de man op de vrouw heeft ter zake de gelden, die hij uit privé alsmede uit overgespaarde inkomsten heeft geïnvesteerd in [woning].
39. De man heeft ter zake van zijn privé gelden gesteld dat het gaat om een bedrag van tenminste € 332.401,- zijnde schenkingen die hij van zijn ouders heeft gekregen. Voorts heeft de man gesteld dat hij ook na 1 januari 2003 aanzienlijke bedragen aan de vrouw heeft verstrekt ten behoeve de renovatie en het onderhoud van [woning].
40. Het hof overweegt als volgt. Indien de man gelden geërfd heeft of geschonken heeft gekregen, behoren die tot zijn privé vermogen. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat voor de schenking of de erfrechtelijke verkrijging is bepaald dat de schenking of de erfrechtelijke verkrijging niet in enige gemeenschap valt (uitsluitingsclausule). In het onderhavige geval zijn partijen met uitsluiting van iedere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap op huwelijkse voorwaarden gehuwd, hetgeen impliceert dat indien hij of zij een schenking of erfrechtelijke verkrijging verkrijgt dit tot zijn privé vermogen gaat behoren.
41. De man heeft ter zitting nadrukkelijk bewijs aangeboden door middel van een deskundige onderzoek om aan te tonen welke bedragen hij in privé heeft geïnvesteerd in [naam woning].
42. Het hof zal de man toelaten tot dit bewijs. Ter zitting hebben partijen aan het hof verzocht een deskundige te benoemen aan te wijzen door het hof. Het hof zal een deskundige benoemen om vast te stellen wat de investeringen zijn geweest in de woning. Tot deskundige wordt benoemd de heer mr. drs. C.F.N.M. de Boer register accountant (RA) en register valuator (RV).
43. Het hof oordeelt dat de man zijn stelling dat overgespaard inkomen in de woning is geïnvesteerd onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd, zodat niet is voldaan aan de vereiste stelplicht. Het hof zal derhalve voorbij gaan aan het bewijsaanbod hieromtrent.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
44. In het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en met name het verrekenbeding ligt aan het hof voor:
- schulden;
- de waarde van de aandelen in [onderneming] per 1 januari 2003;
- de WUH spaarpolis [nummer]
Schulden
45. Gezien de marginale posten Diners Club International (€ 580,69) en Bijfin (€ 1.610,97).
zal het hof deze op dit moment niet in de afwikkeling betrekken.
Waardering aandelen
46. Beide partijen zijn ter zitting door het hof gevraagd op welke wijze de aandelen in [onderneming] dienen te worden gewaardeerd en wat de grondslag dient te zijn van de waardering van het ondernemingsvermogen. Ter zitting konden de advocaten van partijen hier geen uitsluitsel over geven waarop met partijen is afgesproken dat de waarderingsgrondslagen worden besproken op de nog te houden regiezitting. Het hof wenst wel van partijen 14 dagen voor de zitting een brief te ontvangen waarin zij aangeven voor welke grondslag zij opteren zodat tijdens de regiezitting hierover gedebatteerd kan worden.
47. Ter zitting hebben beide partijen verklaard dat zij het erover eens zijn dat een deskundige wordt benoemd. Ten behoeve van de waardering van de aandelen zal het hof eveneens als deskundige benoemen de heer mr. drs. C.F.N.M. de Boer RA en RV.
WUH polis
48. Het hof begrijpt uit de toelichting van de man dat de WUH polis met kenmerk [nummer] gezien dient te worden als een belegging in [woning]. De man wenst derhalve mee te delen in de waardestijging van [ naam woning].
49. De vrouw is van mening dat de waarde van de WUH polis aangemerkt dient te worden als belegd overgespaard inkomen en dat de polis als zodanig in de verrekening dient te worden betrokken.
50. Het hof overweegt als volgt. Uit het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de polis in 2010 is afgekocht en toen in mindering is gebracht op het bedrag van de hypothecaire geldlening. De polis is gefinancierd uit overgespaard inkomen van de zijde van de man. Gezien de feitelijke gang van zaken is het hof van oordeel dat nu de polis is afgekocht de polis als zodanig niet meer gezien kan worden als een investering in [naam woning]. In dit specifieke geval gaat het hof er vanuit dat in de verrekening dient te worden betrokken het bedrag dat daadwerkelijk in 2010 is uitgekeerd. Op de verrekenpeildatum was de polis immers nog niet afgekocht. De redelijk en billijkheid brengt dat in het onderhavige geval met zich mede. Gezien het hiervoor overwogene treft de grief van de man deels doel nu de WUH polis een hogere waarde heeft dan hetgeen de rechtbank vanuit is gegaan.
In het geding brengen van stukken op grond van
artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
51. In het kader van het deskundige onderzoek dient de man binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking de navolgende stukken in het geding te brengen:
- de aangifte Inkomstenbelasting over de afgelopen vijf jaar;
- de aangifte Vennootschapsbelasting van het concern, bestaande uit de besloten vennootschap [onderneming sub 1] en de besloten vennootschap [onderneming], over de afgelopen vijf jaar;
- de jaarrekeningen van het concern over de afgelopen vijf jaar;
- de statuten van het concern;
- een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel van het concern.
52. De man dient een afschrift van voornoemde stukken eveneens aan de deskundige en de wederpartij te doen toekomen.
53. De deskundige zal op grond van artikel 98 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn opdracht uitvoeren onder leiding van een raadsheer-commissaris.
54. Met partijen is overeengekomen dat de vragen voor de deskundige zullen worden geformuleerd op een regiezitting alwaar eveneens aanwezig zal zijn mr. drs. C.F.N.M. de Boer RA en RV.
55. Het hof acht het eveneens gewenst dat de accountant van de vennootschap van de man alsmede de accountant van de vrouw tijdens de regiezitting aanwezig zijn. Het hof gaat ervan uit dat partijen zorg dragen voor de oproeping van de accountants.
Aansprakelijkheid deskundige
56. De deskundige wenst zijn opdracht alleen te aanvaarden indien zijn algemene leveringsvoorwaarden op de opdracht van toepassing zijn.
57. De deskundige dient binnen twee weken na deze beschikking zijn leveringsvoorwaarden te doen toekomen aan het hof, aan de man en aan de vrouw.
58. Partijen dienen tijdens de regiezitting zich uit te laten over de vraag of zij zich gebonden achten aan de leveringsvoorwaarden.
Klachten over de deskundige
59. De deskundige, een register accountant en register valuator, dient zijn werkzaamheden te verrichten conform de voor hem geldende gedrag- en beroepsregels.
60. Indien een partij een klacht tegen de deskundige wenst in te dienen, dient deze het hof daarvan in kennis te stellen, zodat het hof in staat is - na partijen en de deskundige te hebben gehoord - te beoordelen of die partij conform artikel 198 lid 3 Rv aan het onderzoek zijn of haar medewerking heeft verleend.
61. Het staat de deskundige vrij om tijdens zijn onderzoek te onderzoeken of een onderlinge regeling tot de mogelijkheden behoort.
62. De opdracht dient door de deskundige zelf te worden uitgevoerd. Het staat de deskundige vrij om bij de uitvoering van zijn werkzaamheden zich te laten bijstaan door derden, indien de deskundige dit in de uitvoering van zijn werkzaamheden noodzakelijk acht. Alvorens hij derden bij zijn werkzaamheden inzet, zal hij de raadsheer-commissaris inlichten.
63. Het uurtarief van de deskundige bedraagt € 250,- exclusief BTW. De deskundige dient zijn declaratie op te stellen aan de hand van de door hem gehanteerde uren en verrichtingenstaat. Het hof zal, alvorens over te gaan tot uitbetaling van de declaratie aan de deskundige, aan partijen om een reactie vragen. Partijen dienen binnen tien dagen te laten weten of zij instemmen met de declaratie. Na die periode stelt het hof de declaratie vast en zal overgaan tot uitbetaling.
64. Ter dekking van de kosten van de deskundige stelt het hof een voorschot vast van € 17.850,- inclusief BTW. Nu de man het bewijsaanbod heeft gedaan, acht het hof het redelijk dat de man voorlopig er voor zorg dient te dragen dat het voorschot wordt gedeponeerd ter griffie van het hof door overmaking op bankrekeningnummer van Royal Bank of Scotland [nummer] ten name van MvJ, arrondissement ’s-Gravenhage 537, en onder vermelding van zaaknummer [nummer].
65. Het deskundigenbericht dient binnen vier maanden na de regiezitting met redenen omkleed toegestuurd te worden aan de griffier van het hof.
66. Indien de advocaten en/of de deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw mr. M. Braat (tel. nr. [nummer]) en bij haar afwezigheid tot mevrouw A.W.M. Verheijen (tel. nr. [nummer]).
67. Voor de nadere uitwerking van de opdracht aan de deskundige vindt op 5 augustus 2011 een regiezitting plaats.
68. Het hof gelast dat partijen, hun advocaten en de deskundige bij deze zitting, die om 9.00 uur zal beginnen, aanwezig te zijn. Voorts dienen aanwezig te zijn de accountant van de vennootschappen en de accountant van de vrouw.
69. Ten behoeve van het dossier van de deskundige dienen partijen ter zitting aan de deskundige een kopie van hun paspoort of ander rechtsgeldig identificatiebewijs te verstrekken.
70. Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. A.N. Labohm en bij diens afwezigheid mr. A.H.N. Stollenwerck.
71. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bepaalt dat de man de in rechtsoverweging 51 verzochte stukken in het geding brengt;
benoemt de heer mr. drs. C.F.N.M. de Boer RA en RV, kantoorhoudende te 1131 DL Volendam aan de Julianaweg 190A, tot deskundige;
bepaalt dat de man binnen veertien dagen na heden een voorschot van € 17.850,- ter griffie van het hof zal deponeren door overmaking op bankrekeningnummer van Royal Bank of Scotland [nummer] ten name van MvJ, arrondissement ’s-Gravenhage 537 en onder vermelding van zaaknummer [nummer];
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. A.N. Labohm en bij diens afwezigheid mr. A.H.N. Stollenwerck;
bepaalt een regiezitting op 5 augustus 2011 om 9.00 uur en gelast partijen, hun advocaten, hun accountants en de deskundige aanwezig te zijn;
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor partijen, hun advocaten, hun accountants en de deskundige te verschijnen ter regiezitting van 5 augustus 2011 om 9.00 uur welke regiezitting zal worden gehouden in één van de zittingszalen van het Hof in het Paleis van Justitie, gevestigd aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
bepaalt dat de deskundige zijn deskundigenbericht met redenen omkleed binnen vier maanden na de regiezitting toezendt aan de griffier van dit hof, onder vermelding van zaaknummer [nummer];
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen bij het onderzoek in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
benoemt ter zake van de waardering van [naam woning] tot deskundigen:
- de heer C.H.H. van Wesep van het kantoor Helm & Wesep Makelaars, gevestigd te 2903 HB Capelle aan den IJssel aan de Centrumpassage 119 of bij diens ontstentenis een kantoorgenoot;
- de heer D. Stofberg van het kantoor Van Herk Makelaardij, gevestigd te 2903 HN Capelle aan den IJssel aan de Fluiterlaan 421 of bij diens ontstentenis een kantoorgenoot;
- de heer M. Scheele van het kantoor Scheele Makelaars, gevestigd te 2914 KM Nieuwerkerk aan den IJssel aan het Raadhuisplein 34 of bij diens ontstentenis een kantoorgenoot;
bepaalt dat de deskundigen dienen te onderzoeken wat de waarde is geweest van [naam woning] per 7 december 1995;
bepaalt dat de vrouw binnen veertien dagen na heden een voorschot van € 7.500,- ter griffie van het hof zal deponeren door overmaking op bankrekeningnummer van Royal Bank of Scotland 56.99.90.580 ten name van MvJ, arrondissement ’s-Gravenhage 537 en onder vermelding van zaaknummer [nummer]/taxatie;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten tot levensonderhoud over de periode van 1 maart 2009 tot 1 januari 2010 op nihil;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten tot levensonderhoud over de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 op € 2.406,- bruto per maand;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten tot levensonderhoud met ingang van 1 januari 2011 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de door de man onverschuldigd betaalde partneralimentatie dient terug te betalen op het moment van de financiële afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
wijst af het verzoek van de vrouw de man te veroordelen tot afstorting van de pensioenrechten van de vrouw;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Mertens, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2011.