ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6332

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003678-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord door een dochter, haar vriend en haar moeder op haar stiefvader na zorgvuldige planning en voorbereiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, [medeverdachte 3], die samen met haar vriend, haar moeder en een andere medeverdachte schuldig is bevonden aan de moord op haar stiefvader. De moord vond plaats op 6 januari 2007, na een zorgvuldige planning en voorbereiding. De verdachte en haar medeverdachten hebben een plan gesmeed om het slachtoffer, haar stiefvader, te doden. Dit plan werd uitgevoerd terwijl het slachtoffer in zijn bed lag te slapen. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in de voorbereiding van de moord, waaronder het vertalen van gesprekken tussen haar moeder en de medeverdachte die de moord zou uitvoeren, en het aankopen van de moordwapens. Het hof oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten. De verdachte heeft de moord niet weten te voorkomen, ondanks dat zij op verschillende momenten de kans had om het plan te verijdelen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, rekening houdend met haar jeugdige leeftijd en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Tevens is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die door de moord is veroorzaakt, met een schadevergoeding van € 3.439,25 aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003678-08
Parketnummer: 09-754011-07
Datum uitspraak: 26 mei 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juli 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[MEDEVERDACHTE 3],
geboren te [plaatsnaam] (Vietnam) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 oktober 2009, 1 februari 2010, 22 februari 2010, 1 maart 2010, 12 april 2010, 31 mei 2010, 10 juni 2010, 12 augustus 2010, 28 oktober 2010, 11 november 2010, 8 december 2010, 24 februari 2011, 28 april 2011, 2 mei 2011 en 12 mei 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de [medeverdachte 3]naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de [medeverdachte 3] ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest; voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de [medeverdachte 3]en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de [medeverdachte 3] is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 06 januari 2007 te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 3] en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer mes(sen) en/of hakbijltje(s), althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), op/tegen de hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en/of een klievende verwonding in de hals/keel van die [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] op of omstreeks 06 januari 2007 te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer mes(sen) en/of hakbijltje(s), althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), tegen de hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en/of een klievende verwonding in de hals/keel van die [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 1 december 2006 tot en met 6 januari 2007 te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente] en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door
- tijdens één of meer bijeenkomst(en) van die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4], waarbij het doden van die [slachtoffer] beraamd werd, als vertaler op te treden tussen die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of
- die [medeverdachte 2] (meermalen) te vragen of hij voor haar en/of haar moeder die [slachtoffer] wilde doden en/of
- met die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] naar een Toko/winkel te gaan, teneinde een of meer mes(sen) en/of hakbijltje(s) aan te schaffen, wetende van het voornemen om die [slachtoffer] (daarmee) te doden en/of
- met die [medeverdachte 2] een of meer (aangeschafte) mes(sen) en/of hakbijltje(s) naar de woning(en) OPaallaan 674 te Hoofddorp te brengen en/of aldaar te verbergen en/of (vervolgens) mee te nemen naar de woning [adres] te [plaatsnaam], wetende van het voornemen om die [slachtoffer] (daarmee) te doden en/of
- met die [medeverdachte 2], althans alleen, kleding aan te schaffen die door die [medeverdachte 2] bij het doden van die [slachtoffer] gedragen moest worden en/of
- die [medeverdachte 1] (telefonisch) op de hoogte te brengen van het feit dat die [slachtoffer] naar bed gegaan was en/of die [medeverdachte 1] te vragen waar zij bleef, wetende van het voornemen om die [slachtoffer] te doden en/of
- die [medeverdachte 1] de toegang te verschaffen tot de woning ([adres]), waarin die [slachtoffer] zich bevond, en/of die [medeverdachte 1] zich in haar/een slaapkamer laten schuilen in afwachting van het in slaap vallen van die [slachtoffer] en/of
- na te laten die [slachtoffer] en/of de politie en/of een of meer ander(en) op de hoogte te brengen en/of te waarschuwen voor het voornemen die [slachtoffer] te doden en/of
- niet te beletten dat die [slachtoffer] gedood werd;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet in alle opzichten verenigt.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 juli 2008 ten aanzien van het primair tenlastegelegde de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld, waarbij het hof zich op basis van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep als onder weergegeven grotendeels aansluit:
De [medeverdachte 1], moeder van de [medeverdachte 3], is in 2004 met het slachtoffer in deze zaak, in het huwelijk getreden. Beiden hadden op dat moment al kinderen uit een eerder huwelijk. Aan de zijde van [medeverdachte 1] waren dat de [medeverdachte 3], haar dochter [dochter medeverdachte 1] en haar zoon [zoon medeverdachte 1]. Aan de zijde van [slachtoffer] waren dat zijn dochter [dochter slachtoffer] en zijn zoon [zoon slachtoffer]. In mei 2006 hebben [medeverdachte 1] en [slachtoffer] gezamenlijk een kind gekregen, [zoon van medeverdachte 1 en slachtoffer]. Eind 2005 hebben [medeverdachte 1] en [slachtoffer] met hun kinderen de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] betrokken. In november 2006 is de Poolse vriend van [medeverdachte 3] - [medeverdachte 2] - bij het gezin ingetrokken.
Enkele weken voor het einde van 2006 heeft [medeverdachte 1] besloten om van [slachtoffer] te scheiden. Zij heeft toen met hun zoontje [zoon van medeverdachte 1 en slachtoffer] de echtelijke woning verlaten en is in Amsterdam gaan wonen. [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [zoon medeverdachte 1] zijn bij [slachtoffer] in [plaatsnaam] blijven wonen. De jongste dochter van [medeverdachte 1], [dochter medeverdachte 1], is rond die tijd in een studentenwoning in Hoofddorp gaan wonen.
[medeverdachte 1] was ervan overtuigd dat [slachtoffer] alles in het werk zou stellen om ervoor te zorgen dat zij niet zonder problemen het ouderlijke gezag over [zoon van medeverdachte 1 en slachtoffer] zou kunnen uitoefenen.
Op 31 december 2006 is [medeverdachte 1] naar [plaatsnaam] gekomen om daar met haar kinderen oud en nieuw te vieren. Kort na haar aankomst is een ruzie met [slachtoffer] ontstaan. Later die avond heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 1] gezegd dat [slachtoffer] dood moest. Zij heeft daarbij aan [medeverdachte 2] om hulp gevraagd. [medeverdachte 2] heeft meteen te kennen gegeven haar hiermee te willen helpen. Dit gesprek is door [medeverdachte 3] vertaald, omdat [medeverdachte 2], behalve Pools, alleen Engels sprak. Afgesproken is toen dat [slachtoffer] op vrijdag 5 januari 2006 om het leven zou worden gebracht.
Op 1 januari 2007 heeft [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) besproken dat [medeverdachte 2] haar wilde helpen [slachtoffer] van het leven te beroven. [medeverdachte 4] heeft toen gezegd dat het goed was, dat zij een keuze moest maken tussen zij dood of [slachtoffer] dood en dat ook hij haar zou helpen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens met [medeverdachte 4] besproken hoe ze haar man zouden kunnen ombrengen. [medeverdachte 4] heeft toen geadviseerd dit met een pistool of een mes te doen. [medeverdachte 1] vond een pistool echter geen optie, aangezien zij daarvoor geen geld had en ook niet wist hoe zij aan een pistool zou kunnen komen. [medeverdachte 4] wist precies hoe het gedaan moest worden en hoe de politie met DNA zou omgaan. [medeverdachte 1] heeft hierna aan [medeverdachte 3] verteld dat [medeverdachte 4] bereid was haar te helpen.
Op 2 januari 2007 zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar een toko in Amsterdam gegaan. In deze toko heeft [medeverdachte 1] twee messen gekocht met het doel [slachtoffer] hiermee te doden. De verkoopster heeft verklaard dat [medeverdachte 1] bij die gelegenheid vertelde dat ze door haar man werd mishandeld en zich met de messen tegen hem wilde verdedigen. [medeverdachte 4] is buiten in zijn auto blijven wachten en toen [medeverdachte 1] weer bij de auto terug was heeft zij tegen [medeverdachte 4] gezegd dat zij een mes had gekocht. [medeverdachte 4] heeft toen gezegd dat het goed was en dat hij haar zou helpen.
Na het bezoek aan de toko is het gezelschap naar de woning van [dochter medeverdachte 1] in Hoofddorp gegaan. [medeverdachte 4] heeft in die woning het grootste van de twee messen (een Chinees hakmes/bijltje) vastgehouden en tegen [medeverdachte 1] gezegd dat zij dit mes aan [medeverdachte 2] moest geven. In de woning is vervolgens het plan om [slachtoffer] te doden nader vormgegeven; het plan zou zoals eerder besproken op vrijdag 5 januari 2007 worden uitgevoerd. Met betrekking tot de vraag hoe en op welk moment [slachtoffer] het beste gedood kon worden, verschilden de meningen. [medeverdachte 1] wilde dat [slachtoffer] zou worden gedood terwijl hij in de woonkamer achter de computer zat. [medeverdachte 2] zou [slachtoffer] dan van achteren, links en rechts in de nek/hals moeten slaan. [medeverdachte 2] vond dit geen goed idee en wilde het liever doen als [slachtoffer] in bed lag. [medeverdachte 1] heeft bij deze gelegenheid midden in de kamer in het bijzijn van alle aanwezigen voorgedaan hoe met het Chinese hakmes om te gaan en hoe [slachtoffer] daarmee te doden. [medeverdachte 3] heeft alles vertaald zodat [medeverdachte 2] begreep wat er werd besproken. [medeverdachte 1] sprak al die tijd Nederlands. Omdat [medeverdachte 3] het mes, waarmee ze kennelijk het hakmes bedoelde, niet in huis wilde hebben, is besloten dit in Hoofddorp achter te laten. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] het hakmes verstopt. Het tweede mes, een Japans keukenmes, heeft [medeverdachte 1] onder zich gehouden en mee naar huis genomen.
Op 4 januari 2007 is [medeverdachte 1] naar de woning in [plaatsnaam] gekomen om de haren van haar zoon [zoon medeverdachte 1] te knippen. [medeverdachte 4] heeft haar toen gereden. [slachtoffer] was op dat moment niet thuis. Bij deze gelegenheid heeft zij het tweede mes - het Japanse keukenmes dat zij op 2 januari bij zich had gehouden - in de woning verstopt. Toen zij vervolgens alleen met [medeverdachte 2] in de keuken was heeft zij voor de tweede keer voorgedaan op welke wijze hij het hakmes moest hanteren om [slachtoffer] te doden.
Op 5 januari 2007 hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het hakmes opgehaald in Hoofddorp in de wetenschap dat [slachtoffer] die avond zou worden gedood. Zij hebben het hakmes vervoerd in de bruine tas van [medeverdachte 3]. Tevens hebben zij die dag goedkope kleren gekocht met de bedoeling dat [medeverdachte 2] deze kleren zou dragen bij het uitvoeren van het plan. Deze kleren zouden dan na het doden van [slachtoffer] weggegooid worden. Ze hebben toen een joggingbroek en een blauw T-shirt gekocht. [medeverdachte 3] heeft deze kleren betaald.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn die avond omstreeks 21:30 uur vanuit Hoofddorp teruggekeerd in de woning aan de [adres] in [plaatsnaam]. [slachtoffer] zat op dat moment met zijn kinderen [dochter slachtoffer] en [zoon slachtoffer] achter de computer een filmpje te bekijken. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bekeken ondertussen op de bank een dvd.
Vlak na middernacht, rond 00:15 uur, is [slachtoffer] naar boven gegaan. Nadat hij gedoucht had, is hij gaan slapen. Rond die tijd heeft [medeverdachte 2] volgens plan de in Hoofddorp gekochte kleding aangetrokken. [medeverdachte 1] was inmiddels in Amsterdam opgehaald door [medeverdachte 4] en onderweg naar [plaatsnaam]. Zij gingen daarheen omdat [medeverdachte 4] had gezegd dat de zak met de bij de moord te gebruiken kleding en mes direct weg moest. [medeverdachte 3] heeft in de loop van de avond meerdere malen met haar mobiele telefoon contact opgenomen met [medeverdachte 1] om te vragen waar ze bleef, aangezien [medeverdachte 1] volgens het plan al voor middernacht in [plaatsnaam] had moeten zijn. [medeverdachte 3] was hier erg boos over en heeft toen door de telefoon tegen [medeverdachte 1] gezegd, dat zij het plan niet zouden uitvoeren en naar bed zouden gaan. Omdat [medeverdachte 1] te laat was en [slachtoffer] al naar bed was, kon het oorspronkelijke plan om [slachtoffer] te doden als hij achter de computer zat, geen doorgang vinden.
Het plan werd veranderd, [slachtoffer] zou vermoord worden terwijl hij sliep. [medeverdachte 2] heeft dat doorgezet.
Uit de door de politie opgevraagde zendmastgegevens valt af te leiden dat [medeverdachte 1] op 6 januari 2007 rond 01:17 uur bij de woning aan de [adres] is aangekomen. Op dat tijdstip had namelijk een laatste, slechts enkele seconden durend telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] plaats, waarbij de telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast in de directe nabijheid van de woning aanstraalde.
Op enig moment hierna is [medeverdachte 1] de woning binnengekomen. Zij had een vuilniszak en plastic keukenhandschoenen bij zich. [medeverdachte 1] is naar de kamer van [medeverdachte 3] op de eerste verdieping gegaan, waar zij tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat het moest gebeuren: [slachtoffer] moest vermoord worden. Hoewel [medeverdachte 3] zei 'we gaan het toch niet echt doen', heeft [medeverdachte 2] vervolgens de handschoenen aangetrokken, waarna hij met het hakmes in de hand naar de naastgelegen slaapkamer van [slachtoffer] is gelopen. Toen [medeverdachte 2] naast het bed stond, werd [slachtoffer] wakker. Om geen argwaan te wekken, heeft [medeverdachte 2] toen tegen de slaapdronken [slachtoffer] gezegd dat hij een probleem met de computer had en [slachtoffer] gevraagd of hij hem daarmee wilde helpen. Terwijl [slachtoffer] langzaam wakker werd en opstond om zich aan te kleden, heeft [medeverdachte 2] snel het hakmes en de handschoenen naar de kamer van [medeverdachte 3] - waar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zich nog steeds bevonden - gebracht. Vervolgens is hij naar beneden gegaan, waar hij de computer heeft uitgezet en weer aangezet, zodat het inlogscherm verscheen. Kort hierna kwam ook [slachtoffer] naar beneden. [slachtoffer] heeft opnieuw voor [medeverdachte 2] ingelogd en is aansluitend weer naar bed gegaan. [medeverdachte 2] is kort hierna weer naar de kamer van [medeverdachte 3] gegaan.
Dit laatste wordt bevestigd door [medeverdachte 1], die heeft verklaard dat zij, toen zij in de slaapkamer bij [medeverdachte 3] zat, de stemmen van [slachtoffer] en [medeverdachte 2] heeft gehoord. Ook heeft zij gehoord dat beiden de trap afliepen en na verloop van tijd weer boven kwamen.
Nadat [slachtoffer] weer naar bed was gegaan, heeft [medeverdachte 1] voorgesteld om een half uurtje te wachten. [medeverdachte 2] moest van haar zolang weer naar beneden gaan. [medeverdachte 3] heeft dit voor [medeverdachte 2] vertaald. [medeverdachte 3] was erg bang; zij is de hele tijd op het bed blijven zitten. [medeverdachte 3] stelde voor om het op te geven en zei tegen [medeverdachte 2] dat hij moest stoppen. [medeverdachte 1] heeft toen echter gezegd dat het nu of nooit voor haar was en dat [medeverdachte 2] het moest doen.
Na enige tijd is [medeverdachte 2] weer naar boven gekomen. In de kamer van [medeverdachte 3], waar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] nog steeds aanwezig waren, heeft hij opnieuw handschoenen aangetrokken en het hakmes gepakt. Vervolgens is hij voor de tweede keer naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan. Hier heeft hij [slachtoffer] met het hakmes in één keer de hals doorgeslagen, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
[medeverdachte 2] is hierna teruggelopen naar de kamer van [medeverdachte 3], waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] nog waren. In de kamer van [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 2] gezegd dat hij [slachtoffer] had doodgemaakt. Hij maakte daarbij een slaande hakbeweging met de woorden 'one time'.
In de kamer van [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 2] de handschoenen, het hakmes/bijltje en de door hem gedragen kleding in de door [medeverdachte 1] meegenomen vuilniszak gestopt. [medeverdachte 1] is vervolgens met deze zak in de hand naar de auto van [medeverdachte 4] gelopen. [medeverdachte 4] heeft deze zak hier van haar aangepakt en in de auto gezet. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens weer naar Amsterdam gereden; onderweg heeft [medeverdachte 4] de zak met een vogelbad dat in zijn auto lag verzwaard en in het water gegooid. [medeverdachte 4] wist al die tijd wat er gaande was. Hij heeft tijdens het verhoor bij de politie ook gezegd dat het moordwapen in het water ligt, 'als het goed is'. Hij zegt meegeholpen te hebben.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de [medeverdachte 3] het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 06 januari 2007 te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft een van haar mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een hakbijltje, op/tegen de hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en een klievende verwonding in de hals/keel van die [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De [medeverdachte 3] moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de [medeverdachte 3] daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de [medeverdachte 3] het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren van de verdediging
De raadsman van de [medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2011 primair bepleit dat de [medeverdachte 3] - kort gezegd - van het haar tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu er aan de zijde van de [medeverdachte 3] geen sprake is geweest van medeplegen dan wel medeplichtigheid aan moord, een en ander zoals verwoord in zijn schriftelijke pleitnotitie, waarin hij [medeverdachte 3] rol heeft omschreven als: 'zij stond erbij en keek ernaar'. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien het hof toch tot een veroordeling zou komen, aan de [medeverdachte 3] een straf dient te worden opgelegd die het voorarrest van de verdachte niet te boven gaat.
Het hof overweegt omtrent het primaire standpunt van de raadsman het navolgende.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - volgt naar het oordeel van het hof dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de [medeverdachte 3] en haar medeverdachten om het slachtoffer van het leven te beroven. Immers, de [medeverdachte 3] is in de (kleine) week voorafgaand aan de moord nauw betrokken geweest bij de voorbereiding en uitvoering van het plan om het slachtoffer te vermoorden. Zo is de [medeverdachte 3] meerdere malen als tolk opgetreden tussen haar moeder en [medeverdachte 2], waardoor zij moet worden gezien als een onmisbare schakel in de communicatie en is zij aanwezig geweest bij de aanschaf van het moordwapen in de toko in Amsterdam.
Tevens heeft de [medeverdachte 3] op de dag voorafgaand aan de moord kleding gekocht en betaald die door haar medeverdachte [medeverdachte 2] bij het doden van het slachtoffer zou worden gedragen en heeft zij samen met hem het hakmes in Hoofddorp opgehaald en in haar tas naar de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] vervoerd, zulks in de wetenschap dat het die avond voor de moord gebruikt zou gaan worden.
Al die dagen heeft de [medeverdachte 3] niets ondernomen om het plan tegen te houden, door bijvoorbeeld hulp in te roepen of op haar moeder in te praten. Zij heeft slechts tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij zich moest terugtrekken en dat zij er niets vanaf wilde weten. Verder heeft de [medeverdachte 3] op de avond van de moord nauw telefonisch contact onderhouden met haar moeder en heeft zij vervolgens - met haar moeder en soms ook met [medeverdachte 2] aanwezig in de naastgelegen kamer direct voorafgaand aan de moord nagelaten om de afgesproken moord tegen te houden door het slachtoffer te waarschuwen of wakker te maken of anderszins. Zij heeft alleen gezegd: 'We gaan het toch niet echt doen' toen [medeverdachte 2] overeenkomstig het plan met in zijn gehandschoende handen het hakmes - tot twee maal toe - de kamer verliet; zij heeft aldus minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de moord op de afgesproken wijze zou worden gepleegd.
Met de mond heeft de [medeverdachte 3] beleden dat zij er niets mee te maken wilde hebben en heeft zij tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij moest stoppen, maar het vorenoverwogene, in aanmerking genomen de voor de [medeverdachte 3] tot het laatst aanwezige en door haar niet benutte mogelijkheid om het plan te verijdelen, leidt het hof tot de conclusie dat bij de [medeverdachte 3] wel degelijk de wil en opzet heeft voorgezeten het slachtoffer samen met haar medeverdachten te vermoorden.
Hoewel haar rol ten opzichte van de anderen als ondersteunend kan worden gezien, was deze als overwogen wel van essentieel belang.
Onder voornoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de [medeverdachte 3] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op haar stiefvader. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat aldus de rol die de [medeverdachte 3] bij dit alles heeft gespeeld de rol van medeplichtige in de zin van het bepaalde in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht, ver te boven gaat.
De stelling van de raadsman dat de rol van de [medeverdachte 3] vergelijkbaar is met de rol van de vrijgesproken verdachte in de zogenaamde Rijswijkse stoeptegelmoordzaak (LJN: BC6157) en er slechts sprake is van moreel verwijtbaar handelen aan de zijde van de [medeverdachte 3], wordt gelet op het voorgaande door het hof verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de [medeverdachte 3]
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de [medeverdachte 3] uitsluit. De [medeverdachte 3] is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de [medeverdachte 3] ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de [medeverdachte 3], zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De [medeverdachte 3] heeft zich samen met haar vriend, haar moeder en dier vriend schuldig gemaakt aan de moord op haar stiefvader, door hem na een zorgvuldige planning en voorbereiding, in zijn eigen huis, in zijn eigen bed, met een hakbijltje de hals door te slaan.
Met het plegen van dit feit heeft de [medeverdachte 3] zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. De gevolgen zijn op geen enkele wijze meer ongedaan te maken. Het slachtoffer is door de [medeverdachte 3] en haar mededaders het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De [medeverdachte 3] heeft de nabestaanden ernstig leed toegebracht. Dit geldt niet alleen voor de moeder, broer en zuster van het slachtoffer, maar in het bijzonder ook voor [dochter slachtoffer] en [zoon slachtoffer], de twee nog minderjarige kinderen van het slachtoffer uit diens eerste huwelijk. Datzelfde kan gezegd worden van [medeverdachte 3] halfbroertje [zoon van medeverdachte 1 en slachtoffer], die mede door haar toedoen moet opgroeien zonder vader. Niets kan deze daad rechtvaardigen, ook niet als wordt aangenomen dat de [medeverdachte 3] of haar moeder in het verleden slachtoffer is geweest van huiselijk geweld danwel seksueel grensoverschrijdend gedrag van het slachtoffer. Ook de door haar moeder gestelde en wellicht op de [medeverdachte 3] overgebrachte vrees voor problemen rond het gezag over [zoon van medeverdachte 1 en slachtoffer] en zelfs voor een door [slachtoffer] te veroorzaken dood van haar moeder, waarvoor het dossier overigens geen enkel objectief aanknopingspunt biedt, kan een dergelijke daad geenszins rechtvaardigen.
Gelet op de aard en ernst van dit misdrijf en in het bijzonder ook de berekenende wijze van voorbereiding en de wrede uitvoering daarvan is een straf hoger dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd, naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd.
Juist de [medeverdachte 3] was op het moment suprême bij uitstek degene, die de moord had kunnen verijdelen. In beginsel acht het hof een straf gelijk aan die van de mededader [medeverdachte 4] dan ook passend en geboden. Niettemin ziet het hof in de na te noemen persoonlijke omstandigheden van de [medeverdachte 3] aanleiding om de overwogen gevangenisstraf te matigen.
Het hof heeft in aanmerking genomen de inhoud van het rapport van J.M. Oudejans, psycholoog, en A.E. Ederveen-Grochowska, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, d.d. 28 maart 2008, waarin - kort samengevat - het volgende wordt geconcludeerd.
Op basis van de informatie over de levensloop, het psychiatrisch en psychologisch onderzoek, en de observatie op de afdeling, zijn er aanwijzingen voor het bestaan van actuele problematiek in de moeder-dochterrelatie (relatie met medeverdachte 1), die in juridische zin als gebrekkige ontwikkeling kan worden aangemerkt. Er is een verstoring van de gezagsverhoudingen waargenomen die berust op een destructieve vorm van parentificatie. De parentificatie is bij de [medeverdachte 3] vanaf de kindertijd ontstaan toen zij op een niet bij haar leeftijd passende manier voor haar moeder is gaan zorgen. Ten tijde van het tenlastegelegde voelde de [medeverdachte 3] een sterke betrokkenheid bij het gezin en met name bij moeder. Ze zat voor haar gevoel klem in een ongewenste (beangstigende) situatie, waarin moeder bezorgdheid opriep bij de [medeverdachte 3] en de situatie liet voortbestaan. De [medeverdachte 3] kon deze druk moeilijk verdragen, hetgeen aanleiding gaf tot een frustratie, die nog versterkt werd door het gevoel dat zij zelf weinig kon doen om iets aan de situatie te veranderen. Deze 'plaatsvervangende lijdensdruk' heeft het handelen van de [medeverdachte 3] ten tijde van het tenlastegelegde in lichte mate beïnvloed. De [medeverdachte 3] was hierdoor minder goed in staat om in wilsvrijheid haar gedragskeuzes te maken. In verband hiermee wordt de [medeverdachte 3] enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Het hof kan zich verenigen met de inhoud van voornoemd rapport en komt op grond daarvan tot het oordeel dat het bewezenverklaarde de [medeverdachte 3] in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof houdt verder in het voordeel van de [medeverdachte 3] rekening met haar jeugdige leeftijd ten tijde van het tenlastegelegde, alsmede met de omstandigheid dat uit de ter terechtzitting in hoger beroep door een medewerker van Stichting Exodus te Venlo afgelegde verklaring kan worden opgemaakt dat de [medeverdachte 3] gemotiveerd is om aan haar toekomst en psychische gesteldheid te werken.
Tenslotte heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de [medeverdachte 3] thans kennelijk de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan onderkent.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren een passende en geboden reactie vormt.
Redelijke termijn van berechting
De raadsman van de [medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2011 aangevoerd dat er in de appelfase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat er in de appelfase sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu de zaak niet binnen zestien maanden na het instellen van het hoger beroep op 11 juli 2008, is afgedaan, maar eerst op 26 mei 2011, en er derhalve sprake is van een overschrijding van meer dan twaalf maanden.
Het hof stelt vast dat bedoelde overschrijding mede is veroorzaakt door de tijd die met het ten verzoeke van de [medeverdachte 3] en/of haar medeverdachten horen van een aantal deskundigen, alsmede het doen van nader en aanvullend onderzoek, gemoeid is geweest. Niettemin zal het hof aan de overschrijding van de redelijke termijn consequenties verbinden, in die zin dat het hof de overschrijding van de bedoelde termijn zal verdisconteren in de strafmaat, zodat de door het hof overwogen gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met één jaar zal worden verminderd.
In plaats van een gevangenisstraf van tien jaren, zal het hof dan ook een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren opleggen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij], nabestaande van het slachtoffer, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de [medeverdachte 3] primair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.439,25.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 3.439,25.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de [medeverdachte 3] niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de [medeverdachte 3] tot een bedrag van
€ 3.439,25 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de [medeverdachte 3] de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Beslag
Onder de [medeverdachte 3] en haar medeverdachten zijn diverse goederen inbeslaggenomen. Deze voorwerpen zijn opgenomen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen welke in kopie aan dit arrest is gehecht.
Ten aanzien van het onder 3 genummerde inbeslaggenomen en nog niet aan de [medeverdachte 3] teruggegeven voorwerp, volgens opgave van [medeverdachte 3] aan haar toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu het bewezenverklaarde met behulp van het onder 3 genummerde telefoontoestel (PDA) en oplader is begaan. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van [medeverdachte 3].
Het hof zal de teruggave aan de [medeverdachte 3 ]gelasten van de onder 2 genummerde telefoon (TCL) en oplader, nu
dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de [medeverdachte 3] in beslag is genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 24c, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat [medeverdachte 3] het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor overwogen.
Verklaart niet bewezen hetgeen [medeverdachte 3] meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt [medeverdachte 3] daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en verklaart [medeverdachte 3] strafbaar.
Veroordeelt de [medeverdachte 3] tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de [medeverdachte 3] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de [medeverdachte 3].
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij], ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.439,25 (drieduizend vierhonderdnegenendertig euro en vijfentwintig cent) aan materiële schade en veroordeelt de [medeverdachte 3] die, evenals haar mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de [medeverdachte 3] in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 3.439,25 (drieduizend vierhonderdnegenendertig euro en vijfentwintig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 (zevenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de [medeverdachte 3] komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien [medeverdachte 3] heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien [medeverdachte 3] heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededaders van [medeverdachte 3] voormeld bedrag hebben betaald, [medeverdachte 3] in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Verklaart verbeurd het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder 3 genummerde telefoontoestel (PDA) met oplader.
Gelast de teruggave aan de [medeverdachte 3] van het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder 2 genummerde telefoontoestel (TCL) met oplader.
Dit arrest is gewezen door S.K. Welbedacht, mr. A.H. de Wild en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 mei 2011.