ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ5176

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHV 200.078.753 T
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en belang bij nationaliteit

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 mei 2011, gaat het om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [Z.], geboren op [geboortedatum] 2007. De moeder, hierna aangeduid als appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Middelburg van 1 december 2010 aangevochten, waarin haar verzoek om het vaderschap van de vader, [Y.], vast te stellen, werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet mogelijk was, omdat de vader [Z.] reeds prenataal had erkend. De moeder stelt dat [Z.] belang heeft bij een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, omdat hij stateloos is en de erkenning door de vader niet leidt tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2011 zijn de moeder, de bijzonder curator en de vader gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie waren niet ter zitting verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere correspondentie en processtukken. De moeder voert aan dat de erkenning door de vader, die plaatsvond voordat hij de Nederlandse nationaliteit had, niet voldoende is om het vaderschap vast te stellen. Het hof overweegt dat de wetgever met de mogelijkheid van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap een extra mogelijkheid heeft gecreëerd voor het tot stand brengen van een afstammingsrelatie.

Het hof oordeelt dat de strekking van artikel 1:207 BW niet in de weg staat aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in deze specifieke situatie. Het hof gelast een deskundigenonderzoek naar het DNA van de betrokken partijen om te bepalen of de vader de verwekker is van [Z.]. De kosten van het onderzoek komen voorlopig ten laste van de rijkskas. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 13 juli 2011, in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch
Sector civiel recht
Uitspraak: 18 mei 2011
Zaaknummer: MHV 200.078.753/01
Zaaknummer eerste aanleg: 73042 FA RK 10-612
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.A. van den Berg.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Middelburg van 1 december 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2010, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader, [Y.], de verwekker is van [Z.] (hierna: [Z.]), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], en aldus het vaderschap van de vader vast te stellen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. F.A. van den Berg;
- de bijzonder curator over [Z.], mr. M.C. Buntsma,
- de vader van [Z.], de heer [A.].
2.3.1. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland (hierna te noemen: de raad) is, met bericht van verhindering`d.d. 31 januari 2011, niet ter zitting verschenen.
Het Openbaar Ministerie, ressortsparket ’s-Hertogenbosch, is met bericht van verhindering d.d. 3 januari 2011, evenmin ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 augustus 2010;
- de brief van de raad van 22 november 2001;
- de brief van het Openbaar Ministerie, ressortsparket ’s-Hertogenbosch, van 3 januari 2011;
- de brief van de raad van 31 januari 2011.
3. De beoordeling
3.1. Uit de moeder is geboren [Z.] op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].
De vader heeft [Z.] vóór zijn geboorte erkend.
De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [Z.].
3.2. In eerste aanleg heeft de moeder primair verzocht te bepalen dat de vader de verwekker is van [Z.] en subsidiair, alvorens te beslissen op het primaire verzoek, deskundigen te benoemen voor het verrichten van een DNA-onderzoek.
3.2.1. De rechtbank heeft beide verzoeken van de moeder afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op grond van artikel 207 lid 2 onder a BW een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet mogelijk is, nu [Z.] reeds door de vader is erkend.
De strekking van artikel 1:207 BW is het tot stand brengen van een afstammingsrelatie in een situatie waarin het verwekkerschap wordt ontkend. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat de door de moeder en de vader gewenste afstammingsrelatie al tot stand is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de argumenten om nu reeds het Nederlandschap te verkrijgen en niet pas na de in artikel 6 lid 1 aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) genoemde periode van drie jaar verzorging en opvoeding door de vader, in een daartoe strekkende procedure dienen naar voren te worden gebracht.
3.3. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.1. De moeder voert - kort samengevat - aan dat [Z.] belang heeft bij een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap omdat de vader hem (prenataal) heeft erkend toen hij nog niet beschikte over de Nederlandse nationaliteit. [Z.] is derhalve stateloos.
Conform het bepaalde in artikel 6 RWN moet [Z.] eerst drie jaar door zijn vader worden verzorgd alvorens hij kan opteren voor het Nederlanderschap. In de tussentijd kan [Z.] worden uitgezet zodat hij belang heeft bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, als gevolg waarvan hij wel op korte termijn de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.
3.4. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de bijzonder curator, evenals met verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem d.d. 14 juni 2005 (LJN: AT7508), aangevoerd dat het in het belang is van [Z.] dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap plaatsvindt, zodat hij op korte termijn de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.
3.5. Het hof overweegt het volgende.
3.5.1. Het hof merkt in de eerste plaats op dat de onderhavige zaak afwijkt van de zaak waarin het hof Arnhem op 14 juni 2005 uitspraak heeft gedaan. In de Arnhemse zaak was sprake van een affectieve relatie tussen de moeder en de vader waaruit een kind is geboren dat na de geboorte is erkend door de vader, waarna de relatie tussen de ouders is verbroken.
In het onderhavige geval is sprake van een relatie tussen de moeder en de vader, waaruit op [geboortedatum] 2007 [Z.] is geboren, terwijl de vader [Z.] op 27 november 2006 prenataal heeft erkend op het moment dat hij nog niet beschikte over de Nederlandse nationaliteit.
3.6. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het bepaalde in artikel 1:207 lid 2 sub a BW in dit geval niet in de weg staat aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Weliswaar houdt de tekst van artikel 1:207 lid 2 sub a BW in dat gerechtelijke vaststelling is uitgesloten wanneer een kind reeds is erkend, maar de strekking daarvan is dat moet worden voorkomen dat een kind tot meer dan twee personen in familierechtelijke betrekking komt te staan. Daarvan is in dit geval geen sprake. Ook uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat een gerechtelijke vaststelling in situaties als de onderhavige niet mogelijk zou zijn (zie onder meer K. 24649, nr. 3). Uit de wetsgeschiedenis valt echter wel af te leiden dat de wetgever juist heeft beoogd om met het instituut van de gerechtelijke vaststelling een extra mogelijkheid in het leven te roepen voor het doen ontstaan van een afstammingsband en niet om de gevallen waarin dat instituut toepassing zou kunnen vinden in te perken.
3.7. [Z.] heeft belang bij een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap omdat de vader hem reeds voor zijn geboorte heeft erkend toen hij nog niet over de Nederlandse nationaliteit beschikte en de Nederlandse nationaliteit in dat geval niet van rechtswege wordt verkregen. Nu [Z.] niet de Nederlandse nationaliteit heeft of kan verkrijgen, is het risico aanwezig is dat hij Nederland zal worden uitgezet, zodat hij belang heeft bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, als gevolg waarvan hij wel de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.
3.8. Het hof acht de omstandigheid dat de vader [Z.] reeds voor zijn geboorte heeft erkend onvoldoende om alleen op grond daarvan het vaderschap gerechtelijk vast te stellen. De erkenning levert immers slechts het vermoeden op dat de erkenner de verwekker is en de wetgever heeft met de wijziging van artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap beoogd oneigenlijke erkenningen tegen te gaan.
3.8.1. Gelet op de in beginsel bestaande mogelijkheid van misbruik acht het hof het in strijd met het openbaar belang om uit te gaan van het vaderschap zonder dat grondig onderzoek is verricht naar de vraag of de vader de verwekker is van [Z.].
Om die reden zal het hof een deskundigenonderzoek gelasten in de zin van artikel 194 Rv waarbij N.M. Lardy, hoofd vaderschapsonderzoek van Sanquin Diagnostiek te Amsterdam, als deskundige wordt benoemd tot het verrichten van een DNA-onderzoek ter beantwoording van de vraag of [A.] de verwekker is of zou kunnen zijn van [Z.].
Het hof is voorshands van oordeel dat het voorschot ten laste dient te komen van de moeder, doch nu zij een toevoeging heeft aangevraagd zal het hof geen voorschot opleggen
3.9. Het hof zal de verdere behandeling van de zaak tot 13 juli 2011, pro forma, aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek af te wachten.
4. De beslissing
Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek naar het DNA van [Y.], de moeder en [Z.] ter beantwoording van de vraag of [A.] de verwekker is of zou kunnen zijn van [Z.];
benoemt tot deskundige dr. N.M. Lardy, hoofd vaderschapsonderzoek van Sanquin Diagnostiek, Plesmanlaan 125, 1066 CX Amsterdam;
bepaalt dat de deskundige het hof schriftelijk zal rapporteren over de resultaten van het onderzoek vóór 13 juli 2011;
bepaalt dat de moeder in de gelegenheid zal worden gesteld haar mening over het rapport kenbaar te maken;
bepaalt dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste komen van ’s rijks kas;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de benoemde deskundige zal zenden;
houdt in afwachting van genoemd deskundigenbericht de verdere behandeling van deze zaak aan tot 13 juli 2011, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.A.J.T. van Teeffelen en M.J.J. Bogaerts-Tholen en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.