rolnummer 22-005166-07
parketnummer 09-900227-07
datum uitspraak 26 januari 2011
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 september 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2006 tot en met 12 maart 2007 te Delft, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2006) van het leven te beroven, (telkens) opzettelijk die [slachtoffer] (hardhandig) heeft vast gepakt en/of die [slachtoffer] in bed heeft gegooid/in bed heeft laten vallen en/of die [slachtoffer] (heen en weer) heeft geschud en/of in haar lichaam heeft geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2006 tot en met 12 maart 2007 te Delft aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2006), meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: meerdere bloedingen onder de schedel en/of meerdere schedelbreuken en/of meerdere netvliesbloedingen in beide ogen en/of meerdere ribbreuken), heeft toegebracht, door [slachtoffer] opzettelijk (hardhandig) vast te pakken en/of in bed te gooien/in bed te laten vallen en/of die [slachtoffer] (heen en weer) te schudden en/of in haar lichaam te knijpen, terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, dochter is;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2006 tot en met 12 maart 2007 te Delft, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2006), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet die [slachtoffer] (hardhandig) heeft vast gepakt en/of die [slachtoffer] in bed heeft gegooid/in bed heeft laten vallen en/of die [slachtoffer] (heen en weer) heeft geschud en/of in haar lichaam heeft geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid en terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, dochter is;
nog meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2006 tot en met 12 maart 2007 te Delft aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2006), meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (hardhandig) heeft vast gepakt en/of in bed heeft gegooid/in bed heeft laten vallen en/of die [slachtoffer] (heen en weer) heeft geschud en/of in haar lichaam heeft geknepen terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, dochter is, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten: meerdere bloedingen onder de schedel en/of meerdere schedelbreukenen/of meerdere netvliesbloedingen in beide ogen en/of meerdere ribbreuken), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2006 tot en met 12 maart 2007 te Delft roekeloos, althans grovelijk, in ieder geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2006), meermalen, althans eenmaal (hardhandig) heeft vast gepakt en/of in bed heeft gegooid/in bed heeft laten vallen en/of die [slachtoffer] (telkens) (heen en weer) heeft geschud en/of (telkens) in haar lichaam heeft geknepen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (meerdere bloedingen onder de schedel en/of meerdere schedelbreuken en/of meerdere netvliesbloedingen in beide ogen en/of meerdere ribbreuken), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan het volgende worden vastgesteld.
Op 27 februari 2007 ontvangt het AMK te Rotterdam een melding van het Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam betreffende het vermoeden dat de op dat moment vier maanden oude baby [slachtoffer] ernstig is mishandeld.
Bij [slachtoffer] zijn namelijk de volgende letsels geconstateerd:
- meerdere bloedingen onder de schedel op beide hersenhelften;
- meerdere schedelbreuken aan de beide kanten van het hoofd;
- meerdere netvliesbloedingen in beide ogen;
- meerdere oude ribbreuken aan de rechterkant ter hoogte van de voor-zijkant van de 2e en 3e rib en de achterzijde van de 9e, 10e en 11e rib;
- een verhoogde hersendruk als gevolg van vochtophoping en zwelling van de hersenen door het letsel. Door de toegenomen hersendruk is het hoofd vergroot en is er een dwangstand van de ogen neerwaarts (het zogenaamde sun set fenomeen).
Het geconstateerde letsel is zodanig dat zonder medisch ingrijpen, zoals onder meer het plaatsen van een drain in het hoofd, door verdere toename van de hersendruk uitval van vitale hersenfuncties en/of inklemming van zenuwweefsel in het achterhoofdsgat zou kunnen optreden met een aanmerkelijke kans op overlijden.
Het tegelijkertijd aantreffen van oude en recente ribfracturen wijst op tenminste twee momenten van geweldsinwerking met een interval van twee à drie weken.
Volgens de bij het (forensisch medisch) onderzoek betrokken artsen kan geen van bovenstaande letsels een gevolg zijn van eventuele complicaties tijdens de geboorte. Evenmin zijn er stollingsstoornissen of andere medische oorzaken voor het letsel gevonden.
In de forensisch medische rapportage d.d. 7 september 2007 concluderen dr. H.G.T. Nijs, forensisch geneeskundige, en A.N. Bosschaart, kinderarts en forensisch geneeskundige, onder meer het volgende:
"(...)Er zijn meerdere aanwijzingen dat de letsels op of omstreeks 27 februari 2007 enige tijd (enkele weken) daarvoor ontstaan moeten zijn. De combinatie van bevindingen is in hoge mate indicatief voor één of meer schudincidenten, met tevens daarbij optredend een stomp botsend contact van de schedel tegen een voorwerp.
Bovenstaande in ogenschouw nemende kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de ernstige en levensbedreigende klinische situatie van [slachtoffer], op of omstreeks 27 februari 2007, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een gevolg is van eerder niet-accidenteel, dus toegebracht, letsel."
Op 17 maart 2007 wordt de verdachte op grond van verdenking van poging tot doodslag aangehouden. Hij legt tegenover de politie een aantal verklaringen af. Die verklaringen houden - kort gezegd - in dat:
- hij zijn dochter [slachtoffer] hardhandig heeft vastgepakt en haar wel eens hardhandig in de armen van haar moeder heeft geduwd;
- hij [slachtoffer] van een afstand van 30 centimeter in haar bedje heeft laten vallen;
- hij tijdens het spelen met [slachtoffer], waarbij hij zijn handen om haar middel had en zijn duimen op haar buik hield, een keer 'krak' heeft gehoord;
- hij [slachtoffer] nooit door elkaar heeft geschud.
Hetgeen hierboven door de verdachte is verklaard, vindt steun in de verklaringen van [getuige], moeder van [slachtoffer]. Zo heeft zij op 18 maart 2007 tegenover de politie verklaard dat zij vaker tegen de verdachte heeft gezegd dat hij moest uitkijken met zijn grote handen en dat hij [slachtoffer] hardhandig vastpakte. Zij heeft ook verklaard van de verdachte te hebben gehoord dat hij iets had horen kraken in het lichaam van [slachtoffer]. Bovendien heeft zij blauwe plekjes op het lichaam van [slachtoffer] gezien, waaronder een duimafdruk van de verdachte op de zijkant, c.q. het buikje van [slachtoffer]. Zij heeft uitdrukkelijk verklaard nimmer te hebben gezien dat de verdachte [slachtoffer] hardhandig door elkaar heeft geschud.
De politie heeft een aantal getuigen, waaronder de ouders van de verdachte en de vader van [getuige], gehoord. Die getuigen hebben verklaard dat zij blauwe plekjes bij [slachtoffer] hebben gezien. Geen van hen heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte [slachtoffer] heeft geschud of hardhandig heeft vastgepakt.
Op grond van bovengenoemde verklaringen - in onderlinge samenhang bezien - acht het hof bewezen dat de verdachte zijn dochter [slachtoffer] hardhandig heeft vastgepakt en in bed heeft gegooid of heeft laten vallen en in het lichaam van [slachtoffer] heeft geknepen.
De vraag die dient te worden beantwoord luidt of deze gedragingen van de verdachte het door de artsen vastgestelde potentieel dodelijke hersenletsel dan wel ander zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] hebben veroorzaakt.
Voor de beantwoording van die vraag neemt het hof de bevindingen als verwoord in de forensisch-medische rapportage van 7 september 2007 als uitgangspunt. Daaruit blijkt dat de bij [slachtoffer] geconstateerde schedelbreuken niet het gevolg kunnen zijn van het in bed laten vallen of gooien van [slachtoffer] vanaf een afstand van dertig centimeter. De breuken kunnen evenmin zijn ontstaan door hardhandig spelen met [slachtoffer] of het hardhandig in de box dan wel in bed leggen van [slachtoffer]. Dit omdat de benodigde krachten voor het laten ontstaan van deze breuken niet optreden bij dergelijke incidenten.
Het hof leidt uit de rapportage af dat het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel in hoge mate indicatief is voor stomp botsend en/of samendrukkend geweld boven op het hoofd en/of het achterhoofd, waarbij de inwerkende krachten zich verder over het schedeldak hebben verspreid waardoor de schedel op meerdere plaatsen zowel links als rechts gebroken is.
De bij [slachtoffer] geconstateerde subdurale bloeding (SDH) is - zonder plausibele verklaring - kenmerkend voor een 'schudincident'. Voor het veroorzaken van een SDH is echter een aanmerkelijke kracht, frequentie en duur vereist. Dergelijke condities treden in het algemeen op als een kind krachtig bij de borstkas wordt omvat en wordt geschud. Daardoor kunnen ribbreuken met name aan de achterzijde ontstaan.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen kan niet worden afgeleid dat de verdachte stomp botsend en/of samendrukkend geweld boven op het hoofd en/of het achterhoofd bij [slachtoffer] heeft toegepast. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat de verdachte [slachtoffer] met kracht door elkaar heeft geschud.
Weliswaar kan op grond van de verklaringen worden vastgesteld dat de verdachte een rib van [slachtoffer] heeft gebroken, doch het hof leidt uit de verklaringen van de verdachte en [getuige] af dat het een rib aan de voorzijde van het lichaam van [slachtoffer] betreft en niet aan de achterzijde. De verdachte heeft immers verklaard [slachtoffer] bij haar middel te hebben vastgehad met zijn duimen op het buikje toen hij 'krak' hoorde. [getuige] heeft verklaard een duimafdruk op de zijkant c.q. het buikje van [slachtoffer] te hebben gezien.
Concluderend kan naar het oordeel van het hof niet in overtuigende mate worden vastgesteld dat voormelde handelingen van de verdachte hebben geleid tot het bij [slachtoffer] geconstateerde potentieel dodelijke hersenletsel.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of een gebroken rib kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Het hof is van oordeel dat een gebroken rib zonder meer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Blijkens meergenoemde rapportage kunnen ribfracturen bij zuigelingen gepaard gaan met geringe klachten en/of klinische verschijnselen en blijven om die reden vaak onopgemerkt.
Het hof acht - alles overwegende - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van [geboortedag] 2006 tot en met 12 maart 2007 te Delft aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2006), (telkens) opzettelijk (hardhandig) heeft vast gepakt en in bed heeft
gegooid/in bed heeft laten vallen en in haar lichaam heeft geknepen terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, dochter is, tengevolge waarvan die [slachtoffer] lichamelijk letsel, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Door te handelen als bewezen is verklaard, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] lichamelijk letsel zou bekomen en pijn zou ondervinden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hardhandig vastpakken en knijpen in het lichaam pijn veroorzaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op tijdstippen in de bewezenverklaarde periode meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn destijds pasgeboren dochter [slachtoffer]. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer blauwe plekken en een gebroken rib opgelopen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het nog zeer jonge slachtoffer.
In de omstandigheid dat het slachtoffer ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een baby - dus extra kwetsbaar - was, ziet het hof aanleiding om aan de verdachte een hogere straf op te leggen dan doorgaans in vergelijkbare gevallen opgelegde straffen.
Het hof zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zulks gelet op het tijdsverloop tussen de uitspraak in eerste aanleg en de behandeling van de zaak in hoger beroep.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Door de officier van justitie is op 1 oktober 2007 appel tegen het in de onderhavige zaak gewezen vonnis ingesteld. Eerst op 17 juli 2008 zijn de stukken van het geding bij de griffie van het gerechtshof binnengekomen; derhalve niet binnen de termijn van acht maanden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2010 is - op verzoek van de advocaat-generaal - de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden. Op
12 januari 2011 heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsgevonden, waarna op 26 januari 2011 arrest is gewezen.
Gelet op de mate van overschrijding van die termijn zal het hof, nu aan alle voorwaarden voor bestraffing is voldaan, de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het hof is van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, op zijn plaats zou zijn. Gelet echter op de genoemde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt, dat een op 2 (twee) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.H. de Wild, mr. H.M.A. de Groot en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2011.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.