GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 april 2011
Zaaknummer : 200.075.025/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-2923
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C. Car te ’s-Gravenhage,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.A.M. van Leeuwen te Schiedam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de jongmeerderjarige],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 1 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 februari 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 25 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 13 oktober 2010 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 5 november 2010 processtukken;
- op 22 december 2010 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 4 maart 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 11 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities met producties overgelegd. Hoewel het indienen van producties ter gelegenheid van de mondelinge behandeling conform het procesreglement niet is toegestaan, heeft het hof, in overleg met de advocaat van de moeder en na het inlassen van een leespauze, deze stukken alsnog geaccepteerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 16 november 2009, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen, wat betreft de na de datum van de bestreden beschikking te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 250,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige [kind Y], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige, en de thans jongmeerderjarige. Tevens is in geschil de door de vader aan de moeder of de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie.
2. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, in die zin dat de hierin vastgestelde kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil zal worden voorgesteld, dan wel de kinderalimentatie vast te stellen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Ontvankelijkheid
4. Nu het beroepschrift van de vader buiten de wettelijke termijn is ingediend en de appeltermijn van openbare orde is, dient het hof ambtshalve te toetsen of het beroep van de vader ontvankelijk is.
5. De vader heeft ter terechtzitting gesteld dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De vader voert daartoe aan dat hij in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld, dat hij geen afschrift van het verzoekschrift heeft ontvangen en dat de bestreden beschikking op 2 juli 2010 aan hem in persoon is betekend. De appeltermijn is eerst op die datum gaan lopen en aangezien hij op 1 oktober zijn beroepschrift heeft ingediend, heeft hij binnen drie maanden hoger beroep ingesteld.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt in beginsel dat hoger beroep dient te worden ingediend binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Uit de bestreden beschikking volgt dat de man in eerste aanleg niet is verschenen. Artikel 806 Rv geeft voor zaken van personen- en familierecht anders dan scheidingszaken een van het bepaalde in artikel 358 afwijkende regeling voor de aanvang van de beroepstermijn. Ingevolge lid 1 sub a van artikel 806 Rv kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Het gaat daarbij om een procespartij als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat aan de vader op de bij de wet voorgeschreven een afschrift van het verzoekschrift is toegezonden. In de bestreden beschikking is als woonadres van de vader vermeld [woonplaats], [adres]. Voorts volgt uit het door de moeder bij haar inleidend verzoekschrift overgelegde GBA-uittreksel d.d. 29 oktober 2009 dat de vader op 9 juni 2009 is vertrokken naar Rotterdam. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat geen afschrift van het verzoekschrift is verzonden aan de vader, dan wel dat dit naar een onjuist adres is gezonden en dat evenmin op de juiste wijze een afschrift van de beschikking aan hem is toegezonden. Op grond van lid 1 sub b van artikel 806 Rv geldt in dat geval dat binnen drie maanden na de dag van de betekening of nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden hoger beroep ingesteld kan worden. De bestreden beschikking is op 2 juli 2010 aan de vader betekend, zodat op die datum de appeltermijn is gaan lopen. Nu de vader zijn beroepschrift op 1 oktober 2010 heeft ingediend, derhalve binnen de geldende appeltermijn, is hij ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Draagkracht
7. De vader stelt zich op het standpunt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De vader voert daartoe aan dat hij een gering inkomen heeft. Per 19 oktober 2010 is zijn arbeidsovereenkomst (van rechtswege) beëindigd en thans ontvangt hij slechts een WW-uitkering van € 1.359,20 netto per maand. Gelet op zijn lasten daarnaast (onder meer hypotheekrente, ziektekosten, rente in verband met schulden en omgangskosten) houdt hij geen draagkracht over om kinderalimentatie te voldoen. Voorts stelt de vader dat de jongmeerderjarige sinds 11 oktober 2010 bij hem inwoont, zodat de vader voor hem geen alimentatie meer verschuldigd is.
8. De moeder stelt zich op het standpunt dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zodat er vanuit moet worden gegaan dat hij in staat is om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De moeder betwist dat de jongmeerderjarige thans bij de vader woont, hij woont nog steeds bij haar en is niet van plan daar verandering in te brengen.
9. Het hof stelt vooreerst vast dat de behoefte (kosten) van de minderjarigen ad € 250,-- per kind per maand niet is betwist, zodat het hof deze behoefte in hoger beroep als vaststaand beschouwt.
10. Ten aanzien van het inkomen van de vader overweegt het hof als volgt. In het jaar 2009 heeft de vader zoals blijkt uit de door hem overgelegde jaaropgave € 38.411,-- verdiend, zodat het hof voor 2009 van dit jaarinkomen zal uitgaan. Over het jaar 2010 heeft de vader geen jaaropgave ingediend, terwijl dit op het moment van de mondelinge behandeling voorhanden moet zijn geweest. Nu de vader tot omstreeks medio december, dan wel in ieder geval tot en met oktober 2010 inkomsten uit zijn arbeidsovereenkomst moet hebben ontvangen, zal het hof voor het jaar 2010 rekening houden met een met 2009 vergelijkbaar jaarinkomen. Per januari 2011 zal het hof rekening houden met een WW-uitkering van € 1.359,20 per vier weken te vermeerderen met de vakantietoeslag.
11. Wat betreft de lasten zal het hof bij het bepalen van de draagkracht van de vader in 2009 en 2010 rekening houden met een bedrag van € 394,39 per maand aan hypotheekrente, nu dit bedrag volgens de overgelegde stukken het reguliere maandbedrag betreft. Verder zal het hof rekening houden met een bedrag van € 81,13 per maand aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek en met een bedrag van € 117,95 per maand aan ziektekosten, evenals het werkgeversdeel, nu deze bedragen niet, dan wel onvoldoende door de moeder zijn betwist. Het hof zal geen rekening houden met het eigen risico, nu niet is gebleken dat dit is geëffectueerd. Aan schulden heeft de vader een bedrag van € 270,37 per maand opgevoerd. De moeder heeft de post betwist. Het hof overweegt dat in beginsel alle schulden van een alimentatieplichtige in aanmerking kunnen worden genomen, ongeacht of deze zijn ontstaan na het uiteengaan van partijen. Nu de vader heeft gesteld dat de schuld is aangegaan in verband met herinrichtingskosten en hij daartoe een aantal stukken heeft overgelegd, acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een redelijke schuld. Het hof zal echter niet volledig rekening houden met het opgevoerde bedrag, maar een bedrag van € 125,-- per maand in aanmerking nemen per 1 maart 2010 voor de duur van anderhalf jaar, gelet op de Tremanormen en de duur van de geldlening volgens de stukken. Ten aanzien van de contactkosten zal het hof rekening houden met een bedrag van € 60,-- per maand, gelet op de verklaringen van partijen over de omvang van het contact tussen de vader en de minderjarige en jongmeerderjarige ter terechtzitting.
Voor het jaar 2011 zal het hof, in afwijking van het bovenstaande uitgaan van een netto berekening en derhalve geen rekening houden met het werkgeversdeel ziektekosten en fiscale consequenties. Verder zal het hof ten aanzien van de contactkosten alleen rekening houden met een bedrag van € 30--, per maand ten behoeve van de minderjarige.
12. Tussen partijen is in geschil waar de jongmeerderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft. Beide partijen stellen dat de jongmeerderjarige bij hem/haar inwoont. De vader heeft hiertoe een uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie overgelegd. Het hof overweegt dat dit uittreksel geen bewijs is dat de jongmeerderjarige bij hem woont, nu een inschrijving bij de gemeente eenvoudig is te realiseren. Nu de jongmeerderjarige per oktober 2010 bij de vader zou zijn gaan wonen, zal het hof voor 2009 en 2010 ervan uitgaan dat de jongmeerderjarige bij de moeder inwoont. Voor het jaar 2011 zal het hof ervan uitgaan dat de jongmeerderjarige bij de vader inwoont, hetgeen mee brengt dat de gehele draagkracht ter beschikking komt voor de kinderalimentatie voor de minderjarige.
Conclusie
13. Rekeninghoudend met de overige financiële omstandigheden waaronder ook het feit dat de vader als alleenstaande dient te worden beschouwd en een draagkrachtpercentage van 70% dient te worden gehanteerd, constateert het hof dat de vader in 2009 voldoende draagkracht had om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen, dat de vader in 2010 vanaf 1 maart draagkracht had om aan (kinder)alimentatie te betalen een bedrag van € 230,-- per kind per maand, dat de vader in 2011 slechts draagkracht heeft om aan kinderalimentatie te betalen een bedrag van € 120,-- per maand, hetgeen, gelet op onder punt 12 overwogen, geheel ten behoeve van de minderjarige zal strekken en dat de vader per 1 september 2011 geacht wordt een draagkracht te hebben van € 200,-- per maand ten behoeve van de minderjarige, aangezien van hem verwacht mag worden dat hij alsdan de schuld in het kader van de herinrichtingskosten heeft afgelost.
Ingangsdatum
14. De vader kan zich niet vinden in de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van 16 november 2009. Hij vindt het niet redelijk dat hij daardoor direct op een achterstand komt en bovendien heeft hij over de periode 16 november 2009 tot 19 februari 2010 reeds voorzien in de kosten van de minderjarigen. De moeder heeft dit betwist.
15. Het hof acht de stelling van de vader dat hij over voormelde periode reeds in de kosten van de minderjarigen heeft voorzien onvoldoende onderbouwd, een eenmalige betaling aan schoolkosten (overigens niet toegelicht) doet daar niet aan af. Het hof overweegt dat de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum, zijnde de datum van de indiening van het verzoekschrift, niet ongebruikelijk en evenmin onredelijk is. Hoewel de man waarschijnlijk geen afschrift van het verzoekschrift heeft ontvangen, was het huwelijk van partijen reeds in 2006 ontbonden en had de vader sindsdien rekening kunnen houden met een alimentatieplicht. Het hof zal de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum dan ook handhaven.
Alimentatie en meerderjarigheid
16. Tot slot merkt het hof op dat het bij het vaststellen van kinderalimentatie niet nodig is om een aparte voorziening te treffen bij meerderjarigheid, nu uit artikel 1:395 b BW volgt dat zodra de minderjarige meerderjarig wordt met ingang van dat tijdstip de rechterlijke beslissing als tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als bedoeld in artikel 1:395 a BW geldt.
17. Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover hierboven overwogen, dient te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen (kinder)alimentatie:
- met ingang van 16 november 2009 op € 250,- per kind per maand;
- met ingang van 1 maart 2010 op € 230,-- per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2011 op € 120,-- per maand ten behoeve van de minderjarige;
- met ingang van 1 september 2011 op € 200,-- per maand ten behoeve van de minderjarige;
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, van Nievelt en Punselie, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2011.