ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ2570

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.051.891-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stollenwerck
  • M. Labohm
  • E. Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil inzake pensioenverevening en verdeling: deelbeschikking of tussenbeschikking waartegen geen hoger beroep mogelijk is?

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de pensioenverevening en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de behandeling van het verzoek tot pensioenverevening en verdeling was aangehouden. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over de waardebepaling en verdeling van de echtelijke woning. De man verzet zich tegen het hoger beroep en stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de rechtbank nog geen eindbeschikking heeft gegeven, maar een tussenbeschikking. Het hof overweegt dat op grond van artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep van tussenbeschikkingen slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien de bestreden beschikking een tussenbeschikking betreft en er geen expliciete beslissing is genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, is het hof van oordeel dat er geen hoger beroep openstaat. Het hof verklaart de vrouw dan ook niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Deze beslissing is genomen op 23 februari 2011 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, waarbij de betrokken rechters de beschikking hebben gegeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 februari 2011
Zaaknummer : 200.051.891/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-3183
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.J. Smallenbroek te Leiderdorp,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Vervoorn te Nieuwkoop.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 december 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 september 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 3 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 4 januari 2010 en 21 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – de behandeling met betrekking tot het verzoek tot pensioenverevening en verdeling aangehouden tot 15 februari 2010 pro forma opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en overleg met elkaar kunnen voeren. De rechtbank heeft voorts de beslissing ten aanzien van de pensioenverevening en de verdeling aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.In geschil zijn de pensioenverevening en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof
I. uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ter zake van de beoordeling c.q. waardebepaling in de verdeling en
II. opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen
- dat de man het aandeel van de vrouw in de echtelijke woning dient af te nemen voor € 287.500,-- binnen zes maanden na de dag van deze beschikking;
- dat de man dient mee te werken aan een tweede hypothecaire inschrijving op de echtelijke woning ten laste van de vrouw, zodat zij een andere woning kan financieren;
- dat gedurende zes maanden na de dag van de te nemen beschikking de vrouw gerechtigd is de bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten.
III. Indien het verzoek onder II wordt afgewezen, dan verzoekt de vrouw het hof om de economische eigendom toe te delen van haar deel van de echtelijke woning aan de man, waartegenover de vrouw een vordering van € 287.500,-- op de man verkrijgt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de te nemen beschikking tot de dag der algehele voldoening, onder gehoudenheid van de vrouw om mee te werken aan de levering van de onroerende zaak aan een derde rekening houdend met een termijn van zes maanden om door de vrouw voort te zetten het recht van bewoning met het gebruik van de zaken die behoren tot de echtelijke woning en tot de inboedel daarvan, gerekend vanaf de dag van de totstandkoming van de voorlopige koopovereenkomst met die voornoemde derde.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vrouw in haar hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren respectievelijk het hoger beroep ongegrond te verklaren.
ONTVANKELIJKHEID
4. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in de bestreden beschikking een eindoordeel heeft gegeven ten aanzien van de waarde en de toedeling van de echtelijke woning aan één van partijen, zodat de bestreden beschikking vatbaar is voor hoger beroep. De vrouw heeft daarnaast ter terechtzitting gesteld dat het uit proceseconomische overwegingen beter is om de rechtsoverweging van de rechtbank nu in hoger beroep te beoordelen in plaats van eerst nadat een eindbeschikking is gewezen door de rechtbank. Ook stelt de vrouw dat een onhoudbare situatie zal ontstaan indien onduidelijk blijft of de man de echtelijke woning wenst over te nemen of niet.
5. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep. De man stelt daartoe dat de rechtbank de zaak tussen partijen ter zake van de verdeling nog in behandeling heeft en er nog geen sprake is van een eindbeschikking, maar van een tussenbeschikking. De man verwijst hiervoor naar de bewoordingen van de rechtbank in haar dictum. De overweging van de rechtbank ten aanzien van de waarde en toedeling van de echtelijke woning is niet terug te vinden in de beslissing van de rechtbank. Voorts stelt de man dat geen sprake is van een situatie waarin de rechtbank in haar beschikking heeft bepaald dat hoger beroep van de beschikking mogelijk is.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 358 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. De bestreden beschikking betreft een tussenbeschikking en geen eindbeschikking, nu de rechtbank geen einde heeft gemaakt aan de rechtsstrijd tussen partijen wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Er wordt in het dictum niet uitdrukkelijk beslist omtrent enig deel van het verzochte. De in de bestreden beschikking omstreden zin betreft een rechtsoverweging die geen beslissing is en ook niet tot een beslissing leidt. Nu het hier een tussenbeschikking betreft, staat geen hoger beroep open. Nu voorts geen sprake is van een uitzondering in die zin dat de rechtbank in haar tussenbeschikking heeft bepaald dat hoger beroep toch mogelijk is, kan tegen de bestreden beschikking op grond van de wet geen hoger beroep worden ingesteld.
7. Het voorgaande brengt mee dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw niet- ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2011.