Rolnummer: 22-004643-10
Parketnummer: 09-920178-10 en 09-920392-08 (TUL)
Datum uitspraak: 21 januari 2011
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 augustus 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
thans gedetineerd in Rijksbehandelinrichting voor Jeugd "De Hunnerberg" te Nijmegen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest en is aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel als nader in het vonnis waarvan beroep vermeld.
Op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 april 2009 met parketnummer 09-920392-08, is niet bij het vonnis waarvan beroep, doch bij afzonderlijke beslissing d.d. 26 augustus 2010 beslist.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp in de nek/hals van die [aangeefster] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2010 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een tram in beweging (tramlijn 12 richting Hollands Spoor), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangeefster], welk geweld bestond uit (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen tegen gezicht en/of het lichaam van die [aangeefster];
3.
hij op of omstreeks 10 april 2010 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Stationsplein bij station Hollands Spoor, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangeefster], welk geweld bestond uit
- (meermalen) slaan en/of stompen tegen het gezicht van die [aangeefster] en/of
- (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het lichaam van die [aangeefster] en/of
- steken van een mes, althans een scherp en puntig voorwerp in de linkerelleboog van die Khandai.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 april 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de hals van die [aangeefster] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 april 2010 te 's-Gravenhage met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een tram in beweging (tramlijn 12 richting Hollands Spoor), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangeefster], welk geweld bestond uit meermalen slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of het lichaam van die [aangeefster] en/of schoppen tegen het lichaam van die [aangeefster];
3.
hij op 10 april 2010 te 's-Gravenhage met anderen, aan de openbare weg, Stationsplein bij station Hollands Spoor, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangeefster], welk geweld bestond uit
- meermalen slaan en/of stompen tegen het gezicht van die [aangeefster] en
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [aangeefster].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot toepassing van het volwassenenstrafrecht ex artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de ernst van de tenlastegelegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en primair dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onder toezicht van de reclassering zal stellen en zich naar haar aanwijzingen zal gedragen, ook als die zullen inhouden dat hij een agressieregulatietraining zal volgen. Subsidiair heeft de advocaat-generaal met toepassing van het jeugdstrafrecht gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest en dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal worden opgelegd.
Het hof heeft het toepasselijke strafrecht (volwassenen- of jeugdstrafrecht) en de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij overweegt het hof als volgt.
Het uitgangspunt is dat een minderjarige berecht wordt volgens het jeugdstrafrecht. Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan hiervan worden afgeweken indien de verdachte 16 tot 18 jaar oud was ten tijde van het plegen van het delict en daartoe gronden gevonden worden in de ernst van het feit of de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een mes in diens hals gesneden. Blijkens de foto's van de verwonding van het slachtoffer loopt de wond van onderaan de kin boven het strottenhoofd tot bijna aan het oor van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem getekend voor het leven, nu het slachtoffer een blijvend litteken aan zijn hals zal overhouden.
De verdachte heeft zich tevens samen met twee anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen hetzelfde slachtoffer. Zij hebben hem tweemaal belaagd, eenmaal in een rijdende tram, waardoor er voor het slachtoffer geen ontsnapping aan het geweld mogelijk was, en kort nadien nogmaals op het stationsplein bij station Hollands Spoor. Het slachtoffer is hierbij meerdere malen geslagen en/of gestompt in zijn gezicht en/of tegen zijn lichaam. In de tram is hij ook geschopt. Het is niet aan enig handelen van de verdachte en/of zijn mededaders te danken dat het letsel van het slachtoffer nog beperkt is gebleven. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen, terwijl zij ook nog geruime tijd last kunnen hebben van lichamelijk en/of psychische gevolgen van het gebeurde. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe, temeer als deze delicten, zoals het onderhavige, op de openbare weg of in een voor publiek bestemde ruimte plaatsvinden.
De bewezenverklaarde feiten 2 en 3 zijn op zich al ernstig maar met name feit 1 rechtvaardigt vanwege de nog grotere ernst daarvan een zeer forse straf. Het hof ziet evenwel geen gronden voor toepassing van het volwassenenstrafrecht nu in beide rapporten Pro Justitia d.d. 29 juni 2010 wordt geconcludeerd dat er geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid van de verdachte zijn die aanleiding geven om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bovendien heeft de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuige-deskundige A. de Roos van de Raad voor de Kinderbescherming verklaard dat de problemen die de verdachte ondervindt passen bij een minderjarige en het volwassenenstrafrecht derhalve niet is geïndiceerd. Het hof is van oordeel dat de hieronder bepaalde jeugddetentie in samenhang met de op te leggen maatregelen een combinatie oplevert die recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 december 2010. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de volgende rapporten:
- Het vroeghulprapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 12 april 2010, opgemaakt door M. Midden, raadsonderzoeker;
- het briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 19 april 2010, opgesteld door M. Midden, raadsonderzoeker;
- het rapport Pro Justitia d.d. 29 juni 2010, opgemaakt door drs. H. van der Lugt, kinder- en jeugdpsychiater;
- het rapport Pro Justitia d.d. 29 juni 2010, opgemaakt door drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 augustus 2010, opgemaakt door C. Low, raadsonderzoeker;
Het rapport Pro Justitia d.d. 29 juni 2010, opgemaakt door drs. E.F. de Witt houdt -kort samengevat- het volgende in.
Bij de verdachte is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op basis van de gedragsstoornis Niet Anders Omschreven (NAO), misbruik van cannabis in vroege volledige remissie, bedreiging van de persoonlijkheidsontwikkeling en ouder-kind relatieproblemen. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van aanwezigheid van al deze genoemde punten met uitzondering van misbruik van cannabis. De kans op recidive van grensoverschrijdend gedrag is groot. Factoren van invloed hierop zijn: moeite met hanteren van boosheid, impulsiviteit, gebrekkige opvoedvaardigheden van ouders, getuige zijn geweest van huiselijk geweld in het gezin en omgang met delinquente leeftijdgenoten. Ook de beperkte binding met school en werk, geringe schoolprestaties, ervaren stress in combinatie met geringe copingvaardigheden en het feit dat hij zich meerdere malen heeft onttrokken aan interventies vergroten het risico op grensoverschrijdend gedrag.
Vanwege het niet slagen van ambulante behandeltrajecten wordt een intensieve vorm van behandeling geadviseerd. De rapporteur geeft een plaatsing bij MTFC (Multidimensional Treatment Foster Care) ter overweging mee omdat er zorg bestaat over de pedagogische vaardigheden van moeder. Middels MTFC krijgt de verdachte structuur en duidelijke grenzen aangeboden en zou hij uit zijn omgeving gehaald worden wat gunstig zal zijn voor zijn ontwikkeling.
Drs. H. van der Lugt sluit zich in het rapport Pro Justitia d.d. 29 juni 2010 aan bij dit advies en overweegt voorts dat het MTFC traject als bijkomend voordeel heeft dat het een gedragsmatig georiënteerde interventie betreft die aansluit bij de verdachte, die elke vorm van introspectie afwijst.
Het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d.
4 augustus 2010 houdt -kort samengevat- het volgende in:
De Raad schat het gevaar op recidive bij de verdachte hoog in. De Raad acht derhalve hulpverlening noodzakelijk om recidive te voorkomen. De moeder van de verdachte is onvoldoende in staat om de verdachte te begrenzen in zijn gedrag. De verdachte geeft geen gehoor aan het gezag van moeder en trekt zijn eigen plan. Dit maakt dat moeder onvoldoende in staat is om nieuw delictgedrag te voorkomen. De Raad acht het noodzakelijk dat de verdachte zich begeeft in een omgeving met structuur en duidelijke regels, waar hij geen ruimte vindt om zijn eigen gang te gaan. De Raad is van mening dat het in het belang van de verdachte is dat hij intensieve hulpverlening ontvangt, welke het beste plaats kan vinden binnen een verblijf bij een instelling. Eerdere ambulante behandeltrajecten vanuit de thuissituatie zijn niet geslaagd en binnen de thuissituatie is moeder onvoldoende in staat om gezag op de verdachte uit te oefenen. De verdachte heeft behoefte aan een stevig en stimulerend leefklimaat. Daartoe is uithuisplaatsing binnen MultiTreatmentFosterCare (MTFC) aanbevolen. Het MTFC is een vorm van behandeling in een gezin met professionele opvoeder. Het is bedoeld voor jongeren met gedragsproblemen met inbegrip van hun delinquent gedrag. Dit programma is bedoeld om een uithuisplaatsing in een gesloten residentiële te voorkomen. Het programma duurt 6 tot 12 maanden waarna eventueel terugplaatsing in het gezin tot de mogelijkheden behoort. Middels MTFC krijgt de verdachte structuur en duidelijke grenzen aangeboden en wordt hij uit zijn omgeving gehaald waarin hij in contact staat met delinquente jongeren, wat gunstig zal zijn voor zijn ontwikkeling. Om recidive te voorkomen dient er sprake te zijn van een stevige stok achter de deur, hierbij wordt gedacht aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen).
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarde een plaatsing binnen MTFC. De Raad overweegt voorts dat de Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) is overwogen, maar dat deze maatregel niet wenselijk is geacht omdat er bij mislukking van de maatregel enkel detentie resteert, terwijl behandeling in het geval van de verdachte noodzakelijk is. Door middel van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt de behandeling gewaarborgd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is A. de Roos, raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, als getuige-deskundige gehoord. Het hof heeft de getuige-deskundige voorgehouden dat het door de Raad voor de Kinderbescherming genoemde bezwaar tegen GBM te ondervangen zou zijn door een combinatie van de gedragsmaatregel met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De getuige-deskundige heeft hierop verklaard dat de Raad voor de Kinderbescherming niet aan deze mogelijkheid heeft gedacht, dat de Raad zich kan vinden in deze mogelijkheid en dat, had de Raad hier aan gedacht, deze combinatie in het geval van de verdachte zou zijn geadviseerd. Zij heeft tevens aangegeven dat het recidiverisico groot is als de verdachte niet wordt behandeld. Door de intensieve behandeling die plaatsvindt binnen het MTFC traject denkt de Raad voor de Kinderbescherming dit risico tot aanvaardbare proporties te kunnen verkleinen.
De gezinsvoogd van de verdachte, W.C. van Helden, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg heeft als getuige-deskundige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er een dagbesteding is geregeld voor de verdachte en dat hij meteen bij vrijlating kan gaan werken bij "Ecoware", een bedrijf dat onder andere oude computers opknapt. Tevens is het de bedoeling dat de verdachte bij het ROC in Gouda aan een opleiding begint die aansluit bij zijn wens om één dag in de week naar school te gaan en vier dagen in de week stage te lopen.
Voorts is A. Buddik, programmasupervisor MTFC en medewerker bij het Leger des Heils, ter terechtzitting in hoger beroep als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat het MTFC project tussen de zes en maximaal twaalf maanden kan duren; het is niet wenselijk om van te voren vast te stellen hoe lang het project voor een deelnemer gaat duren om teleurstellingen te voorkomen; dit wordt gaandeweg bekeken; er heeft inmiddels een intakegesprek met de verdachte plaatsgevonden en er is een matchgezin gevonden waar de verdachte geplaatst kan worden. Het feit dat de verdachte inmiddels bijna de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt staat aan een deelname aan het MTFC project niet in de weg.
Het hof overweegt in aanvulling op laatstgenoemde verklaring dat uit de toelichting bij het Besluit Gedragsbeïnvloeding blijkt dat het niet wenselijk wordt beschouwd om een opname of behandeling van een langere duur dan zes maanden middels een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling op te leggen, doch dat in dat geval als juridisch kader voor een dergelijke behandeling de gedragsmaatregel dient te worden benut.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met de na te melden bijzondere voorwaarde, alsmede de gedragsmaatregel van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De gedragsmaatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade tot een bedrag van EUR 50,- en geleden immateriële schade tot een bedrag van EUR 1.432,- als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. [aangeefster] vordert derhalve in totaal een bedrag van EUR 1.482,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat er schade tot een bedrag van EUR 1.482,- is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor volledige toewijzing. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het totaalbedrag van EUR 1.482,- worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 1.482,00 aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Vordering tenuitvoerlegging
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 april 2009 met parketnummer 09-92039-08 voorwaardelijk opgelegde straf overweegt het hof dat het hoger beroep blijkens de appelakte mede hiertegen is gericht, doch dat de rechtbank hierover niet heeft beslist in het vonnis waarvan beroep, maar bij afzonderlijke beslissing d.d. 26 augustus 2010. Nu het Openbaar Ministerie geen beroep heeft ingesteld tegen het onderhavige vonnis en de advocaat-generaal in hoger beroep de vordering niet heeft genoemd en dus ook de tenuitvoerlegging niet heeft gevorderd, leidt het hof hieruit af dat het Openbaar Ministerie de vordering kennelijk niet langer handhaaft dan wel zich heeft neergelegd bij de afwijzing in de afzonderlijk beslissing van de rechtbank, zodat door het hof daarop niet behoeft te worden beslist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 288 dagen.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Beveelt, dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zich zal gedragen naar de door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering te geven voorschriften en aanwijzingen, en het volgen van het MTFC project.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp te verlenen.
Legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit:
- begeleiding door Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering;
- het volgen van het MTFC project van het Leger des Heils;
- het maken van een start met het project "Ecoware" en het aansluitend volgen van een opleiding aan het ROC te Gouda.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van twaalf maanden
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] tot een bedrag van EUR 1.482,00 (duizend vierhonderdtweeëntachtig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij,te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte ter zake van het onder onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde voorts de verplichting op om ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.482,00 (duizend vierhonderdtweeëntachtig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie deze betalingsverplichting niet opheft. Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 23 januari 2011 te 09:00 uur, zijnde dit het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. H.M.A. de Groot en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 januari 2011.