ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1107

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.472-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke aansprakelijkheid van deskundige in strafzaak; herzieningsverzoek en verhouding tot definitief oordeel van strafrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een deskundige die in een strafzaak tegen de appellant heeft opgetreden. De appellant, die eerder tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage. Hij betoogde dat de deskundige opzettelijk en roekeloos heeft gehandeld, wat zou hebben geleid tot onrechtmatige schade. De rechtbank had eerder de vordering van de appellant afgewezen, met de overweging dat de civiele rechter moet uitgaan van de juistheid van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling.

Het hof heeft de grieven van de appellant ongegrond verklaard en het oordeel van de rechtbank bevestigd. Het hof oordeelde dat de burgerlijke rechter niet kan oordelen over de rechtmatigheid van een onherroepelijke strafrechtelijke uitspraak, en dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij door het handelen van de deskundige meer schade heeft geleden dan die voortvloeit uit zijn veroordeling. Het hof benadrukte dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de taakverdeling tussen burgerlijke en strafrechtelijke rechters in de weg staan aan een herbeoordeling van de strafzaak in het kader van een civiele procedure.

De appellant heeft ook een herzieningsverzoek ingediend, maar het hof kon niet vooruitlopen op de uitkomst daarvan. Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een drie leden tellende kamer, en de kosten zijn vastgesteld en moeten binnen veertien dagen na de uitspraak worden voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.048.472/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 04-2855
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 8 maart 2011
inzake
[APPELLANT],
verblijvende te [Plaatsnaam],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G.R. van der Plas te Katwijk,
tegen
[DESKUNDIGE],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [deskundige],
advocaat: mr. M. Ynzonides te Amsterdam.
Het geding
Bij exploot van 20 oktober 2009 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 september 2005 en 29 juli 2009, gewezen tussen [appellant] als eiser en [deskundige] en de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) als gedaagden. Het hoger beroep tegen de Staat is van de zaak tegen [deskundige] afgesplitst en is thans onder een ander zaaknummer bij het hof aanhangig. In de onderhavige zaak van [appellant] tegen [deskundige] heeft [appellant] in zijn memorie van grieven (met producties) drie grieven tegen het bestreden vonnis van 29 juli 2009 aangevoerd, die door [deskundige] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Op 7 februari 2011 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, [deskundige] door mr. Y.O. Jansen te Amsterdam en mr. Ynzonides voornoemd, [appellant] door mr. Van der Plas voornoemd, aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Beide partijen hebben bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht, [appellant] door middel van een akte. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Nu geen grieven zijn gericht tegen de feiten die de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.24 van haar vonnis van 29 juli 2009 heeft vastgesteld gaat ook het hof van deze feiten uit. Het gaat in deze zaak kort samengevat om het volgende.
1.2 [appellant] is bij arrest van 30 juli 2002 van het hof Den Bosch veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Van de door het hof Den Bosch bij zijn veroordeling in aanmerking genomen bewijsmiddelen maken (schriftelijke vertalingen van) opnamen van telefoongesprekken die [appellant] zou hebben gevoerd een belangrijk onderdeel uit. Het hof oordeelde dat niet aannemelijk is geworden dat, zoals de verdediging had aangevoerd, die opnamen van de telefoongesprekken zijn gemanipuleerd. Het hof heeft bij dat oordeel gewicht toegekend aan de in die procedure als deskundige (verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut) gehoorde [deskundige], wiens conclusie luidde dat het door hem uitgevoerde onderzoek geen steun geeft aan de stelling dat de opnamen op enigerlei wijze zijn gemanipuleerd en dat daarvan ook overigens geen indicaties zijn aangetroffen.
1.3 De Hoge Raad heeft het tegen het arrest van het hof Den Bosch ingestelde cassatieberoep verworpen op 21 oktober 2003. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft een door [appellant] ingediende klacht op 22 maart 2005 “inadmissable” verklaard.
1.4 In dit geding vordert [appellant] dat [deskundige] (samen met de Staat) zal worden veroordeeld om aan hem te voldoen een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. [appellant] legt aan deze vordering ten grondslag dat [deskundige] in de strafzaak (i) ten onrechte geen adequaat signaal-analytisch onderzoek heeft verricht naar de getapte telefoongesprekken, (ii) ten onrechte het onderzoek niet heeft verricht op basis van het oorspronkelijke gespreksmateriaal en (iii) ter zitting van 23 oktober 2001 van het hof Den Bosch bij de beantwoording van vragen van de verdediging bij herhaling meineed heeft gepleegd, althans die vragen in strijd met de waarheid heeft beantwoord, althans deze evident onjuist respectievelijk in het geheel niet heeft beantwoord. [appellant] stelt dat hij door dit onrechtmatig handelen ernstige schade heeft geleden en nog steeds lijdt. Meer specifiek voert hij aan dat als gevolg van de onder (i) omschreven onrechtmatige daad de manipulaties van het tegen hem gebruikte bewijsmateriaal vier jaar later dan mogelijk was geweest zijn gebleken, waardoor hij immense schade heeft geleden.
1.5 De rechtbank heeft de vordering van [appellant] tegen [deskundige] afgewezen. Zij overwoog dat de civiele rechter moet uitgaan van de juistheid en rechtmatigheid van een onherroepelijke veroordeling in een strafzaak. De civiele rechter kan derhalve geen schadevergoeding toewijzen voor schade die voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt dat hij door het gestelde onrechtmatig handelen van [deskundige] meer of andere schade heeft geleden dan de schade die het gevolg is van het feit dat hij onherroepelijk is veroordeeld, aldus de rechtbank.
2.1 Grief 1 en grief 3 zal het hof gezamenlijk behandelen. Deze grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat hiervoor is weergegeven onder 1.5. [appellant] voert aan dat op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, waarop de rechtbank haar oordeel baseert, een uitzondering wordt aanvaard ingeval zich een schending heeft voorgedaan van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze uitzondering zou zich volgens [appellant] hier voordoen. [deskundige] heeft als deskundige in de strafzaak tegen [appellant] bewust roekeloos en opzettelijk, ten minste in de voorwaardelijke opzet variant, opgetreden. Bovendien heeft de rechtbank geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat het arrest van 30 juli 2002 van het hof Den Bosch op afzienbare termijn zal worden vernietigd door middel van een geslaagde procedure volgens de artt. 457 e.v. Sv. Er is een zodanige grote kans op herziening van dat arrest dat daar thans al veronderstellenderwijs van kan worden uitgegaan.
2.2 De grieven zijn ongegrond omdat het oordeel van de rechtbank juist is. Het hof maakt de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
2.3 [appellant] heeft in hoger beroep het uitgangspunt van de rechtbank dat hij schade vordert die het gevolg is van het feit dat hij onherroepelijk is veroordeeld, niet bestreden. Dit betekent dat in zijn visie de burgerlijke rechter, gesteld dat deze tot de conclusie zou komen dat [deskundige] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, zou moeten onderzoeken tot welk oordeel de strafrechter zou zijn gekomen indien [deskundige] niet onrechtmatig zou hebben gehandeld. Dit zou er op neerkomen dat de burgerlijke rechter zich op het terrein van de strafrechter zou moeten begeven en indirect een oordeel zou moeten geven over de juistheid van een onherroepelijke strafrechtelijke uitspraak, waarbij de mogelijkheid bestaat van tegenstrijdige uitspraken omdat de burgerlijke rechter tot het oordeel zou kunnen komen dat, achteraf gezien, de strafrechter [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld. Daaraan staan het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de wettelijke taakverdeling tussen de burgerlijke en de strafrechter in de weg. Het is niet de taak van de burgerlijke rechter om het geschilpunt inzake de telefoontaps, dat bovendien in de strafzaak uitvoerig aan de orde is geweest, langs de omweg van een actie uit onrechtmatige daad tegen [deskundige] opnieuw te beoordelen. Hierop kan slechts een uitzondering worden aanvaard ingeval een uitspraak van het EHRM, waarmee de strafrechter bij zijn beslissing nog geen rekening heeft kunnen houden, noopt tot de slotsom dat die beslissing is tot stand gekomen op zodanige wijze dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak in de zin van art. 6 EVRM (HR 1 februari 1991, NJ 1991, 413). Een dergelijke uitspraak van het EHRM is er niet.
2.4 In het midden kan blijven of een soortgelijke uitzondering zou moeten gelden voor het geval een herzieningsverzoek wordt toegewezen. Het hof kan in dit geding bezwaarlijk vooruitlopen op de uitkomst van een herzieningsverzoek, waarvan de beoordeling is voorbehouden aan de Hoge Raad, en dat ten tijde van de pleidooien ook nog niet was ingediend. Bovendien is de uitkomst van de procedure na een eventueel gegrond bevonden herzieningsverzoek thans nog ongewis.
3.1 Grief 2 is gericht tegen rechtsoverweging 4.10 van het bestreden vonnis van 29 juli 2009, waarin de rechtbank overweegt dat de “complotverwijten” onvoldoende zijn onderbouwd.
3.2 De grief faalt reeds, omdat deze overweging betrekking heeft op de vordering van [appellant] tegen de Staat.
4.1 De slotsom is dat alle grieven falen en dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd.
4.2 [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de vonnissen waarvan hoger beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden begroot op € 313,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris van de advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, S.A. Boele en S.J. Schaafsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2011, in aanwezigheid van de griffier.