ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ0483

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004139-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en deelname aan een criminele organisatie met vrijspraak voor enkele feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en verschillende feiten van oplichting en afpersing. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een organisatie die zich richtte op het plegen van misdrijven, waaronder oplichting van slachtoffers die goederen zoals mobiele telefoons en spelcomputers wilden kopen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, wat resulteerde in aanzienlijke financiële schade voor de slachtoffers. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.

De zaak omvatte meerdere feiten, waaronder de oplichting van verschillende slachtoffers in de periode van augustus 2006 tot maart 2007. De verdachte heeft zich onder valse voorwendselen voorgedaan als verkoper van goederen en heeft slachtoffers onder druk gezet om geld af te geven. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, wat heeft geleid tot vrijspraken voor enkele beschuldigingen. De verdachte heeft een alibi gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om dit te weerleggen.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de herhaalde criminele activiteiten van de verdachte, wat heeft geleid tot de opgelegde straf. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, gezien de schending van de voorwaarden door de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004139-08
Parketnummers: 10-660066-07 en 10-660008-05 (TUL)
Datum uitspraak: 4 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 juli 2008 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
formeel gedetineerd in de PI Tilburg BBI te Tilburg, doch thans voortvluchtig.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2010 en 21 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3, 9 en 10 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10-660008-05, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de "Akte partiële intrekking Rechtsmiddel" van de advocaat-generaal d.d. 20 december 2010 is het hoger beroep van de officier van justitie niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen met betrekking tot het onder 3, 5, 6, 9 en 10 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2006 tot en met 05 maart 2007 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit (onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer anderen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het (telkens) oplichten en/of beroven, al dan niet in vereniging gepleegd, van personen die goederen, zoals mobiele telefoons en/of (spel)computers kwamen kopen, als bedoeld in artikel 326 en/of 312/317 van het Wetboek van Strafrecht;
2.
(zaak [slachtoffer 1])
hij op of omstreeks 05 maart 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (ongeveer 5000,- Euro), in elk geval één of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, wel geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (onverhoeds) vast-/beetpakken van en/of (uit de handen van die [slachtoffer 1]) rukken en/of trekken van het geld;
4.
(Zaak [slachtoffer 2])
hij op of omstreeks 26 januari 2007 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (ongeveer 1800,- euro),
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- (dreigend) richten van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de op/naar die [slachtoffer 2], althans (dreigend) tonen en/of voorhouden van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de op/naar die [slachtoffer 2] en/of
- aan die [slachtoffer 2] (dreigend) toevoegen van de/het woord(en): "En nu geef je me het geld", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
7.
(Zaak [slachtoffer 3])
hij op of omstreeks 26 december 2006 te Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van geld (ongeveer 1500,- Euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van een playstations en/of mobiele telefoons en/of
- (vervolgens) met die [slachtoffer 3] (via telefoon en/of e-mail) een afspraak tot (ver)koop en/of levering gemaakt en/of
- zich voorgedaan als koper van een andere partij goederen en/of
- geld en/of een tas (over en weer als koper en verkoper) aan elkaar overhandigd, waardoor bij die [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat er goederen gekocht/verkocht en/of geleverd werden en/of
- in de hoedanigheid van verkoper aan die [slachtoffer 3] gezegd dat hij, verkoper, de biljetten op valsheid wilde checken,
waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
8.
(Zaak [slachtoffer 4])
hij op of omstreeks 19 december 2006 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van geld (ongeveer 2700,- euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van (Apple) computers (Mac Book) en/of
- (vervolgens) met die [slachtoffer 4](via telefoon en/of e-mail) een afspraak tot (ver)koop en/of levering gemaakt en/of
- zich voorgedaan als koper van goederen en/of daarbij de indruk wekkend dat koper en verkoper vaker zaken met elkaar deden en/of
- geld en/of een tas (over en weer als koper en verkoper) aan elkaar overhandigd en/of
-in de hoedanigheid van verkoper aan die [slachtoffer 4] gevraagd of deze hem de 2700,- euro vast wilde geven en/of dat hij, verkoper, de twee computers (vervolgens) zou gaan ophalen,
waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Feit 1 (Deelname aan een criminele organisatie)
Aan de verdachte wordt door het openbaar ministerie onder 1 -kort gezegd- verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Het hof stelt voorop dat op basis van de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting in de onderhavige strafzaak aanwijzingen aanwezig zijn voor het bestaan van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Deze aanwijzingen betreffen de wijze waarop via internet goederen (mobiele telefoons en spelcomputers) zijn aangeboden; het type locaties waar door verdachten in Rotterdam met de buitenlandse geïnteresseerde kopers van die goederen (de latere slachtoffers) is afgesproken voor de overdracht van geld en goederen; de telefonische contacten tussen verdachten en kopers, en tussen verdachten onderling, kort voor of na het tijdstip van een
gepleegde afpersing of oplichting van een slachtoffer, alsmede de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de slachtoffers uiteindelijk -onder bedreiging met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) of door een door verdachten opgevoerde act waarbij zij in aanwezigheid van (een) slachtoffer(s) optraden als verkoper en koper van mobiele telefoons of spelcomputers, waardoor bij dat/die slachtoffer(s) de indruk werd gewekt van een werkelijke, betrouwbare (ver)koop en levering van goederen- werden bewogen tot afgifte van geld.
Naar het oordeel van het hof is evenwel, mede gelet op (i) de gegeven vrijspraken van separaat ten laste gelegde oplichtingen en afpersingen, (ii) de omstandigheid dat het hof niet beschikt over de strafdossiers van een aantal medeverdachten in het onderzoek "Denen" wier zaken afgesplitst van de onderhavige strafzaak zijn/worden behandeld, zodat het hof die stukken niet bij zijn oordeelsvorming heeft kunnen betrekken en (iii) het gegeven dat vanwege het openbaar ministerie geen separaat onderzoek is gedaan naar het bestaan van een criminele organisatie, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om in rechte vast te stellen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een voldoende duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, zodanig dat sprake is geweest van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij komt voorts dat de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep ermee heeft volstaan een algemeen beeld te geven van wat het begrip "criminele organisatie" naar de huidige stand van de jurisprudentie inhoudt, zonder daarbij te concretiseren welke voor een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden in het licht van die jurisprudentie in de onderhavige zaak voorhanden zijn.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 2 (Zaak [slachtoffer 1])
De aangever, [slachtoffer 1], heeft aangifte van oplichting gedaan, begaan op 5 maart 2007 tussen 09.45 uur en 10.00 uur aan [adres] te Rotterdam.
De verdachte heeft dit feit ontkend.
De verdachte heeft zich beroepen op een alibi, namelijk dat hij gedurende deze dag in het kader van de uitvoering van een werkstraf werkzaamheden verrichtte bij het [ziekenhuis] te Rotterdam.
Het hof is -anders dan door het openbaar ministerie gesteld- van oordeel dat de stukken van het geding geen bewijs inhouden voor de stelling dat de verdachte (tussen de genoemde tijdstippen) zijn plaats van tewerkstelling heeft verlaten. Verkregen telefoongegevens bieden evenmin steun aan die stelling.
De positieve herkenning door de aangever [slachtoffer 1] van de verdachte op een foto tijdens de gehouden Foslo-confrontatie vormt in combinatie met diens aangifte overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs nu ingevolge het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte
onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 4 (Zaak [slachtoffer 2])
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het navolgende vast. De aangever, [slachtoffer 2], heeft tegenover de politie, kort en zakelijk weergegeven, verklaard dat hij op 26 januari 2007 naar Rotterdam was afgereisd om een via internet aangeboden laptop te kopen. Een zekere "K. de B."-in de visie van het openbaar ministerie een alias van de verdachte- was zowel via internet als via de telefoon de contactpersoon van de aangever. De aangever heeft op genoemde dag in Rotterdam, voorafgaande aan de ontmoeting met de verkoper, wederom telefonisch contact gehad met die K. de B. "K. de B." deelde aangever tijdens dat contact mede dat hij moest wachten op zijn collega. Tijdens de ontmoeting tussen de verkoper -in de ogen van het openbaar ministerie de medeverdachte van [verdachte]- en de aangever is er, volgens de aangever, een discussie ontstaan over, kort gezegd, de voorwaarden waaronder de koop zou plaatsvinden. De verkoper is tijdens deze discussie meermalen gebeld door "K. de B.". [slachtoffer 2] heeft "K. de B." toen -via het toestel van de verkoper- ook gesproken. "K. de B." heeft toen gezegd dat [slachtoffer 2] en de verkoper elkaar moesten vertrouwen. Vervolgens heeft de verkoper plotseling een pistool achter zijn rug vandaan gehaald, waarmee hij op [slachtoffer 2] heeft gericht. [slachtoffer 2] werd onder bedreiging van dat wapen bewogen tot afgifte van geld.
De vraag of de verdachte, die elke betrokkenheid bij het tenlastegelegde heeft ontkend, onder de naam K. de B. telefonisch contact heeft gehad met de aangever kan naar het oordeel van het hof met onvoldoende mate van zekerheid positief beantwoord worden.
Voorts is het hof van oordeel dat - al aangenomen dat het de verdachte is geweest die onder voornoemd alias telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer 2] - op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige wetenschap had van het feit dat de verkoper tijdens de ontmoeting met [slachtoffer 2] gewapend was en dat de verkoper [slachtoffer 2] onder bedreiging van een pistool zou bewegen tot afgifte van geld, zodat niet bewezen is dat bij de verdachte opzet op het dreigen met geweld tegen [slachtoffer 2] heeft voorgezeten.
Ten slotte overweegt het hof dat de met betrekking tot dit feit beschreven modus operandi onvoldoende overeenkomsten
vertoont met de hiervoor in verband met de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde beschreven handelwijze van verdachten om als redengevend voor een bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde te kunnen gelden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd. Deze twijfel moet in het voordeel van de verdachte gelden, zodat hij van dit feit behoort te worden vrijgesproken.
Feit 7 (Zaak [slachtoffer 3])
De aangever, [slachtoffer 3]heeft aangifte van oplichting, begaan op 26 december 2006 tussen 15.00 uur en 16.00 uur aan [adres] te Rotterdam. Bewijsmiddelen, die blijkens de gedingstukken naast de aangifte steun bieden aan de stelling dat de verdachte - die dit feit heeft ontkend - daarbij als (mede)pleger betrokken is geweest, zijn de verkeersgegevens van de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer] (document [bestandsnaam]), dat aan de verdachte wordt toegeschreven, en de plattegrond met de zendmastlocatie en de plaatsdelict (document [bestandsnaam]). Naar het oordeel van het hof kan op basis van die bewijsmiddelen evenwel niet worden uitgesloten dat de verdachte zich, op het tijdstip waarop bedoelde oplichting is gepleegd, elders in Rotterdam bevond.
De positieve herkenning door de aangever [slachtoffer 3] van de verdachte op een foto tijdens de gehouden Foslo-confrontatie vormt in combinatie met diens aangifte overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 7 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 december 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van geld (ongeveer 2700,- euro), hebbende verdachte en/of zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van (Apple) computers (Mac Book) en
- met die [slachtoffer 4] een afspraak tot (ver)koop en/of levering gemaakt en
- zich voorgedaan als koper van goederen en daarbij de indruk wekkend dat koper en verkoper vaker zaken met elkaar deden en
- geld en een tas (over en weer als koper en verkoper) aan elkaar overhandigd en
-in de hoedanigheid van verkoper aan die [slachtoffer 4] gevraagd of deze hem de 2700,- euro vast wilde geven en
- dat hij, verkoper, de twee computers (vervolgens) zou gaan ophalen, waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof acht -naast de aangifte van [slachtoffer 4] en de positieve herkenning van de verdachte door [slachtoffer 4] bij het tonen van foto's uit de fotomap onderzoek "Denen" (document [documentsnaam])- voor de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde in het bijzonder redengevend hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen met betrekking tot de gehanteerde modus operandi bij de -in hoger beroep niet meer aan de orde zijnde- feiten 3 ([slachtoffer 5]), 9 ([slachtoffer 6]) en 10 ([slachtoffer 7]). Deze vaststellingen bezigt het hof als schakelbewijs terzake.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van oplichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte, rekening houdend met het ontstane tijdsverloop, ter zake van het onder 1, 2, 4, 7, 8 en de reeds door de rechtbank bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan oplichting, zoals bewezen verklaard. Dit is een ernstig feit, waardoor de verdachte het door het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate heeft geschaad en hem aanzienlijke financiële schade heeft berokkend.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2010, is de verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende en gelet op de generale en de speciale preventie - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Benadeelde partijen
In eerste aanleg hebben de volgende personen zich als benadeelde partijen in het onderhavige strafproces gevoegd:
-[benadeelde partij 1], ter zake van feit 5,
-[benadeelde partij 2], ter zake van feit 8, en
-[benadeelde partij 3], en [benadeelde partij 4], ter zake van feit 10.
Het onder 5 tenlastegelegde is niet aan het oordeel van het hof onderworpen, nu de verdachte in eerste aanleg van dat feit is vrijgesproken en het hoger beroep van de officier van justitie zich niet tegen die vrijspraak richt. Derhalve is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het onder 8 tenlastegelegde is aan het oordeel van het hof onderworpen, maar de benadeelde partij [benadeelde partij 2]- die in eerste aanleg niet-ontvankelijk in de vordering is verklaard - heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat deze vordering niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn evenmin aan het oordeel van het hof onderworpen, omdat het hoger beroep van de officier van justitie zich niet richt tegen de door de rechtbank gegeven beslissingen ter zake van het onder 10 tenlastegelegde en de verdachte niet in hoger beroep is gekomen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 november 2005 met parketnummer 10-660008-05 is de verdachte onder meer veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van negenendertig dagen, met bevel dat die jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikelen 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 8 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging toe en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 november 2005 onder parketnummer 10-660008-05 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 39 (negenendertig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J.C. van den Broek, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2011.