Rolnummer: 22-004138-08
Parketnummer: 10-661066-07
Datum uitspraak: 4 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 juli 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2010 en 21 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene en de vorderingen van de benadeelden partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, en met opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van het onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde.
Blijkens de "Akte partiële intrekking Rechtsmiddel" van de advocaat-generaal d.d. 20 december 2010 is het hoger beroep van de officier van justitie niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen met betrekking tot het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2006 tot en met 21 februari 2007 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit (onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7]en/of een of meer anderen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het (telkens) oplichten en/of beroven, al dan niet in vereniging gepleegd, van personen die goederen, zoals mobiele telefoons en/of (spel)computers kwamen kopen, als bedoeld in artikel 326 en/of 312/317 van het Wetboek van Strafrecht;
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2007 tot en met 20 februari 2007 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van geld (ongeveer 2100,- Euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van een camera en/of
- (vervolgens) met die [slachtoffer 1] (via telefoon en/of e-mail) een afspraak tot (ver)koop en/of levering gemaakt en/of
- zich voorgedaan als koper van een partij mobiele telefoons en/of in die hoedanigheid aan die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, koper, regelmatig telefoons bij de verkoper koopt en/of dat hij, koper, de eerste keer geen problemen had gehad en dat hij voor een telefoon van 600 Euro 350 Euro had betaald, althans
woorden van gelijke strekking en/of
- geld en/of een tas (over en weer als koper en verkoper) aan elkaar overhandigd, waardoor bij die [slachtoffer 1] de indruk werd gewekt dat er mobiele telefoons gekocht/verkocht en/of geleverd werden en/of
- in de hoedanigheid van verkoper aan die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verkoper, de biljetten op valsheid wilde checken, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 15 oktober 2006 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland meermalen, althans éénmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van geld (ongeveer 1900,- Euro en/of 2100,- Euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van mobiele telefoons en/of (spel)computers en/of
- (vervolgens) met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (via telefoon en/of e-mail) een afspraak tot (ver)koop en/of levering gemaakt en/of
- zich voorgedaan als koper van een partij goederen en/of
- in de hoedanigheid als koper tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gezegd dat het allemaal goede telefoons waren en dat verkoper echt betrouwbaar was en dat hij al drie jaar met verkoper samenwerkte, althans woorden van gelijke
strekking en/of
- geld en/of een tas (over en weer als koper en verkoper) aan elkaar overhandigd, waardoor bij die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat er goederen gekocht/verkocht en/of geleverd werden, waardoor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
hij in of omstreeks de periode van 15 september 2006 tot en met 02 november 2006 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van geld (ongeveer 2500,- euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van mobiele telefoons en/of
- (vervolgens) met die [slachtoffer 5] (via telefoon en/of e-mail) een afspraak tot (ver)koop en/of levering gemaakt en/of
- zich voorgedaan als koper van goederen en/of in die hoedanigheid aan die [slachtoffer 4] gezegd dat hij, koper, vaker zaken met verkoper deed en/of
-in de hoedanigheid van verkoper de toegangsdeur van de centrale deur van de flat met een sleutel opende en/of
- in de hoedanigheid van verkoper aan die [slachtoffer 4] gezegd dat hij, koper direct het bedrag van 2500,- euro diende te betalen, omdat anders hij, verkoper, de telefoons niet zou halen,
waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Feit 1 (Deelname aan een criminele organisatie)
Aan de verdachte wordt door het openbaar ministerie onder 1 -kort gezegd- verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Het hof stelt voorop dat op basis van de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting in de onderhavige strafzaak aanwijzingen aanwezig zijn voor het bestaan van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Deze aanwijzingen betreffen de wijze waarop via internet goederen (mobiele telefoons en spelcomputers) zijn aangeboden; het type locaties waar door verdachten in Rotterdam met de buitenlandse geïnteresseerde kopers van die goederen (de latere slachtoffers) is afgesproken voor de overdracht van geld en goederen; de telefonische contacten tussen verdachten en kopers, en tussen verdachten onderling, kort voor of na het tijdstip van een gepleegde afpersing of oplichting van een slachtoffer, alsmede de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de slachtoffers uiteindelijk -onder bedreiging met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) of door een door verdachten opgevoerde act waarbij zij in aanwezigheid van (een) slachtoffer(s) optraden als verkoper en koper van mobiele telefoons of spelcomputers, waardoor bij dat/die slachtoffer(s) de indruk werd gewekt van een werkelijke, betrouwbare (ver)koop en levering van goederen- werden bewogen tot afgifte van geld.
Naar het oordeel van het hof is evenwel, mede gelet op (i) de gegeven vrijspraken van separaat ten laste gelegde oplichtingen en afpersingen, (ii) de omstandigheid dat het hof niet beschikt over de strafdossiers van een aantal medeverdachten in het onderzoek "Denen" wier zaken afgesplitst van de onderhavige strafzaak zijn/worden behandeld, zodat het hof die stukken niet bij zijn oordeelsvorming heeft kunnen betrekken en (iii) het gegeven dat vanwege het openbaar ministerie geen separaat onderzoek is gedaan naar het bestaan van een criminele organisatie, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om in rechte vast te stellen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een voldoende duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, zodanig dat sprake is geweest van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij komt voorts dat de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep ermee heeft volstaan een algemeen beeld te geven van wat het begrip "criminele organisatie" naar de huidige stand van de jurisprudentie inhoudt, zonder daarbij te concretiseren welke voor een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden in het licht van die jurisprudentie in de onderhavige zaak voorhanden zijn.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 5 (Zaak [slachtoffer 4])
De herkenning door de aangever [slachtoffer 4] van de verdachte op een foto tijdens de gehouden fotoconfrontatie vormt in combinatie met diens aangifte onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Daarbij merkt het hof nog op dat [slachtoffer 4] blijkens het bij deze fotoconfrontatie gevoegde proces-verbaal (dossierpagina 15) "heel erg" twijfelde tussen foto 3 en foto 7 bij de beantwoording van de vraag op welke foto de verdachte was afgebeeld.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 5 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 2 (Zaak [slachtoffer 1])
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, omdat - in de kern - geen sprake zou zijn van een aanhouding van de verdachte op heterdaad. Dientengevolgde behoren de resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen -twee mobiele telefoons van het merk Samsung- uitgesloten te worden van het bewijs, zodat vrijspraak moet volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de raadsman bedoelde "verschil in plaats en tijd" als bedoeld op bladzijde 1 van de pleitnotities leidt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat sprake is geweest van aanhouding buiten heterdaad.
De aanhouding van de verdachte is voorafgegaan door observaties door de politie. Het observatieteam heeft de verdachte gezien op de plaats waar de oplichting heeft plaatsgevonden in gezelschap van medeverdachten, zowel kort vóór als direct ná de oplichting van [slachtoffer 1], waarbij de verdachte onder meer arriveerde aan [adres] in één auto met medeverdachten en eveneens tezamen met hen in één auto weer vertrok. Gelet op die observaties, gecombineerd met de melding van de aangever [slachtoffer 1], bestond op het moment van aanhouding een redelijk vermoeden dat de verdachte zich aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.
De inzet van het arrestatieteam is naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd geweest. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanhouding van drie medeverdachten, bestonden jegens de verdachte en diens medeverdachten ten tijde van de aanhouding verdenkingen dat zij betrokken waren geweest bij andere strafbare feiten waarbij vuurwapens waren gebruikt. Dit laatste aspect maakt dat de inzet van het arrestatieteam een proportioneel middel tot aanhouding van de verdachte was. De stelling van de verdediging dat door het arrestatieteam zelf "overdadig" geweld is toegepast is niet aannemelijk geworden.
Zoals te doen gebruikelijk is bij de inzet van een arrestatieteam, is in de onderhavige zaak voorafgaande aan de aanhouding van de verdachte toestemming gevraagd aan en verleend door de hoofdofficier van justitie en is vervolgens eerst door dit team opgetreden toen dit opportuun was. De inzet van dit arrestatieteam en de in verband daarmee opgetreden vertraging in de aanhouding van de verdachte leiden naar het oordeel van het hof evenmin tot de conclusie dat sprake is geweest van aanhouding buiten heterdaad.
Gelet op het vorenstaande wordt dit verweer verworpen.
Voorts heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnotities subsidiair -indien het hof zou oordelen dat de bevindingen met betrekking tot twee bedoelde mobiele telefoons wel tot het bewijs mogen meewerken- betoogd dat de in de auto aangetroffen mobiele telefoon, model SGH-710, niet van de verdachte was.
Het hof overweegt in dit verband dat de verdachte bij zijn aanhouding in het bezit was van een telefoon waarin een simkaart was geplaatst die voorzien was van hetzelfde telefoonnummer [telefoonnummer] als het nummer waaronder de aangever telefonisch contact heeft gekregen met de aanbieder van de videocamera1. Deze telefoon, een grijze telefoon van het merk en type Samsung SGHE7102, is bij de fouillering van de verdachte in zijn kleding aangetroffen, terwijl in de auto waarin de verdachte werd aangehouden nog een andere telefoon, te weten een zwarte telefoon van het merk en type Samsung D900, voor de bijrijdersstoel op de grond lag3.
De verdachte heeft verklaard dat de zwarte Samsung D900 van hem is. De verklaring van de verdachte dat de grijze Samsung SGHE7l0 op de voorstoel lag van de auto waarin hij werd aangehouden en dat die telefoon op de vloer viel toen hij remde, waarna hij de telefoon heeft opgeraapt en in zijn zak heeft gestopt om deze later terug te geven aan [betrokkene] of aan degene van wie de telefoon dan ook was, is niet aannemelijk geworden. In het bijzonder acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte deze voor hem volstrekt vreemde telefoon van de vloer van de auto opraapt en in zijn zak stopt, terwijl hij zijn eigen telefoon vervolgens op de vloer van de auto laat liggen.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte in het bezit was van de telefoon waarmee contact met de aangever heeft plaatsgevonden, alsmede diens aanwezigheid op de plaats van de oplichting en het intensieve contact dat de verdachte op dat moment met zijn medeverdachten heeft gehad, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte medepleger van de oplichting van [slachtoffer 1], voor wie de verdachte niet zichtbaar was, is geweest. Dat [slachtoffer 1] de verdachte niet heeft herkend tijdens de fotoconfrontatie maakt zulks niet anders en doet daaraan niet af.
Feit 3 (Zaak [slachtoffer 2])
De raadsman heeft betoogd dat de resultaten van de fotoconfrontaties met de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Bij de fotoconfrontaties zijn op twee essentiële punten fouten gemaakt.
In de eerste plaats heeft de raadsman aangevoerd dat [verbalisant 1] niet gecertificeerd was en dat hij bij de fotoconfrontaties als confrontatieleider én als begeleidend ambtenaar van de getuigen is opgetreden. Voorts zou uit het proces-verbaal van de meervoudige fotoconfrontatie blijken dat [verbalisant 1] bij de confrontaties wist welke positie door de foto van de verdachte werd ingenomen.
Het hof verwerpt dit verweer.
Op grond van de ambtsedige processen-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, documentcodes 0703021630.AMB en 070302600.AMB d.d. 2 maart 2007, met bijlagen (Zaaksproces-verbaal [slachtoffer 2], pagina's 26 tot en met 37), waarin de meervoudige fotoconfrontaties met de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn beschreven, stelt het hof het navolgende vast.
De foto's zijn op 27 februari 2007 in Rotterdam geselecteerd door [verbalisant 2], die als informatierechercheur daartoe gecertificeerd is, en aldaar getoond aan twee testobservatoren.
De meervoudige fotoconfrontaties met de beide aangevers hebben op 2 maart 2007 op het politiebureau in Weert plaatsgevonden. [verbalisant 2] voornoemd is daarbij niet aanwezig geweest.
De stelling van de verdediging dat [verbalisant 1] wist op welke plaats de foto van de verdachte zich bevond, berust op een verkeerde lezing van de processen-verbaal en mist derhalve feitelijke grondslag.
Daaruit blijkt immers alleen dat [verbalisant 2] - noodzakelijkerwijs - de positie van de verdachte in de fotoserie kende. De processen-verbaal vermelden ten aanzien van [verbalisant 1] dat deze de verdachte en de figuranten niet kende. Dat [verbalisant 1] de processen-verbaal met documentcodes 0703021630.AMB en 0703021600.AMB mede heeft opgemaakt en ondertekend, doet hieraan niet af. Zijn verklaring en bevindingen kunnen slechts betrekking hebben op de feitelijke uitvoering van de confrontaties op 2 maart 2007. Bovendien heeft [verbalisant 1] zelf in de door hem opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de getuigen die als bijlagen bij eerder genoemde processen-verbaal zijn gevoegd, verklaard dat hij niemand in de fotoselectie kende (Zaaksproces-verbaal [slachtoffer 2], pagina's 30 en 36).
Ten aanzien van de kwestie van de certificering van [verbalisant 1] en diens hoedanigheid van zowel confrontatiebegeleider als begeleider van de getuige bij de fotoconfrontaties, overweegt het hof het volgende.
Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek, gebaseerd op artikel 61a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, bevat enige voor de rechter toetsbare voorschriften voor de toepassing van de confrontatie.
Artikel 6 van het Besluit bepaalt, voor zoveel in dit verband van belang, dat de confrontatie wordt geleid door een daartoe door de korpsbeheerder aangewezen ter zake deskundige politieambtenaar.
Artikel 8, eerste lid, van het Besluit schrijft voor dat de leider van de confrontatie de voorbereiding, gevolgde werkwijze en de procedure beschrijft. De beschrijving dient te worden vastgelegd in een proces-verbaal en te worden gevoegd bij het proces-verbaal dat wordt opgemaakt door de politieambtenaar die de fotoselectie feitelijk toont aan de getuige.
Artikel 8, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat het feitelijk tonen van de te observeren selectie geschiedt door een opsporingsambtenaar die niet weet wie van de getoonde personen de verdachte is.
Het staat buiten twijfel dat de [verbalisant 1] niet betrokken is geweest bij het samenstellen van de fotoseries en het tonen daarvan aan de testobservatoren in de voorbereidende fase. Uit de processen-verbaal blijkt alleen dat [verbalisant 1] op 2 maart 2007 de procedure van de confrontatie aan de getuigen/aangevers heeft uitgelegd en vervolgens de fotoselectie aan hen heeft getoond.
Aangenomen dat [verbalisant 1] als feitelijke uitvoerder van de fotoconfrontaties als confrontatieleider in de zin van meergenoemd besluit moet worden beschouwd en uit dien hoofde gecertificeerd en door de korpsbeheerder aangewezen zou moeten zijn, dan acht het hof dit verzuim, gezien het hiernavolgende en in aanmerking nemende dat [verbalisant 1] als hoofdagent een behoorlijke opsporingservaring heeft opgedaan niet zodanig dat dit tot uitsluiting van de resultaten van de fotoconfrontaties zou moeten leiden.
De eis dat een opsporingsambtenaar niet tegelijkertijd mag optreden als begeleider van de getuige en als degene die de fotoserie feitelijk aan de getuige toont, wordt in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek niet gesteld. Die regel komt alleen voor in de interne richtlijnen van de politie voor de uitvoering van fotoconfrontaties, die zijn te beschouwen als leidraad/aanbevolen werkwijze bij de voorbereiding en uitvoering van die confrontaties. Het niet opvolgen van een dergelijke aanbeveling kan daarom niet leiden tot het door de verdediging voorgestane gevolg.
Aan de eis van artikel 8, tweede lid van meergenoemd besluit is, zoals blijkt uit de processen-verbaal, bij de meervoudige fotoconfrontaties bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voldaan.
Uit het proces-verbaal van [verbalisant 3], d.d. 18 juni 2008 (documentcode 0806091030.AMB) blijkt dat volgens [verbalisant 4], die op grond van zijn functie bij de politie en als auteur van het boek Handleiding confrontatie gezien kan worden als deskundige op dit gebied, het voorschrift van artikel 8, tweede lid, van het Besluit geldt als het belangrijkste voor de betrouwbaarheid van fotoconfrontaties in acht te nemen voorschrift, tezamen met de eis dat de foto's in de selectie zijn samengesteld door een gecertificeerd en aangewezen politieambtenaar. Ook aan deze eis is bij de fotoconfrontaties voldaan.
In de tweede plaats heeft de raadsman in dit verband gesteld dat [verbalisant 5][verbalisant 1] heeft kunnen beïnvloeden toen hij [verbalisant 1] voorafgaande aan de bedoelde fotoconfrontaties de selectie van 12 foto's heeft getoond.
Ook dit verweer wordt verworpen. [verbalisant 1] heeft, zoals eerder overwogen, verklaard dat hij de op die foto's afgebeelde personen niet kende. Dientengevolge is voldaan aan de eis dat de verbalisant die de fotoselectie aan de aangevers/getuigen toont, de personen op de foto's die onderdeel uitmaken van de gebruikte fotoselectie niet kent.
De door middel van deze fotoconfrontaties verkregen resultaten kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 februari 2007 tot en met 20 februari 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van geld (2100,- Euro),
hebbende verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van een camera en
- (vervolgens) met die [slachtoffer 1] een afspraak tot (ver)koop en levering gemaakt en
- zich voorgedaan als koper van een partij mobiele telefoons en in die hoedanigheid aan die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, koper, regelmatig telefoons bij de verkoper koopt en dat hij, koper, de eerste keer geen problemen had gehad en dat hij voor een telefoon van 600 Euro 350 Euro had betaald, althans
woorden van gelijke strekking en
- geld en een tas (over en weer als koper en verkoper) aan elkaar overhandigd, waardoor bij die [slachtoffer 1] de indruk werd gewekt dat er mobiele telefoons gekocht/verkocht en geleverd werden en
- in de hoedanigheid van verkoper aan die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verkoper, de biljetten op valsheid wilde checken, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 01 oktober 2006 tot en met 15 oktober 2006 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van geld (ongeveer 1900,- Euro en 2100,- Euro), hebbende verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich via internet voorgedaan als verkoper van mobiele telefoons en spelcomputers en
- (vervolgens) met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een afspraak tot (ver)koop en/of levering gemaakt en
- zich voorgedaan als koper van een partij goederen en
- in de hoedanigheid als koper tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gezegd dat het allemaal goede telefoons waren en dat verkoper echt betrouwbaar was en dat hij al drie jaar met verkoper samenwerkte, althans woorden van gelijke strekking en
- geld en een tas (over en weer als koper en verkoper) aan elkaar overhandigd, waardoor bij die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat er goederen gekocht/verkocht en/of geleverd werden, waardoor die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 3
Het hof acht met betrekking tot het bewijs van het onder 3 bewezenverklaarde in het bijzonder redengevend dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] bij de gehouden fotoconfrontaties (documentcode 0703021630.AMB resp. documentcode 0703021600.AMB) ieder voor zich hebben verklaard dat zij de de man op foto 7 herkennen als de zogenaamde koper, [verdachte], en dat zij tijdens de gepleegde oplichting hadden waargenomen dat die zogenaamde koper een -niet op de aan hen getoonde foto's zichtbare- gouden tand in zijn bovengebit had.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg heeft de rechtbank waargenomen dat de verdachte inderdaad een gouden tand heeft in zijn bovengebit.
Dat de aangevers de verdachte tijdens deze fotoconfrontaties niet voor de volle 100% hebben herkend als medepleger doet naar oordeel van het hof, in het licht van de door hen gemaakte opmerkingen over de gouden tand van de verdachte, niet af aan de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat hij ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich meermalen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Dit zijn ernstige feiten, waardoor de verdachte het door de slachtoffers in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate heeft geschaad en hen aanzienlijke financiële schade heeft berokkend.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2010, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende en gelet op de generale en de speciale preventie - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal als volgt beslissen.
Het inbeslaggenomen geld, € 1.008,50, is bij de verdachte aangetroffen ten tijde van zijn aanhouding op 20 februari 2007, zoals vermeld in het proces-verbaal van bevindingen (documentcode 070221 1 020.AMB) opgenomen op pagina 32 van het Algemeen proces-verbaal. Dit geldbedrag bestond uit 1 biljet van € 500,00 en diverse kleinere coupures.
Het hof zal van dit geldbedrag € 500,00, zijnde de waarde van het biljet van € 500,00 verbeurd verklaren, nu vast is komen te staan dat dit geldbedrag, dat de verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden, door middel van het onder 2 bewezen verklaarde is verkregen.
Ten aanzien van het overige geldbedrag -€ 508,50- zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten, nu niet kan worden
vastgesteld dat dit geldbedrag in verband staat met de bewezen strafbare feiten.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 1.900,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.900,00 aansprakelijk is voor de schade die door onder 3 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.100,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.100,00 aansprakelijk is voor de schade die door onder 3 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd een geldbedrag, groot € 500,00 (vijfhonderd euro).
Gelast de teruggave van een geldbedrag, groot € 508,50 (vijfhonderd acht euro en vijftig cent), aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het gevorderde bedrag van
€ 1.900,00 (éénduizend negenhonderd euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat indien een mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 1.900,00 (éénduizend negenhonderd euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
29 (negenentwintig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat indien een mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot het gevorderde bedrag van
€ 2.100,00 (tweeduizend éénhonderd euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot
aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat indien een mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 2.100,00 (tweeduizend éénhonderd euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat indien een mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J.C. van den Broek,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2011.
1 Kopieën van het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 07022l0855.OIG. d.d. 21 februari 2007, inhoudende het relaas van de [verbalisant 6] (Zaaksproces-verbaal [slachtoffer 1] 16 tot en met 23), en van het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 07041 6l300.AMB, d.d. 16 april 2007, inhoudende het relaas van bevindingen van [verbalisant 3] (Algemeen proces-verbaal, pagina 116);
2 Kopie van ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond,
documentcode 07022l0855.OIG. d.d. 21 februari 2007, inhoudende het relaas van [verbalisant 6] (Zaaksproces-verbaal [slachtoffer 1], pagina 16 tot en met 23);
3 Kopie van ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 070220 1650.AMB, d.d. 21 februari 2007, inhoudende het relaas van bevindingen van [verbalisant 7] (Algemeen proces-verbaal, pagina 29).