GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 maart 2011
Zaaknummer : 200.079.476
Rekestnrs. rechtbank : JE RK 10-1784
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.A. de Graaff te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Jeugdzorg is op 28 december 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 november 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, voor wat betreft de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
De moeder heeft op 25 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 25 januari 2011 een brief d.d. 24 januari 2011 met bijlage;
- op 4 februari 2011 een brief d.d. 4 februari 2011 met bijlage;
van de zijde van de moeder:
- op 1 februari 2011 een brief d.d. 31 januari 2011 met bijlage;
- op 15 februari 2011 een brief d.d. 14 februari 2011 met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 25 januari 2011 een brief d.d. 24 januari 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 17 februari 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- en namens Jeugdzorg: mevrouw S. Groenenboom (gezinsvoogd) en mevrouw C.F. Hiltermann (gedragsdeskundige), bijgestaan door mr. A.C. van Seventer.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter – voor zover in dit beroep van belang – het inleidende verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.
2. Jeugdzorg verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige, te vernietigen en de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof Jeugdzorg in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van gronden.
4. Jeugdzorg stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn nu niet langer sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. Volgens Jeugdzorg zijn de gronden van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek nog steeds aanwezig en dient de ondertoezichtstelling te worden verlengd, gelet op de volgende omstandigheden. De doelen zoals gesteld door Jeugdzorg in het Plan van aanpak zijn niet volledig behaald. Zonder de stevige druk van de ondertoezichtstelling waren de ouders niet uit eigen beweging bereid en in staat geweest hulpverlening te aanvaarden. Mede gezien de opvoedingsgeschiedenis van het oudere zusje van de minderjarige is er reden om aan te nemen dat de ouders beperkte opvoedcapaciteiten bezitten en onvoldoende in staat zijn langdurig te profiteren van deskundige hulp en hulp uit het netwerk. De ouders hebben ontegenzeggelijk vorderingen gemaakt, maar de bereikte resultaten dienen te worden bestendigd, mede gelet op de problematiek van de moeder. Er is nog steeds een taak weggelegd voor Jeugdzorg, in die zin dat de huidige, positieve situatie wordt bestendigd. Bij de moeder is sprake van snelle en heftige stemmingswisselingen en zij heeft moeite om haar kwaadheid te beheersen, zij heeft een laag intelligentieniveau en een beperkt ziekte-inzicht en reflecterend vermogen. Ter zitting in hoger beroep heeft de gedragsdeskundige van Jeugdzorg naar voren gebracht dat de moeder niet zozeer leerbaar maar wel ‘trainbaar’ is. De moeder heeft laten zien dat zij heel goed in staat is aanwijzingen over de opvoeding en verzorging van een zeer jong kind te kunnen aannemen en uitvoeren. Dit leidt bij de moeder evenwel niet tot eigen nieuwe inzichten die zich voordoen bij de ontwikkeling van de baby. Bij iedere ontwikkelingsfase van de minderjarige moet de moeder geleerd worden wat vanuit het kind gezien nodig is voor de opvoeding, verzorging en ontwikkeling; het aangeleerde moet ook herhaald worden zodat de moeder het geleerde kan aannemen en uitvoeren. Thans heeft de minderjarige nog op een basale manier behoefte aan verzorging. De ernstige bedreiging van de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van de minderjarige is daarin gelegen dat de moeder geen deskundige hulp en aanwijzingen krijgt bij de aanstaande ontwikkelingsfasen van de minderjarige. Daaruit volgen grote risicofactoren voor een kindje van een jaar en Jeugdzorg ziet daarin de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling.
5. De moeder is van mening dat Jeugdzorg veel waarde hecht aan wat er is gebeurd in het verleden, waardoor dat wat de moeder inmiddels bereikt heeft gebagatelliseerd wordt. Er is geen sprake van stemmingswisselingen of het niet kunnen beheersen van intense woede en/of impulsiviteit. De moeder moet rondkomen van een bijstandsuitkering en kan daarom geen geld verkwisten. Er is ook niet langer sprake van misbruik van verdovende middelen zoals alcohol of drugs. Het gaat goed met de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder heeft een sterk netwerk en gaat met de minderjarige naar het consultatiebureau.
6. De vader heeft verklaard dat sinds de moeder en hij gescheiden zijn er na 14 jaar eindelijk rust is gekomen. De ondertoezichtstelling betekent voor de vader een psychische belasting. Er zijn geen gronden voor deze maatregel. Doordat de ouders een keer per maand [naam zus minderjarige] bezoeken, heeft Jeugdzorg al een controlemogelijkheid met betrekking tot de ontwikkeling van de minderjarige.
7. Op grond van de stukken en hetgeen bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat het verzoek van Jeugdzorg om verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige dient te worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat de minderjarige nog immer ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling en overweegt daartoe als volgt.
8. De minderjarige is een meisje van net één jaar oud dat al vóór haar geboorte onder toezicht is gesteld. Haar oudere zusje [naam zus minderjarige] – geboren op [geboortedatum zus minderjarige] – verbleef tot 16 november 2007 in het ziekenhuis in verband met vermoedens van het Foetaal Alcohol Syndroom. Wegens een aantal zeer ernstige incidenten van huiselijk geweld tussen de ouders is [naam zus minderjarige] in januari 2008 uit huis geplaatst. Zij verblijft thans in een perspectiefbiedend pleeggezin. De wens van de moeder om de minderjarige thuis te houden, is begrijpelijkerwijs groot. Om uithuisplaatsing van de minderjarige te voorkomen, heeft de moeder intensieve hulpverlening geaccepteerd en urinecontroles ondergaan teneinde vast te stellen of zij (nog) alcohol en drugs gebruikt.
De moeder is gedurende de zwangerschap van de minderjarige twee maal positief getest.
9. Vast staat dat de moeder zich het afgelopen jaar heeft ingespannen om haar leven een andere wending te geven en grote vooruitgang heeft geboekt. Zo zijn de ouders uit elkaar gegaan waardoor er een einde is gekomen aan het huiselijke geweld, heeft de moeder haar alcoholprobleem aangepakt en is zij nu geruime tijd ‘clean’; zij woont thans met de minderjarige in een goed onderhouden tweekamerwoning. Deze positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder zijn echter van zeer recente datum en tot stand gekomen met behulp van intensieve begeleiding door diverse hulpverlenende instanties. Thans is de hulpverlening afgebouwd, terwijl naar het oordeel van het hof niet, dan wel onvoldoende, is gebleken dat de moeder deze positieve ontwikkelingen zelfstandig zal kunnen vasthouden en voortzetten en in zal kunnen spelen op de wisselende behoeften van de minderjarige, zoals door Jeugdzorg aangegeven. De moeder heeft tussen haar twaalfde en zeventiende in de zorginstelling Groot Emaus gewoond, heeft een aantal kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een laag intelligentieniveau. Naar het oordeel van het hof schuilt de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de omstandigheid dat de moeder, gelet op haar problematiek – zonder dat zij aanhoudend aangereikt heeft gekregen welke de ontwikkelbehoeften zijn van de minderjarige – niet dan wel onvoldoende zal kunnen signaleren wanneer welke hulp noodzakelijk is. Het hof acht deze bedreiging reëel. Ter waarborging van de veiligheid van de minderjarige is het noodzakelijk dat er hulpverlening blijft.
10. Het hof is van oordeel dat de minderjarige niet op een minder ingrijpende wijze dan met het middel van een ondertoezichtstelling kan worden beschermd. Bezoeken aan het consultatiebureau acht het hof onvoldoende om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Nu het netwerk van de ouders wisselend is, kan ook daarin onvoldoende bescherming worden gevonden. Ter waarborging van de veiligheid van de minderjarige is hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk. De ouders zijn pas onder druk van een dreigende uithuisplaatsing van de minderjarige mee gaan werken met hulpverlening en de nodige stappen gaan zetten. Daarnaast heeft de vader ter zitting verklaard spijt te hebben van het feit dat hij in het verleden hulpverlening heeft ingeschakeld, hetgeen onvoldoende vertrouwen geeft dat in de toekomst op de juiste momenten hulp zal worden ingeschakeld.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog immer aanwezig zijn en dat ook overigens is voldaan aan de vereisten van artikel 1:254 BW. Ten overvloede wijst het hof er op dat de ondertoezichtstelling er niet op gericht is de band tussen de minderjarige en de ouders te verbreken, maar juist om deze in stand te houden.
12. Bij beschikking van 26 november 2009 is de minderjarige onder toezicht gesteld tot 26 november 2010. Gelet op het bepaalde in artikel 1:256, lid 2, BW zal het hof de ondertoezichtstelling verlengen tot 26 november 2011.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], tot 26 november 2011;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Mos-Verstraten en Van Dijk, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2011.