GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
zaaknummer : 200.074.793/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 357471 / HA ZA 10-261
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 15 maart 2011
[appellant] B.V.,
tevens handelend onder de naam Absolut Kitchen,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Ch.M. van Beuningen te ‘s-Gravenhage,
[geïntimeerde],
wonende te Marbella (provincie Malaga), Spanje,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G. Janssen te ‘s-Gravenhage.
Het verloop van het geding
1. Bij exploot van 22 september 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector civiel recht, van 23 juni 2010. In dit exploot heeft [appellant] drie grieven aangevoerd tegen genoemd vonnis. In haar conclusie van eis in hoger beroep heeft [appellant] naar deze grieven verwezen. Bij memorie van antwoord heeft [appellant] de grieven bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] heeft [appellant] gedagvaard voor de rechtbank ‘s-Gravenhage en gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 22.256,92 met rente en kosten. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat zij op 24 mei 2008 met [appellant] een overeenkomst heeft gesloten tot levering van een keuken en dat [appellant] de keuken niet heeft afgenomen, zodat de overeenkomst als geannuleerd moet worden beschouwd en [appellant] op grond van de algemene voorwaarden van [appellant] 30% van de overeengekomen prijs dient te betalen, zijnde voormeld bedrag.
3. [appellant] heeft in eerste aanleg met succes de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist. De rechtbank oordeelde dat de Spaanse rechter bevoegd is, zulks op grond van zowel artikel 2 als artikel 5 sub 1 EEX-Verordening. Artikel 2 leidt naar de Spaanse rechter omdat [appellant] in Spanje woont. Artikel 5 sub 1 leidt naar de Spaanse rechter omdat [appellant] onweersproken had gesteld dat de keuken in Spanje zou worden geleverd. De stelling van [appellant] dat de Haagse rechter bevoegd is omdat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] zijn verplichting tot betaling van de koopprijs van de keuken in Den Haag zou voldoen, is daarbij door de rechtbank gepasseerd: de rechtbank overwoog dat – daargelaten de juistheid van die stelling – het in casu gaat om een andere verbintenis, te weten de verbintenis tot betaling van schadevergoeding wegens annulering van de overeenkomst (en gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat nakoming van die verbintenis in Den Haag zou plaatsvinden). Uit een en ander volgt, zo oordeelde de rechtbank, dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [appellant]. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd.
4. De grieven strekken ten betoge dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat de bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 44/2001 (de EEX-Verordening).
6. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bijzondere bevoegdheidsregeling inzake geschillen over consumentenovereenkomsten van toepassing is (artikelen 15 tot en met 17 EEX-Verordening). Naar het oordeel van het hof is deze regeling in het onderhavige geval echter niet van toepassing. [appellant] sloot de overeenkomst met [appellant] in de uitvoering van zijn bedrijf, te weten het begeleiden van het (ver)bouwen van woningen van Nederlandse eigenaren in Spanje. In het onderhavige geval begeleidde hij – zo is niet in geschil – de (ver)bouw van het huis van de [familie] in Spanje, en de litigieuze keuken was bestemd voor dit huis. Het hof merkt in dit verband op dat [appellant] ook niet heeft weersproken dat hij dealerkorting had bedongen en gekregen. De overeenkomst was dus niet gesloten om te voorzien in de consumptiebehoeften van [appellant] als particulier (vgl. HvJ EG 3 juli 1997, C-269/95, NJ 1999, 681 (Dentalkit)). [appellant] is dus geen consument in de zin van artikel 15 EEX-Verordening, en reeds daarom valt de overeenkomst niet onder de bijzondere bevoegdheidsregeling inzake geschillen over consumentenovereenkomsten.
De stelling van [appellant] dat hij optrad als tussenpersoon of gemachtigde namens de [familie] brengt hierin geen verandering. In de eerste plaats is deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft immers niet aangevoerd dat hij voor rekening van de [familie] handelde. In de tweede plaats zou – zelfs in het geval dat de stelling van [appellant] juist zou zijn – artikel 15 EEX-Verordening niet van toepassing zijn, reeds omdat [appellant], die als gezegd niet kan worden aangemerkt als consument in de zin van artikel 15 EEX-Verordening, als procespartij optreedt, en voor toepasselijkheid van de bijzondere bevoegdheidsregels inzake consumentenovereenkomsten is vereist dat de consument zelf als procespartij optreedt (vgl. HvJ EG 19 januari 1993, C-89/91, NJ 1996, 328 (Shearson Lehmann Hutton)).
7. Derhalve moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van de algemene bevoegdheidsregels van de EEX-Verordening.
8. [appellant] heeft woonplaats in Spanje. De Nederlandse rechter kan dus geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 2 EEX-Verordening.
9. Vervolgens rijst de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van de alternatieve bevoegdheidsgrond in artikel 5 sub 1 EEX-Verordening. Volgens deze bepaling is ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst bevoegd de rechter van de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt. Tenzij anders is overeengekomen, is deze plaats – in geval van koop en verkoop van een roerende lichamelijke zaak, zoals in casu – de plaats in een lidstaat waar de zaak volgens de overeenkomst werd geleverd of had moeten worden geleverd (artikel 5 sub 1 onder b, eerste streepje).
10. [appellant] stelt dat partijen in dit verband anders zijn overeengekomen omdat (i) in de algemene voorwaarden van [appellant] is bepaald dat de overeenkomst “(…) geschiedt onder de algemene conditie: contante betaling netto bij aflevering. Contante betaling omvat ook bijschrijving van het verschuldigde bedrag op een door de ondernemer aangegeven bank- of girorekening op het tijdstip van aflevering of betaling door middel van door banken erkende vormen van elektronisch betalen”; en (ii) de bankrekeningen waarop blijkens de facturen van [appellant] moet worden betaald, bankrekeningen in Nederland zijn. Volgens [appellant] is aldus overeengekomen dat betaling in Nederland zou plaatsvinden, hetgeen ook blijkt uit een naderhand verzonden e-mail van [appellant] van 15 juli 2008 (“Ik kom 18 augustus naar Nederland en neem dan alles mee ook de aanbetaling”). Deze overeengekomen plaats van betaling geldt niet alleen ten aanzien van de (aanbetaling van de) koopprijs, maar ook ten aanzien van de thans gevorderde schadevergoeding wegens annulering, aldus [appellant].
11. Naar het oordeel van het hof is het betoog van [appellant] in zoverre juist dat het, voor de toepassing van artikel 5 sub 1 EEX-Verordening, gaat om de plaats van uitvoering van de vervangen verbintenis, en niet om de plaats van uitvoering van de vervangende verbintenis (vgl. HvJ EG 6 oktober 1976, C-14/76, NJ 1977, 170 (De Bloos/Bouyer)). In zoverre is grief I dus terecht voorgesteld. Toch kan deze grief niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Naar het oordeel van het hof kunnen de zojuist genoemde vermeldingen (i) en (ii), alsook de geciteerde passage uit de e-mail van [appellant] van 15 juli 2008, namelijk niet worden aangemerkt als een overeenkomst over een plaats van uitvoering. De uitzondering “tenzij anders is overeengekomen” doet zich dus niet voor. De vraag of de uitdrukking “tenzij anders is overeengekomen” in artikel 5 sub 1 onder b alleen betrekking heeft op de plaats van levering of ook betrekking kan hebben op de plaats van betaling, kan daarmee in het midden blijven.
12. Derhalve moet worden onderzocht wat de plaats van levering volgens de overeenkomst is, als bedoeld in artikel 5 sub 1 onder b. In de overeenkomst staat vermeld:
“Levering : De keuken rechtstreeks vanuit Italië. De overige materialen af
magazijn Wassenaar
(…)
Montage : Exclusief, doch evt. te verzorgen door ons montageteam
Betaling : 15% bij opdracht, 35% bij afroep naar fabriek, 50% bij
gereedstaan van de keuken voor levering”
Volgens [appellant] heeft de rechtbank, gelet op het bovenstaande, ten onrechte overwogen dat de levering in Spanje zou plaatsvinden. De plaats van levering is óók Wassenaar, zodat de rechter in Den Haag bevoegd is, aldus [appellant].
13. Ter beoordeling ligt dus de situatie dat uit hoofde van dezelfde overeenkomst moet worden geleverd op verschillende plaatsen. In zijn arrest van 3 mei 2007, C-386/05, NJ 2008, 237 m.nt. P. Vlas (Color Drack) over artikel 5 sub 1 onder b EEX-Verordening heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat ingeval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, de rechter van de plaats van de ‘hoofdlevering’ bevoegd is; wat de hoofdlevering is, moet worden bepaald op basis van economische criteria. Deze oplossing heeft, blijkens rechtsoverweging 16 van dit arrest, enkel betrekking op het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, en loopt niet vooruit op het antwoord dat moet worden gegeven in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen in verschillende lidstaten, zoals in het onderhavige geval aan de orde is. Niettemin kan de oplossing van het arrest Color Drack naar het oordeel van dit hof ook worden toegepast in de situatie waarin sprake is van een verscheidenheid van leveringsplaatsen in verschillende lidstaten. Steun voor die benaderingswijze ziet het hof ook in de arresten van het Hof van Justitie van 9 juli 2009, C-204/08, RvdW 2009, 1082 (Rehder) en van 11 maart 2010, C-19/09, NJ 2010, 522 m.nt. M.V. Polak (Wood Floor).
In het onderhavige geval mag, gelet op de overeenkomst van 24 mei 2008, worden aangenomen dat de keuken economisch gezien het hoofdbestanddeel van de overeenkomst is. De hoofdlevering is dus de levering van de keuken. Dat betekent dat voor de toepassing van artikel 5 sub 1 EEX-Verordening de levering van de overige materialen (‘af magazijn Wassenaar’) buiten beschouwing blijft, en alleen de levering van de keuken relevant is.
14. Bijgevolg komt het aan op de vraag welke de plaats van levering van de keuken is. Die plaats ligt ofwel in Italië ofwel in Spanje, maar – zo is niet in geschil – in ieder geval niet in Nederland. Dat betekent dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 5 sub 1 EEX-Verordening.
15. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank, wat er ook zij van de daarvoor door de rechtbank gebezigde grond, zich terecht onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vordering van [appellant]. De grieven falen dus. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector civiel recht, van 23 juni 2010;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 670,- aan verschotten en € 1.158,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.Y. Bonneur en S.J. Schaafsma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.