ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7088

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-006447-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie in hypotheekfraudezaak

In de zaak van de megazaak 'Napels' heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van vier verdachten, waaronder de verdachte in deze zaak, wegens het niet vernietigen van geheimhoudersgesprekken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging. Het hof oordeelt dat er weliswaar sprake is van een vormverzuim, maar dat niet is komen vast te staan dat de verdachte hierdoor daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. De geheimhoudersgesprekken zijn nooit aan het procesdossier toegevoegd, waardoor de inhoud daarvan niet voor het bewijs kon worden gebruikt. Het hof concludeert dat de schending van de wet- en regelgeving omtrent geheimhoudersgesprekken geen zodanig ernstige inbreuk op de procesorde oplevert dat dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006447-08
Parketnummer: 10-175010-04
Datum uitspraak: 8 maart 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam, zitting houdende te Amsterdam, van 17 november 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats],
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 en 16 februari 2010, 25 juni 2010, 26 november en
10 december 2010, alsmede 22 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, dat het hof
het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de verdachte en dat het de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Rotterdam.
Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit arrest gehecht. Deze geldt als hier ingevoegd.
Aan de verdachte wordt onder 1 tot en met 5 - kort gezegd - in verschillende juridische varianten (medeplegen van) hypotheekfraude ten laste gelegd en onder feit 6 (medeplegen van) leiding geven, althans deelname, aan een criminele organisatie.
Procesgang
Bij bovengenoemd vonnis is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Feiten
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
1. Naar aanleiding van zaken waarin sprake bleek te zijn van 'geheimhoudersgesprekken' die ten onrechte niet vernietigd bleken te zijn, heeft de officier van justitie mr. Sleeswijk Visser de processen-verbaal die waren opgemaakt over de tapgesprekken in het onderhavige onderzoek 'Napels' onderzocht.1 Uit onderzoek bleek dat zich in het tekstverwerkingssysteem voor tapgesprekken, genaamd 'Octopus', 199 uitgewerkte telefoongesprekken met geheimhouders bevonden. Per aangetroffen gesprek is in Octopus de inhoud daarvan gewist.2
2. In hoger beroep heeft de deskundige de heer Kuylman de 'optical discs' onderzocht waarop de tapgesprekken in de zaak Napels - dat wil zeggen de audiobestanden - en de daarbij behorende verkeersgegevens waren opgeslagen. Aan hem is de vraag voorgelegd hoeveel geheimhouders-gesprekken in de onderhavige zaak - naast de 199 gesprekken die reeds eerder in Octopus waren gevonden - eventueel ten onrechte niet waren vernietigd, dan wel gewist3. Hij heeft geconcludeerd dat op die optical discs sprake is van in totaal 313 geheimhoudersgesprekken en dat het bij 116 daarvan gaat om dezelfde gesprekken die zich ook onder de 199 in Octopus aangetroffen, uitgewerkte gesprekken bevonden.4 Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting van 26 november 2010 duurt een fors aantal (zeker 150) van die 313 gesprekken 0 seconden. Het zijn volgens de deskundige SMS-contacten of belcontacten waarbij niet wordt opgenomen, dan wel gesprekken die als 0-secondengesprekken zijn geregistreerd omdat de apparatuur in een of ander opzicht heeft gefaald.5
3. De oorspronkelijke processen-verbaal van de voornoemde 199 geheimhoudersgesprekken bevinden zich verzegeld in een kluis op het arrondissementsparket te Rotterdam6 en daarnaast zijn er afschriften van een aantal tapverslagen in het zogenoemde bibliotheekdossier. In ieder geval de officieren van justitie en de hen in deze zaak assisterende parketsecretarissen hadden toegang tot dat dossier.7 De 313 audiobestanden betreffende de door de deskundige Kuylman aangetroffen geheimhoudersgesprekken bevinden zich op de onderzochte optical discs alsmede de door Kuylman daarvan gekopieerde CD-ROM.8
4. Het hof stelt op grond van het vorenstaande met de verdediging vast dat thans in ieder geval sprake is van in totaal (199 + (313 - 116)) 396 geheimhoudersgesprekken die niet zijn vernietigd.9
5. De genoemde 199 geheimhoudersgesprekken zijn nooit aan het procesdossier toegevoegd. Ook de door de deskundige Kuylman gemaakte CD-ROM met daarop de door hem gevonden geheimhoudersgesprekken en de daarbij horende gespreksgegevens is niet aan het procesdossier toegevoegd.
Wettelijk kader
6. Zodra een opsporingsambtenaar die is belast met de uitwerking van tapgesprekken meent dat sprake is van een geheimhoudersgesprek, dient die bevinding aan de officier van justitie te worden voorgelegd, waarna deze beoordeelt of de inhoud van de communicatie mededelingen bevat die zijn gedaan aan of door een geheimhouder. Indien dit het geval is dient de officier van justitie terstond schriftelijk bevel te geven om de inhoud van de communicatie te vernietigen. Het betreft hier zowel het uitgewerkte gesprek, als communicatie op andere gegevensdragers. Een en ander vloeit voort uit artikel 126aa lid 2 Sv, zoals dit indertijd gold, junctis artikel 4, leden 1 en 2 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken10 en onderdeel A van de Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders.11
7. De vraag of sprake is van een geheimhoudersgesprek wordt bepaald door artikel 218 Sv: er moet sprake zijn van mededelingen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd. Alle informatie die aan een verschoningsgerechtigde in zijn hoedanigheid is toevertrouwd, valt daaronder. Er is geen grond om een en ander te beperken tot 'vertrouwelijke' en/of 'zaaksinhoudelijke' informatie.
Oordeel
8. Mr. M.C.K., tot 2006 zaaksofficier van justitie in de zaak Napels, heeft (voor zover relevant) het volgende verklaard over de destijds door haar en het politieteam gevolgde handelwijze ten aanzien van getapte telefoongesprekken:
Indien sprake is van tapgesprekken waarbij een mogelijke geheimhouder aan het woord is bepaal ik of het gesprek valt binnen het (op dat moment geldende) regiem aangaande geheimhoudersgesprekken. Daarbij hanteer ik als criterium of het gesprek betrekking heeft op het geven van inhoudelijk advies/commentaar betreffende de strafzaak die op dat moment in onderzoek is. Indien dit het geval is worden de betreffende geheimhoudersgesprekken vernietigd. In de overige gevallen worden de uitgewerkte gesprekken gevoegd in het bibliotheeksysteem van het onderzoek.12 De afspraak was dat niet per definitie elk contact met een geheimhouder zal worden vernietigd en dat wij in beginsel keken naar het belang van de strafzaak, in het bijzonder de noodzakelijkheid voor het bewijs.13
Gelet op hetgeen onder 6 en 7 is vermeld, is het hof met de rechtbank, de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat het door de officier van justitie gehanteerde criterium evident onjuist is. Met name de bovengenoemde laatste zinsnede valt niet te rijmen met de betreffende wet- en regelgeving en lijkt daarmee te getuigen van een verontrustend gebrek aan bewustzijn van het belang van het op de juiste wijze toepassen daarvan.
9. Het hof kan niet beoordelen of het bij de in deze zaak aangetroffen tapgesprekken daadwerkelijk gaat om gesprekken die volgens de geldende wet- en regelgeving hadden moeten worden vernietigd. Gelet evenwel op de volstrekt onjuiste maatstaf die de officier van justitie in deze zaak als regel heeft toegepast bij de beantwoording van de vraag of van een geheimhouders-gesprek sprake was, is het hof van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat bij alle 199 uitgewerkte gesprekken in Octopus en alle 313 door de deskundige Kuylman op de optical discs aangetroffen gesprekken sprake is van geheimhoudersgesprekken. Het hof stelt vast dat al die gesprekken - derhalve de uitgewerkte gesprekken en de audiobestanden - tot op de dag van vandaag ten onrechte niet zijn vernietigd.
10. Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat - door de schending van de genoemde, met het verschoningsrecht samenhangende bepalingen - sprake is van een in het voorbereidend onderzoek begaan vormverzuim dat bovendien onherstelbaar is. Immers, zelfs indien de geheimhoudersgesprekken alsnog worden vernietigd, zou sprake zijn van het - in strijd met de destijds en thans geldende regelgeving - niet terstond vernietigen daarvan.
11. Anders dan de rechtbank zal het hof zijn oordeel over de vraag welk rechtsgevolg aan het verzuim moet worden verbonden, vormen binnen het toetsingskader van artikel 359a Sv. Het hof dient daarbij slechts de vraag te beantwoorden of het openbaar ministerie al dan niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zitting van
26 november 2010 verzocht de zaak op de voet van artikel 423 lid 2 Sv terug te wijzen naar de rechtbank, in het geval de eindbeslissing van het hof zou inhouden dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Alsdan is het aan de rechtbank te bepalen of en zo ja welke rechtsgevolgen - anders dan niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging - worden verbonden aan bedoeld verzuim.
12. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
13. Voor de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is, zijn de volgende factoren van belang:
a. Het belang dat het geschonden voorschrift dient;
b. De ernst van het verzuim. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan;
c. Het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Ad a.
14. Aan het in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, in beginsel moet wijken voor een ander maatschappelijk belang, te weten dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de zogenaamde "geheimhouders" kan wenden. Een hulpzoekende moet er op kunnen rekenen dat hetgeen hij toevertrouwt aan een verschoningsgerechtigde, zoals zijn advocaat, niet alleen voor de politie en het openbaar ministerie, maar ook voor de strafrechter geheim blijft. Alle informatie die aan de verschoningsgerechtigde in die hoedanigheid is toevertrouwd, valt daaronder. Er is, zoals reeds is overwogen, geen grond om een en ander te beperken tot "vertrouwelijke" en/of "zaaksinhoudelijke" informatie. De wetgever acht dit verschoningsrecht in het algemeen van hogere orde dan het belang dat gemoeid is met de waarheidsvinding in een strafzaak. Met dit, in onze rechtsorde verankerde beginsel, houdt direct verband de in artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering neergelegde verplichting tot vernietiging van processen-verbaal die mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen (geheimhouder), indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd.
Ad b.
15. Uit de processen-verbaal van de verbalisant Kremer14 en diens getuigenverklaring ter zitting in hoger beroep van 25 juni 201015 leidt het hof af dat gedurende enige jaren mogelijk tussen 30 en 40 personen kennis hebben kunnen nemen van de gespreksverslagen van de meergenoemde
199 geheimhoudersgesprekken in het tekstverwerkings-systeem van tapgesprekken, Octopus.
Onder die 199 gesprekken bevonden zich bovendien zelfs nog 48 geheimhoudersgesprekken uit 200116 betreffende een eerder onderzoek naar [(mede)verdachte], welke kennelijk in het op 'Napels' betrekking hebbende gedeelte van Octopus zijn gevoegd.17 Gezien de bewuste keuze geheimhoudersgesprekken uit 2001 toe te voegen aan een in 2003 aanvangend onderzoek is aannemelijk dat medewerkers van het onderzoek Napels ten onrechte kennis hebben gekregen van informatie die voor hen verborgen moest blijven. Dat is ernstig, gelet op het daaraan verbonden mogelijke risico op beïnvloeding van het opsporingsonderzoek.
Het voorgaande geldt ook voor de officieren van justitie en de hen assisterende parketsecretarissen, die de mogelijkheid hadden kennis te nemen van afschriften in het zogenaamde bibliotheekdossier van de originele processen-verbaal betreffende de 199 geheimhouders-gesprekken uit Octopus.
16. In hoger beroep is gebleken dat het verzuim nog groter is dan in eerste aanleg werd verondersteld. Thans is door het aantreffen van geheimhoudersgesprekken op de optical discs immers niet meer alleen sprake van 199 niet vernietigde geheimhoudersgesprekken uit Octopus, maar van in totaal tenminste 396 niet vernietigde geheimhoudersgesprekken, waaronder tenminste 150 0-secondengesprekken.
17. In dit kader wordt ook nog vermeld dat in de processen-verbaal d.d. 11 mei 2005 van de verbalisant Kremer18 wordt gerelateerd dat de uitwerkingen van een gesprek d.d. 31 december 2004 (9:26 uur) en gesprekken uit de periode 12 april tot en met 18 april 2005 op bevel van de officier van justitie zijn vernietigd en op de optical disc ontraceerbaar zijn gemaakt. Blijkens de aanvullende rapportage van de deskundige Kuylman bevinden die gesprekken zich echter nog steeds op de optical discs19, omdat het technisch niet mogelijk is de inhoud van die gesprekken te wissen zonder de optical discs te vernietigen.20
18. Gelet op het proces-verbaal d.d. 28 oktober 2008 van de officier van justitie mr. K. alsmede haar getuigenverklaring ter zitting in eerste aanleg van 10 november 2008 stelt het hof vast dat het geconstateerde vormverzuim rechtstreeks is voortgevloeid uit haar onjuiste opvatting en interpretatie omtrent de omvang van het aan een advocaat van een verdachte toekomende verschoningsrecht. Zij heeft daarmee geen recht gedaan aan de strikte geldende wet- en regelgeving met betrekking tot tapgesprekken met geheimhouders en te weinig oog gehad voor het daarmee verband houdende belang.
19. Het hof acht dit laakbaar, maar stelt tegelijkertijd vast dat uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder het genoemde proces-verbaal en de getuigenverklaring van mr. K., geenszins aannemelijk is geworden dat zij de kwade intentie heeft gehad om de verdachte een eerlijke behandeling van zijn zaak te onthouden.
20. Dat geldt evenzeer voor de (zittings)officier van justitie mr. Sleeswijk Visser. Deze heeft, nadat uit het door hem geïnitieerde onderzoek was gebleken van de meergenoemde 199 geheimhoudersgesprekken, daarvan onverwijld melding gemaakt aan alle procespartijen en opdracht gegeven tot vernietiging daarvan in Octopus. Aan de verdediging is daarnaast gelegenheid gegeven voor inzage van de originele verslagen van die gesprekken.21 Naar 's hofs oordeel heeft het openbaar ministerie in eerste aanleg aldus uiteindelijk alle mogelijke transparantie betracht. Ook aan het in hoger beroep op verzoek van de verdediging uitgevoerde nadere onderzoek door de deskundige Kuylman heeft het openbaar ministerie alle medewerking verleend.
Ad c.
21. Het hof stelt nogmaals vast dat de meergenoemde 199 geheimhoudersgesprekken nooit aan het procesdossier zijn toegevoegd.22 Ook de door de deskundige Kuylman gemaakte CD-ROM met daarop de door hem gevonden geheimhoudersgesprekken en de daarbij horende gespreksgegevens, is niet aan het procesdossier toegevoegd. Het openbaar ministerie in de persoon van de zittingsofficier/zaaksadvocaat-generaal en de rechter hebben dus geen kennis gekregen van de geheimhouders-gesprekken. De inhoud daarvan kan derhalve niet op enig moment voor het bewijs van het ten laste gelegde worden gebruikt.
22. Het hof constateert voorts dat niet is komen vast te staan dat enige aan de geheimhoudersgesprekken ontleende informatie in het opsporingsonderzoek is gebruikt. De officier van justitie mr. K. heeft ter zitting als getuige verklaard dat de inhoud van de geheimhouders-gesprekken niet concreet en aanwijsbaar de sturing van het strafonderzoek heeft beïnvloed.23 De officier van justitie mr. Sleeswijk Visser heeft in zijn appelmemorie daarenboven overwogen dat uit processen-verbaal niet blijkt dat geheimhoudersgesprekken de basis hebben gevormd voor de inzet van één of meerdere BOB-instrumenten.24 Volgens de verbalisant Kremer kon uit het tekstverwerkingssysteem van tapgesprekken Octopus en het daarin bijgehouden zaaksjournaal tenslotte niet worden opgemaakt dat de inhoud van de verwijderde (199) gesprekken sturend is geweest tijdens het onderzoek.25 Het hof stelt vast dat de verdediging zich ook niet op het bestaan van concrete aanwijzingen voor sturing van het onderzoek door de geheimhoudersgesprekken heeft beroepen, terwijl zij wel in de gelegenheid is gesteld de originele verslagen van de geheimhoudersgesprekken in te zien. De niet nader geconcretiseerde enkele mogelijkheid dat een opsporingsambtenaar bewust of onbewust gebruik kan maken van kennis van de inhoud van die geheimhoudersgesprekken, dan wel daartoe verleid kan worden, is onvoldoende om dit anders te doen zijn.
Gelet op het vorenstaande is naar 's hofs oordeel niet komen vast te staan dat de verdachte door het geconstateerde vormverzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
23. Concluderend is het hof van oordeel dat het vastgestelde vormverzuim - ondanks de daarmee gepaard gegane relatief langdurige schending van de met het verschoningsrecht samenhangende wet- en regelgeving - geen zodanig ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dat betekent dat er thans geen aanleiding bestaat om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Een oordeel over eventuele andere procedurele sancties (in het kader van artikel 359a Sv) is zoals gezegd thans (nog) niet aan de orde.
24. Het door de verdediging gedane beroep op het 'Karman-arrest' (HR 1 juni 1999, NJ 1999, 567) wordt verworpen. In die zaak ging het om een handelwijze van de officier van justitie die een toezegging had gedaan aan de verdachte die erop neer kwam dat onder omstandigheden een rechterlijke uitspraak op een in te stellen vervolging niet (geheel) zou worden ten uitvoer gelegd. Deze toezegging was in strijd met de grondslagen van het strafproces en met name in strijd met de wettelijk voorziene verdeling van bevoegdheden en verplichtingen tussen het openbaar ministerie en de rechter; aldus werd het wettelijk systeem in de kern geraakt. Aan de orde was toen dus het fundamentele belang dat de gemeenschap heeft bij inachtneming van de bevoegdheidsverdeling tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter, zoals die in het wettelijk systeem ten aanzien van vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen is vervat. Van een dergelijk geval is hier geen sprake.
25. Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, nu het hof zich gelet op het vorenstaande niet kan verenigen met de in eerste aanleg gegeven beslissing inzake de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte.
26. Nu dit namens de verdachte en de advocaat-generaal ter terechtzitting is verlangd, zal het hof de zaak terugwijzen naar de rechtbank te Rotterdam, teneinde met in achtneming van 's hofs arrest recht te doen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, opdat de zaak op de bestaande dagvaarding opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam,
mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. J.A.C. Bartels, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2011.
1 Brief d.d. 21 oktober 2008 van de officier van justitie mr. Sleeswijk Visser aan de behandelend rechtbank.
2 Proces-verbaal d.d. 9 oktober 2008 met documentcode 0810091000.AMB van verbalisant E. Kremer, met bijlagen.
3 Benoeming tot deskundige door de raadsheer-commissaris d.d. 22 februari 2010.
4 Aanvullende rapportage inzake Napels d.d. 25 november 2010 van de deskundige M. Kuylman, blz. 13.
5 Verklaring van de deskundige Kuylman, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010.
6 Blz. 4 van de schriftelijke requisitoiraantekeningen van de officier van justitie betreffende de zitting van 10 november 2008.
7 Getuigenverklaring mr. M.C.K. ter zitting, proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2008.
8 Verklaring van de deskundige Kuylman, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010.
9 O.m. pleitnota mrs. E. Manders en mr. S. van Dongen (met betrekking tot de 'niet-ontvankelijkheid van het OM' n.a.v. onderzoek Kuylman).
10 Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van de artikelen 126aa, tweede lid, en 126cc, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, Stb. 2000, 32.
11 Instructie van het College van procureurs-generaal aan de hoofden van de parketten, in werking getreden op 1 april 2002.
12 Proces-verbaal d.d. 28 oktober 2008, opgemaakt door mr. M.C.K.
13 Getuigenverklaring mr. M.C.K. ter zitting, proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2008.
14 Proces-verbaal d.d. 9 oktober 2008 met documentcode 0810091000.AMB (blz. 2 en 4) en (bijlage bij het) aanvullend proces-verbaal d.d.
30 juli 2009 met documentcode 0907301430.AMB).
15 Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2010.
16 Bijlage bij proces-verbaal d.d. 9 oktober 2008 met documentcode 0810091000.AMB en aanvullende rapportage inzake Napels d.d. 25 november 2010 van de deskundige M. Kuylman, blz. 13.
17 Blz. 6 en 8 van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010 en punt 11 van de requisitoiraantekeningen van de advocaat-generaal.
18 Met documentcodes 0505110900.AMB en 0505111500.AMB.
19 Punt 5 (Lijst van hits, met datum/tijd) van de aanvullende rapportage inzake Napels d.d. 25 november 2010 van de deskundige M. Kuylman, hits 169 en 196-219.
20 Blz. 5 van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010.
21 Blz. 3-4 van de schriftelijke requisitoiraantekeningen van de officier van justitie betreffende de zitting van 10 november 2008.
22 Blz. 2-4 van de schriftelijke requisitoiraantekeningen van de officier van justitie betreffende de zitting van 10 november 2008.
23 Getuigenverklaring mr. M.C.K. ter zitting, proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2008.
24 Blz. 7 van de appelmemorie d.d. 12 december 2008.
25 Blz. 4 van het proces-verbaal d.d. 9 oktober 2008 met documentcode 0810091000.AMB.