ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7056

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.411-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Kamminga
  • J. Engel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en jeugdreclassering voor minderjarige met schoolverzuim

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 1994, die te maken heeft met schoolverzuim. De moeder van de minderjarige heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 10 augustus 2010, waarin de minderjarige voor een periode van een jaar onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS), die de uitvoering van de jeugdzorg op zich neemt. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling overbodig is, omdat er al begeleiding plaatsvindt door de jeugdreclassering. Ze betoogt dat twee maatregelen tegelijkertijd onduidelijkheid schept en praktische problemen met zich meebrengt.

De raad voor de kinderbescherming, die als verweerder optreedt, is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat eerdere hulpverlening niet effectief is gebleken. De raad benadrukt dat er een onderzoek naar de persoonlijke problematiek van de minderjarige moet plaatsvinden, wat alleen mogelijk is binnen het kader van de ondertoezichtstelling. Jeugdzorg ondersteunt deze visie en wijst op de noodzaak van een persoonlijkheidsonderzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een situatie verkeert waarin zijn zedelijke en geestelijke belangen ernstig worden bedreigd door schoolverzuim. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om adequate hulpverlening te waarborgen en om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De uitspraak benadrukt de samenwerking tussen Jeugdzorg en jeugdreclassering om de hulpverlening te optimaliseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 januari 2011
Zaaknummer : 200.075.411/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2103
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.J.P. Nolet te ’s-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1. de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
hierna te noemen: de WSS,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 13 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 augustus 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 1 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens de raad: de heer J. Ekkels. Jeugdzorg en de WSS zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezige personen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling of schriftelijk zijn mening ten aanzien van de ondertoezichtstelling kenbaar te maken.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- op 5 januari 2011 een brief van gezinsvoogd de heer R. de Leur namens Jeugdzorg met als bijlage de visie van Jeugdzorg op de zaak.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de minderjarige [kind X], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige, van 10 augustus 2010 tot 10 augustus 2011 onder toezicht gesteld van de WSS, uitvoerend namens Jeugdzorg, zijnde een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 10 augustus 2010 tot 10 augustus 2011.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te beslissen dat de ondertoezichtstelling dient te worden vervallen verklaard.
3. De moeder stelt zich op het standpunt dat de maatregel van ondertoezichtstelling overbodig is, nu al sprake is van begeleiding van de minderjarige door Jeugdreclassering. Twee maatregelen tegelijkertijd is teveel, schept onduidelijkheid en geeft praktische problemen. Het doel van de ondertoezichtstelling kan reeds bereikt worden via de begeleiding van Jeugdreclassering en heeft minder verstrekkende gevolgen.
4. De raadsvertegenwoordiger heeft ter terechtzitting verklaard dat de raad meent dat de ondertoezichtstelling prioriteit heeft boven de begeleiding door Jeugdreclassering. De raad voert hiertoe aan dat eerdere hulpverlening ontoereikend is gebleken en dat het in dit geval nodig is om een onderzoek te verrichten naar de persoonlijke problematiek van de minderjarige en de eventuele aanwezigheid van een gedragsstoornis, welk onderzoek juist in het kader van een ondertoezichtstelling kan worden opgestart. Verder voert de raad aan dat het ook gelet op de leeftijd van de minderjarige (bijna 17 jaar) van belang is om thans nog de (verstrekkende) maatregel van ondertoezichtstelling toe te passen als hulpmiddel, omdat dit binnen afzienbare tijd niet meer mogelijk zal zijn.
5. Jeugdzorg heeft aangevoerd dat de ondertoezichtstelling van belang is met name voor het te verrichten persoonlijkheidsonderzoek dat is aangevraagd in het kader van de ondertoezichtstelling. Voorts geeft ook Jeugdzorg aan dat eerdere hulpverlening niet van de grond is gekomen en dat hulpverlening in een vrijwillig kader, gelet op de houding van de minderjarige, onvoldoende is. Jeugdzorg voert aan contact en overleg te hebben gepleegd met Jeugdreclassering.
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat hulpverlening voor de minderjarige in verband met het vele schoolverzuim noodzakelijk is. De vraag die hen verdeeld houdt, is welke hulpverlening en/of maatregel daarvoor nodig is, dan wel het best verwachte resultaat biedt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen ernstig worden bedreigd en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Immers, het vele schoolverzuim door de minderjarige betreft een bedreiging van zijn ontwikkeling en de in het verleden ingezette hulpverlening is ontoereikend gebleken. Daarmee is voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. Hoewel inmiddels duidelijk is dat de jeugdreclasseringmaatregel is verlengd tot 1 februari 2012 ziet het hof een (aanvullende) rol voor de maatregel van ondertoezichtstelling. Met name het feit dat in dat kader een persoonlijkheidsonderzoek kan en zal plaatsvinden, acht het hof in het belang van de minderjarige noodzakelijk, opdat voor nu en in de toekomst adequate hulpverlening toegepast kan worden. Het hof acht het voorts in het belang van de minderjarige, mede gelet op zijn leeftijd, noodzakelijk dat het komende jaar, in ieder geval tot zijn meerderjarigheid, alle mogelijke hulpverlening wordt ingezet om de bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. Gelet verder op hetgeen inmiddels uit hoofde van de ondertoezichtstelling in gang is gezet, acht het hof het in dit stadium aangewezen om het huidige beleid voort te zetten en derhalve de ondertoezichtstelling te continueren. Het hof gaat er daarbij vanuit dat Jeugdzorg en Jeugdreclassering zullen samenwerken om de hulpverlening optimaal te laten verlopen.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Kamminga en Engel, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2011.