ECLI:NL:GHSGR:2011:BP6508

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.024.373-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. de Haan-Boerdijk
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en grootmoeder in strijd met zwaarwegende belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgang tussen een minderjarige en haar grootmoeder. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gegaan, had eerder een omgangsregeling met de grootmoeder niet nageleefd, wat leidde tot een conflict tussen de partijen. De grootmoeder voerde aan dat de raad voor de kinderbescherming onvoldoende uitvoering had gegeven aan de door het hof gegeven opdracht en dat de kwaliteit van het rapport te wensen overliet. Ze verzocht het hof om een onafhankelijk deskundige in te schakelen en om een omgangsregeling vast te stellen.

Het hof oordeelde dat de huidige omstandigheden een onbelaste omgang tussen de minderjarige en de grootmoeder niet mogelijk maakten. De minderjarige, die afhankelijk is van haar moeder voor dagelijkse verzorging, leeft in een gespannen situatie door de echtscheidingsstrijd tussen haar ouders. Het hof concludeerde dat omgang met de grootmoeder, die gepaard gaat met spanning en angst, niet in het belang van de minderjarige is. De grootmoeder werd verweten dat zij haar eigen belangen vooropstelde en niet voldoende rekening hield met de belangen van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de voorlopige omgangsregeling beëindigd en het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen. De beslissing is genomen met het oog op de zwaarwegende belangen van de minderjarige, zoals vastgelegd in artikel 1:377a BW. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige en vertrouwde omgeving voor de ontwikkeling van het kind, en dat omgangsregelingen zorgvuldig moeten worden overwogen in het licht van de omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 februari 2011
Zaaknummer : 200.024.373/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-4890
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. N.J.R.M. Elings te ’s-Gravenhage,
thans mr. Y.K. de Boer te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. W.R.S. Ramhit te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 31 maart 2010, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige en naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen de minderjarige en de grootmoeder, met inachtneming van alle omstandigheden en het belang van de minderjarige, en daaromtrent aan het hof rapport en advies uit te brengen.
Van de zijde van de raad is een brief, gedateerd 15 november 2010, ingekomen met daarbij gevoegd het rapport van de raad van 9 november 2010. Het rapport houdt als advies in dat het hof het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen, zal afwijzen.
Bij brief van 23 november 2010 heeft de griffier van dit hof partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het rapport van de raad en aangegeven dat – gelet op de uitvoerige mondelinge behandeling van 17 februari 2010 – het hof ervan uit gaat dat daarmee kan worden volstaan.
Op 6 december 2010 heeft de advocaat van de moeder haar reactie aan het hof doen toekomen.
Op 8 december 2010 heeft de advocaat van de grootmoeder haar reactie aan het hof doen toekomen.
De beschikking is bepaald op heden.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met – voor zover hier van belang – degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter kan het recht op omgang slechts ontzeggen op grond van de in het derde lid van dit artikel vermelde gronden.
2. Uit het verhandelde ter zitting van 17 februari 2010 en de stukken in het geding, met name het raadsrapport van 9 november 2010, blijkt naar het oordeel van het hof dat een ontzegginggrond als bedoeld in het derde lid van artikel 377a BW aanwezig is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3. Het rapport van de raad maakt melding van een beschikking van 28 juli 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage waarbij het contact van de minderjarige met haar vader is stopgezet tot 28 juli 2011 en van een zorgmelding van de politie bij het AMK op 14 september 2010. Reden voor de zorgmelding is dat, sinds de moeder de omgangsregeling van de grootmoeder met de minderjarige niet meer nakomt, de minderjarige door grootmoeder (samen met grootvader vz) wordt opgezocht op school en contact wordt geforceerd en de grootmoeder (samen met de grootvader vz) aldaar met een leerkracht van de minderjarige de confrontatie aangaat in aanwezigheid van de minderjarige. Tevens heeft er een fysieke confrontatie plaats gevonden tussen de grootouders van vaderszijde en die van moederszijde. Uit het rapport van de raad valt verder op te maken dat de grootmoeder, ook buiten de omgangsregeling om, contact zocht met de minderjarige door naar het turnen, het afzwemmen dan wel de avondvierdaagse te gaan waar de minderjarige aan deel nam. Confrontatie met de moeder bij die gelegenheden werd gevolgd door stampij in aanwezigheid van de minderjarige. Na de zomervakantie van 2010 is de grootmoeder elke dag naar school geweest om de minderjarige te zien. Uit de nader door de raad ingewonnen informatie bij de school blijkt dat de minderjarige voortdurend in angst leeft voor ruzie tussen de familie van de moeder en de familie van de vader, waaronder de grootmoeder. De minderjarige staat door de strijd die er over haar wordt gevoerd onder grote druk en voelt zich op school angstig en gespannen. Doordat de grootmoeder de minderjarige frequent, tussen de middag en na schooltijd, op school opzoekt voelt de minderjarige zich onveilig op school. De strijd om haar heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling en het gedrag van de minderjarige.
4. De raad is van oordeel dat een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige op dit moment niet in het belang is van laatstgenoemde. Omgang met de grootmoeder kan slechts plaats vinden onder de voorwaarde van vertrouwen en veiligheid voor de minderjarige in plaats van de dreiging en strijd die er thans rondom haar is.
5. De moeder heeft in haar reactie op het rapport van de raad – kort aangeduid – aangegeven zich (vooralsnog blijvend) te verzetten tegen een omgangsregeling van de grootmoeder met de minderjarige gelet op de, in het rapport beschreven, penibele situatie waarin de minderjarige zich thans bevindt en het escalerend gedrag aan de zijde van de grootmoeder.
6. De grootmoeder heeft in haar reactie op het rapport van de raad – kort aangeduid – aangevoerd dat de raad onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de door het hof gegeven opdracht, dat de kwaliteit van het rapport te wensen overlaat en dat de strijd rondom de minderjarige is ingegeven en in stand wordt gehouden door het niet nakomen van de moeder van rechtelijke uitspraken – waaronder die van dit hof – die omgang met de grootmoeder bepalen. Voorts wordt de rol van de moeder in het frustreren van de omgang van de minderjarige en de grootmoeder, de gevolgen daarvan voor de minderjarige en de familie aan vaderszijde, de mening van de minderjarige en die van anderen in het rapport van de raad en het belang van de minderjarige bij omgang met de grootmoeder onvoldoende belicht.
De grootmoeder verzoekt het hof het advies van de raad niet te volgen, desnoods een onafhankelijk deskundige een (psychologisch) onderzoek te laten verrichten naar de minderjarige en te bepalen dat er omgang moet blijven plaatsvinden tussen de grootmoeder en de minderjarige.
7. Anders dan de grootmoeder in haar voormelde reactie heeft gesteld is het hof van oordeel dat de raad het door het hof verzochte onderzoek heeft uitgevoerd en in deze zaak toereikend. Nu de grootmoeder zeer uitvoering en gedetailleerd heeft gereageerd op het rapport van de raad, ziet het hof – dat zich thans voldoende voorgelicht acht – geen reden om een voortgezette mondelinge behandeling van de zaak te bepalen en wijst het hof het verzoek daartoe van de grootmoeder af.
8. Gelet op de inhoud van het rapport van de raad en de daarin beschreven gebeurtenissen en ontwikkelingen sinds de tussenbeschikking van dit hof van 31 maart 2010 en gelet op het advies van de raad, oordeelt het hof als volgt. De vertrouwde en veilige band van de minderjarige met de grootmoeder had de minderjarige kunnen helpen in de voor haar zo spanningsvolle tijd die de scheiding van haar ouders kenmerkt. De minderjarige is evenwel inmiddels ten volle betrokken geraakt in de strijd tussen de grootmoeder en de moeder. Naar stelling van de grootmoeder is het niet nakomen door de moeder van de gerechtelijk bepaalde omgang, de voornaamste bron daarvan. Wat daar ook van zij, het hof stelt in zijn uiteindelijke beoordeling van de zaak het belang van de minderjarige voorop en kent daaraan het zwaarste gewicht toe. Blijkens de (inhoud van de) melding van de politie bij het AMK houdt de grootmoeder, naar het oordeel van het hof, bij spanning in de relatie met de moeder, de belangen van de minderjarige niet dan wel onvoldoende in het oog doch laat zij haar eigen belang – contact met de minderjarige – prevaleren. Het frequente optreden van de grootmoeder bij de school van de minderjarige – de plaats waar een kind zich te allen tijde veilig en geborgen moet kunnen voelen – is daarvan een uiting. Immers, ook na bij herhaling te zijn aangezegd dat haar verschijnen en gedragingen bij en op het schoolplein de leefwereld van de minderjarige op school schaden, is de grootmoeder daar mee door gegaan.
9. Ook overigens is er naar het oordeel van het hof onvoldoende waarborg dat bij verdergaande ontwikkelingen in de strijd tussen de vader – die bij de grootmoeder woont – en de moeder, de grootmoeder niet haar eigen belang voorop zal stellen doch dat van de minderjarige. De minderjarige is een jong en kwetsbaar kind dat voor haar dagelijkse verzorging volledig van de moeder afhankelijk is. Bij de huidige stand van zaken is, naar het oordeel van het hof, een onbelaste omgang – dat is zonder strijd, dreiging en dwang – van de minderjarige met de grootmoeder niet mogelijk. Een met spanning en angst omgeven omgang met de grootmoeder, is stellig niet in het belang van de minderjarige; temeer niet omdat zij reeds in haar ontwikkeling wordt belemmerd door de echtscheidingsstrijd die er bestaat tussen de moeder en de vader van de minderjarige. Gelet op het voorgaande acht het hof een begeleide omgang met de grootmoeder, zoals door laatstgenoemde voorgesteld, evenmin in het belang van de minderjarige; het zal haar draagkracht te boven gaan.
10. Gelet op het bovenstaande is, naar het oordeel van het hof, omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige in de zin van artikel 1:377a lid 3 onder d BW en zal het verzoek van de grootmoeder een omgangregeling met de minderjarige vast te stellen worden afgewezen. Daarmee eindigt de, in de beschikking van 31 maart 2010 van dit hof, voorlopig bepaalde omgangsregeling.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
beëindigt de, in de beschikking van 31 maart 2010 van dit hof vastgestelde, voorlopige omgangsregeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de grootmoeder een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, de Haan-Boerdijk en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.