ECLI:NL:GHSGR:2011:BP6273

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.272
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Husson
  • A. van de Poll
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondercuratelestelling en benoeming van de curator in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondercuratelestelling van een betrokkene wegens een geestelijke stoornis. De betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin zij onder curatele was gesteld en haar zoon als curator was benoemd. De betrokkene heeft aangevoerd dat de grond voor de ondercuratelestelling onvoldoende is onderbouwd en dat zij in staat is om haar eigen belangen te behartigen. De zoon heeft echter betoogd dat er wel degelijk sprake is van een geestelijke stoornis, onderbouwd door medische verklaringen die een licht verstandelijke beperking bevestigen. Het hof heeft de overgelegde medische verklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende zijn om de ondercuratelestelling te rechtvaardigen. Het hof heeft ook de benoeming van de zoon tot curator bekrachtigd, omdat er geen gegronde redenen waren om van de wettelijke voorkeur af te wijken. De betrokkene had geen uitdrukkelijke voorkeur voor een andere curator geuit, en de zoon werd als de meest geschikte persoon gezien om haar belangen te behartigen. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van de betrokkene om de curatele op te heffen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 februari 2011
Zaaknummer : 200.069.272/01
Rekestnr. rechtbank : GZ VERZ 09-2572
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat mr. A.A.J. de Nijs te Rotterdam,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de zoon,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [wooonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
advocaat mr. J.C. Herweijer te ’s-Gravenhage voor beiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De betrokkene is op 25 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
29 maart 2010 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam.
De zoon heeft op 11 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de betrokkene zijn bij het hof op 12 juli 2010, 26 juli 2010,
9 november 2010 en 17 januari 2011 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de zoon zijn bij het hof op 6 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de zoon en de dochter, bijgestaan door hun advocaat. De betrokkene is verder bijgestaan door de heer K. Manuelyan, beëdigd tolk in de Turkse taal. Tevens is aanwezig geweest mevrouw W. in het Hout (teamleider bij de ASVZ woonvoorziening De Oldegaarde). De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de betrokkene onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter de betrokkene onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis en is de zoon tot curator benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De betrokkene heeft ter terechtzitting haar eerste grief, inhoudende een beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor, ingetrokken zodat deze grief derhalve geen bespreking meer behoeft.
2. In geschil is de ondercuratelestelling van de betrokkene en de persoon van de curator.
3. De betrokkene verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek af te wijzen.
4. De zoon bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen dat op grond van alle feiten en omstandigheden alle grieven, ieder voor zich alsook tezamen, falen, dat het beroep dient te worden afgewezen en dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.
Grond voor de ondercuratelestelling
5. Betrokkene betoogt dat de grond voor de ondercuratelestelling, zijnde een geestelijke stoornis, onvoldoende is onderbouwd en ten tweede, dat de ondercuratelestelling dient te worden vervangen door bewindvoering. De betrokkene voert daartoe aan dat zij voldoende in staat is om haar eigen materiële en immateriële belangen te behartigen en zij stelt dat de bij haar vastgestelde licht verstandelijke beperking geen geestelijke stoornis is zoals bedoeld in artikel 1:378 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voorts betwist de betrokkene dat de overgelegde testgegevens een grondslag kunnen zijn voor toewijzing van het inleidend verzoek en zij stelt dat een nieuwe test - afgenomen door een onafhankelijke deskundige in de moedertaal van de betrokkene - beter uitsluitsel kan geven over haar verstandelijke vermogens. In geval een deskundige zijn/haar mening zal geven, verzoekt de betrokkene bij tussenbeschikking de curatele op te heffen in afwachting van het deskundigenbericht.
6. De zoon stelt dat wel degelijk sprake is van een geestelijke stoornis nu de betrokkene is gediagnosticeerd als licht zwakzinnig met een algemeen IQ van 58. Daarbij komt dat in de loop der jaren sprake is van een waarneembare achteruitgang van de cognitieve capaciteiten en de (dagelijkse) zelfzorg van de betrokkene. De zoon stelt dat het bij de betrokkene ontbreekt aan inzicht in haar problematiek. De betrokkene moet in haar verzoek om in geval van een bevolen deskundigenbericht tot tussentijdse opheffing van de curatele over te gaan volgens de zoon niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van het verzoek van de betrokkene om de maatregel van bewind stelt de zoon dat de betrokkene hiermee feitelijk erkent dat bij haar sprake is van een zodanige stoornis van de geestvermogens dat zij niet meer behoorlijk haar vermogensrechtelijke belangen kan behartigen.
7. In het onderhavige geschil zal het hof beoordelen of de gronden voor ondercuratelestelling van de betrokkene aanwezig zijn. Voor zover hier van belang kan ingevolge artikel 1:378 lid 1 sub a BW een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld wegens een geestelijke stoornis, waardoor de gestoorde, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen.
8. Teneinde te kunnen beoordelen of sprake is van een geestelijke stoornis die een ondercuratelestelling rechtvaardigt, zijn twee medische verklaringen overgelegd. In eerste aanleg is het verslag beperkt psychodiagnostisch onderzoek van 11 november 2008 van de heer H. Bollen, psycholoog NIG/GZ-psycholoog, overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat de betrokkene functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. In hoger beroep is door de betrokkene overgelegd een conceptverslag van de non-verbale intelligentietest van 23 november 2010, uitgevoerd en vastgelegd door mevrouw A. Burggraaf, psychologisch assistent en voor akkoord getekend door de heer R. van Holstein, orthopedagoog, waarin wordt geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten indicatief zijn voor een cognitief functioneren van de betrokkenen op het niveau van een lichte verstandelijke beperking. Uit de testresultaten is gebleken dat haar gemiddelde referentieleeftijd acht jaar bedraagt. Gelet op bovenstaande twee verklaringen, de inhoudelijke motivering en het onderzoek dat in dit kader door voornoemde deskundigen is verricht, kan naar het oordeel van het hof met deze verklaringen worden volstaan. Het hof ziet op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde en het optreden van betrokkene ter zitting geen aanleiding om een nieuw deskundigenonderzoek te bevelen, aangezien de betrokkene geen nieuwe (medische) verklaringen heeft aangedragen die enige aanwijzing geven dat de situatie zodanig gewijzigd of veranderd is dat de oorzaken die tot de ondercuratelestelling hebben geleid niet of niet meer aanwezig zijn. Mede gelet op hetgeen daarnaast door partijen ter zitting is gesteld, alsmede gelet op de verder overgelegde stukken, waaronder de samenvattende rapportage periode begeleiding ASVZ, opgesteld door mevrouw A. Lutzke, persoonlijk begeleidster van de betrokkene bij de ASVZ en het daarin opgenomen overzicht van de in het verleden aan de betrokkene geboden hulp, alsmede de afsluitende rapportage beëindiging zorg, opgesteld door mevrouw A. Lutzke en mevrouw W. Sarioglu, begeleidsters BZW is het hof, evenals de rechtbank - tegen wier dragende overwegingen door de betrokkene in hoger beroep voorts niet is gegriefd -, van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondercuratelestelling van de betrokkene wegens een geestelijke stoornis wordt voldaan; er bestaat geen wettelijk vereiste, waaraan de rapportage moet voldoen; een nadere rapportage is derhalve niet nodig.
9. Anders dan de betrokkene stelt, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, omdat de handelingsbekwaamheid van de betrokkene daardoor niet wordt opgeheven en een minder ingrijpende maatregel de betrokkene om die reden onvoldoende bescherming biedt.
Persoon van de curator
10. Betrokkene heeft gesteld dat in haar belang een onafhankelijk persoon tot curator dient te worden benoemd. De stellingen van de betrokkene dienaangaande zijn door de zoon gemotiveerd weersproken.
11. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:383 lid 2 BW bij een benoeming tot curator de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene dient te worden gevolgd, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten. Nu de betrokkene geen blijk heeft gegeven van een uitdrukkelijke voorkeur, wordt ingevolge het derde lid van voormeld artikel bij voorkeur één van de kinderen van de betrokkene benoemd tot curator.
12. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de wettelijke voorkeur voor de benoeming van één van de kinderen tot curator, in dit geval de zoon. Het hof acht de benoeming van de zoon tot curator aangewezen teneinde de belangen van de betrokkene zo goed mogelijk te waarborgen. De stelling van de betrokkene dat de verhouding tussen haar en de zoon dusdanig is verstoord dat deze aanleiding geeft om af te wijken van de wettelijke voorkeur, is door de zoon betwist en door de betrokkene niet onderbouwd. Het verwijt van de betrokkene dat de zoon te weinig met haar in overleg treedt, passeert het hof, gelet op het dwingende karakter van de curatele. Nu niet is gebleken van bezwaren tegen de zoon inhoudende dat hij het curatorschap op onzorgvuldige of niet-respectvolle wijze jegens de betrokkene heeft uitgeoefend of zou uitoefenen, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre eveneens bekrachtigen.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
gelast de griffier van dit hof de griffier van de rechtbank ‘s-Gravenhage, op grond van het bepaalde in artikel 1, sub b jo artikel 2 van het Besluit curateleregister (Besluit van 26 november 1969, Stb. 528), mededeling te doen van de inhoud van deze beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van de Poll en Van der Burght, bijge¬staan door mr. Wittich-de Ridder als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.