ECLI:NL:GHSGR:2011:BP6084

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005785-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige vriendin door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn toenmalige vriendin, die op het moment van de feiten nog minderjarig was. De verdachte heeft in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 22 december 2005 en van 23 december 2005 tot en met 28 februari 2006 meermalen seksuele handelingen gepleegd met de aangeefster, die op dat moment respectievelijk 11 en 12 jaar oud was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij overwogen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie met het slachtoffer en dat zijn handelen in strijd is met de sociaal-ethische normen, zoals vastgelegd in de artikelen 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft ook aandacht besteed aan de procedurele aspecten van de zaak, waarbij het verweer van de verdediging werd verworpen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige schending van de vormvoorschriften die de eerlijkheid van het proces in gevaar zou hebben gebracht. De audiovideo-opnames van de verhoren zijn als voldoende waarborg voor de zorgvuldigheid beschouwd.

De verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten, wat meegewogen is in de strafmotivering. Het hof heeft rekening gehouden met de psychologische rapportage van de verdachte, waaruit bleek dat hij zwakbegaafd is en sociaal-emotioneel niet goed ontwikkeld. Dit heeft het hof doen besluiten om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal was gevorderd. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie, met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging indien hij zich tijdens de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005785-10
Parketnummer: 11-712150-08
Datum uitspraak: 25 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 10 december 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 november 2010 en 11 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt dat de verdachte therapie zal ondergaan bij Het Dok of een soortgelijke instelling.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de splitsing van de aan de verdachte onder de inleidende dagvaarding tenlastegelegde feiten bevolen, in dier voege dat het hof de tenlastegelegde feiten voor wat betreft het feit gepleegd in de tijd dat de verdachte meerderjarig was, te weten het onder 1 tenlastegelegde feit, en de feiten gepleegd terwijl de verdachte de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gesplitst.
In de onderhavige zaak, zijn de feiten aan de orde die zijn gepleegd ten tijde dat de verdachte de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van het feit dat is gepleegd ten tijde dat de verdachte meerderjarig was, te weten het onder 1 tenlastegelede, heeft dit hof op 25 februari 2011 onder rolnummer 22-006662-09 arrest gewezen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2004 tot en met 22 december 2005 te Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans alleen, (telkens) met [aangeefster](geboren [geboortedag] 1993), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en/of
- haar gevingerd en/of
- haar getongzoend en/of
- haar vagina en/of borststreek/borsten betast en/of
- zich door haar af laten trekken;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2005 tot en met 28 februari 2006 te Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht en/of Nijverdal, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [aangeefster] (geboren [geboortedag] 1993), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in haar vagina en/of mond geduwd/gebracht en/of
- haar gevingerd en/of
- haar getongzoend en/of
- haar vagina en/of borststreek/borsten betast en/of
- zich door haar af laten trekken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie - het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat de verklaringen van de aangeefster dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu tijdens het voorbereidend onderzoek een aantal formaliteiten niet is nageleefd welke zijn voorgeschreven in de Aanwijzing opsporing en vervolging van seksueel misbruik van het College van procureurs-generaal van 30 november 2004.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft ten aanzien van zijn oordeel over het optreden van de opsporingsambtenaren acht geslagen op de genoemde aanwijzing en is met de raadsman van oordeel dat door de opsporingsambtenaren in de onderhavige strafzaak niet geheel conform die aanwijzing is gehandeld. Bij de beantwoording van de vraag of handelen in strijd met vormvoorschriften dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is echter doorslaggevend of er doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig ernstige schending van de vormvoorschriften dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke procesgang.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat er audiovisuele opnames zijn gemaakt van de verhoren van de verdachte en de aangeefster. Het hof is van oordeel dat door deze opnames de in zedenzaken vereiste bijzondere zorgvuldigheid in acht is genomen. Bovendien neemt het hof in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat de door de verdediging genoemde omissies negatieve invloed hebben gehad op de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen - voor zover deze betrekking hebben op de seksuele handelingen zoals aan de verdachte tenlastegelegd - waardoor het hof geen grond aanwezig acht de verklaringen uit te sluiten van het bewijs.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 22 december 2005 in Nederland, met [aangeefster] (geboren [geboortedag] 1993), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, hebbende verdachte
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en
- haar gevingerd en
- haar getongzoend en
- haar vagina en/of borststreek/borsten betast en
- zich door haar af laten trekken;
3.
hij in de periode van 23 december 2005 tot en met 28 februari 2006 in Nederland, met [aangeefster] (geboren [geboortedag] 1993), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, hebbende verdachte
- zijn penis in haar mond geduwd/gebracht en
- haar gevingerd en
- zich door haar af laten trekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota - aangevoerd dat gezien het ontwikkelingsniveau van de verdachte in cognitief opzicht, maar vooral in sociaal emotioneel opzicht, hij ten tijde van de tenlastegelegde periode dichter bij de aangeefster stond dan bij een gemiddeld meisje van zijn kalenderleeftijd, waardoor er geen sprake is van een ontuchtig karakter en de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 en 2 is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verrichten van seksuele handelingen door een 15-jarige, dan wel 16-jarige persoon met een 11-jarige, dan wel 12-jarige persoon is in strijd met de sociaal-ethische norm, zoals bedoeld bij het strafbaar stellen van dergelijke gedragingen in artikel 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Met de strafbaarstelling beoogt de wetgever de bescherming van jeugdigen beneden de leeftijd van twaalf jaren en ook in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar tegen het ondergaan van handelingen, die hun seksuele ontwikkeling kunnen schaden.
De tenlastegelegde seksuele handelingen zijn een vorm van ontuchtig handelen en daaraan doet verdachtes verstandelijk functioneren op een leeftijd die lager is dan zijn kalenderleeftijd niet af.
Het hof verwerpt het verweer en acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn toenmalige vriendin, terwijl zij op dat moment respectievelijk 11 en 12 jaar oud was, op de wijze zoals is bewezenverklaard. Dusdoende heeft de verdachte misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie die tussen hem en het slachtoffer kennelijk bestond en van het op leeftijdsverschil gebaseerde overwicht. Bij het plegen van de ontuchtige handelingen heeft de verdachte alleen oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en heeft hij niet stil gestaan bij de (psychische) gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer zoals die inmiddels naar voren zijn gekomen. Bovendien heeft de verdachte inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2011 is de verdachte reeds eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op een door GZ-psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers opgesteld psychologisch onderzoek omtrent de persoon van de verdachte d.d. 10 december 2010. Het hof houdt rekening met de conclusie van de psycholoog dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, in die zin dat er sprake is van zwakbegaafdheid in cognitief opzicht en ernstig gestagneerde ontwikkeling in sociaal emotioneel opzicht. Het is aannemelijk dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode zich cognitief en sociaal emotioneel meer verwant voelde met personen in de leeftijdscategorie van het slachtoffer dan met zijn leeftijdsgenoten. Voorts blijkt uit het rapport dat er geen andere problemen zijn in de levensomstandigheden van de verdachte en dat er geen verhoogd risico is op seksueel gewelddadig gedrag, waardoor er vanuit gedragskundig perspectief geen aanbevelingen bestaan.
Gelet op bovengenoemde conclusie van drs. A.F.J.M. Zwegers, het rapport van Reclassering Nederland d.d. 7 februari 2011 en de omstandigheid dat de relatie van de verdachte met het slachtoffer binnen zowel de familiekring van het slachteroffer als van de verdachte bekend was en werd aanvaard, ziet het hof aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt, dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam, mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. A. Vasak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2011.