GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 januari 2011
Zaaknummer : 200.076.688/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2208
1. [De vader],
hierna te noemen: de vader,
2. [de partner van vader],
hierna te noemen: de partner van vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de verzoekers,
advocaat mr. H.L. van Lookeren Campagne te ’s-Gravenhage,
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [De moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.J. Berghout te Delft;
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te Delft,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De verzoekers zijn op 5 november 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 augustus 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
De moeder en de raad hebben, ieder afzonderlijk, op 3 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Op 9 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens de raad mevrouw S. Zoutendijk en namens Jeugdzorg mevrouw A. Zonneveld. De verschenen personen hebben het woord gevoerd. De hierna nader te noemen minderjarigen [sub 1] en [sub 2] zijn in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kinderrechter de partner van de vader niet langer als belanghebbende aangemerkt in de onderhavige procedure.
Voorts zijn de hierna nader te noemen minderjarigen [sub 2] en [sub 1] van 17 augustus 2010 tot 17 augustus 2011 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [sub 2] en [sub 1], beiden geboren [in] 1998 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarigen, voor de periode van 17 augustus 2010 tot 17 augustus 2011.
2. De verzoekers verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen alsnog af te wijzen en de partner van de vader alsnog als belanghebbende aan te merken.
3. De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de verzoekers af te wijzen.
4. De moeder verzoekt de bestreden beschikking in stand te laten en het beroep af te wijzen.
5. Ondanks het feit dat de vader en zijn partner blijkens de Gemeentelijke Basis Administratie, hierna: de GBA, op verschillende adressen staan ingeschreven is komen vast te staan dat de vader en zijn partner feitelijk in één huis wonen en met de minderjarigen en de kinderen van de partner en de vader gezamenlijk een gezin vormen. , De partner van de vader verzorgt en voedt de minderjarigen aldus op als behorende tot haar gezin. Bovendien is zij direct betrokken bij de gevolgen van de ondertoezichtstelling. Mitsdien merkt het hof de partner van de vader als belanghebbende in deze procedure aan.
6. De vader en zijn partner hebben in hoger beroep zes grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. De eerste vier grieven van de vader en zijn partner zien op feiten en omstandigheden die naar hun mening fout zijn gegaan bij de rechtbank. Zo hebben de vader en zijn partner gesteld dat het principe van een “due process” niet, althans niet op een behoorlijke wijze in acht is genomen en dat de griffie, casu quo de kinderrechter, ernstig nalatig is geweest ter zake van het verweerschrift in de procedure a quo en het verzoek van de vader bij afzonderlijk verzoekschrift aan de rechtbank van 12 augustus 2010 waarin onder meer het eenhoofdig ouderlijk gezag is verzocht. Voorts hebben zij gesteld dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden en dat de rechtbank door haar handelwijze ten aanzien van de procedures in eerste aanleg op zijn minst de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
7. Het hof is van oordeel dat, zo er al sprake is geweest van fouten of omissies in eerste aanleg, deze fouten of omissies in hoger beroep zijn hersteld, nu de vader en zijn partner in hoger beroep zijn gekomen, zij in de gelegenheid zijn gesteld die stukken in het geding te brengen die zij voor de onderhavige procedure van belang achten en zij door het hof in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten ter zitting toe te lichten.
8. De vader en zijn partner verzetten zich tegen de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, omdat het verzoek tot ondertoezichtstelling door niet deskundigen is ingediend en/of is gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd door een ondeskundige (een niet gekwalificeerde verpleger). Zij bestrijden de conclusie uit het rapport dat aan de bestreden beschikking ten grondslag heeft gelegen. De vader en zijn partner stellen dat er geen enkele reden was om tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen over te gaan. Ter zitting heeft de vader gesteld dat de schoolprestaties van de minderjarigen in contrast staan met de zorgen die door de raad en Jeugdzorg worden geuit, dat de bron van de conflicten (naar zijn mening de moeder) moet worden aangepakt en dat het vaststellen van eenhoofdig gezag en een beperkte contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen meer in het belang van de minderjarigen is dan een ondertoezichtstelling.
9. In zijn rapport van 27 juli 2010 heeft de raad geadviseerd de minderjarigen voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen. Aan dit advies ligt het volgende ten grondslag. Volgens de raad groeien de minderjarigen onder zodanig onveilige omstandigheden op dat hun zedelijke en geestelijke belangen ernstig worden bedreigd. De minderjarigen voelen zich continue belast met de vraag bij wie hun loyaliteit ligt, zijn bang en onzeker en willen verzekerd zijn van het feit dat zij beide ouders mogen blijven zien zonder de druk die daar nu mee gepaard gaat. De raad stelt dat de bedreiging onvoldoende op een andere manier kan worden weggenomen omdat er geen vertrouwen bestaat tussen de ouders. De vader heeft weinig vertrouwen in de hulpverlening. Volgens de raad zullen, naar is te voorzien, andere middelen ter afwending van deze bedreiging falen omdat de situatie zo complex is en het vertrouwen van de beide ouders in elkaar ernstig beschadigd is. Om voornoemde redenen acht de raad een ondertoezichtstelling de meest passende maatregel.
10. De moeder, de raad en Jeugdzorg bepleiten een bekrachtiging van de bestreden beschikking. De raad en Jeugdzorg maken zich zorgen om de ontwikkeling van de minderjarigen. Zij zijn van mening dat de minderjarigen somber, angstig, onzeker en onvoldoende weerbaar zijn, hetgeen, zoals de school van de minderjarigen heeft medegedeeld, invloed heeft op hun schoolprestaties. De minderjarigen verkeren in een loyaliteitsconflict vanwege de reeds jarenlange strijd tussen de vader en de moeder alsmede de huidige strijd tussen enerzijds de vader en zijn partner en anderzijds de moeder. Jeugdzorg schaart zich achter de mening van de raad dat de minderjarigen een neutrale persoon nodig hebben bij wie ze hun verhaal in vertrouwen kwijt kunnen. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling als “stok achter de deur” moet dienen, aangezien zij het gevoel heeft dat de vader haar niet als moeder ziet, haar met enige regelmaat diskwalificeert en haar niet met respect behandelt.
11. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, genoemde gronden nog altijd aanwezig zijn. Het hof verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof passeert de stellingen van de vader met betrekking tot het raadsonderzoek. Naar het oordeel van het hof heeft de raad zorgvuldig onderzoek gedaan en, zoals is voorgeschreven, heeft de raad alle belanghebbenden in het onderzoek betrokken en informatie ingewonnen bij professionele informanten. Bovendien is er reeds gedurende een langere periode sprake van een hevige strijd tussen de ouders onderling en/of tussen enerzijds de vader en zijn partner en anderzijds de moeder. De strijd is zelfs van dien aard dat er één of meerdere politie-interventies zijn geweest, met als gevolg dat het vertrouwen van partijen in elkaar tot een dieptepunt is gedaald. Ook uit eigen waarneming ter zitting is het hof gebleken dat de strijd tussen partijen onveranderd voortduurt en het hof voorziet hierin op korte termijn geen verbetering. Bovendien heeft de vader in zijn verweerschrift in eerste aanleg gesteld dat de rol van de moeder zoveel mogelijk dient te worden geminimaliseerd en ter zitting van het hof heeft hij dat standpunt gehandhaafd. Het hof is van oordeel dat de vader hierdoor geen verantwoorde invulling geeft aan zijn rol als mede gezagdragende ouder en het hof ziet hierin juist een reden om de ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarigen in stand te laten. Voorts weegt het hof mee dat het de zorgen van de raad en Jeugdzorg met betrekking tot de ontwikkeling van de minderjarigen deelt. Het beeld dat zij van de minderjarigen hebben geschetst komt overeen met het beeld dat het hof zelf tijdens het verhoor van de minderjarigen heeft waargenomen. Een ondertoezichtstelling biedt de minderjarigen de noodzakelijke veiligheid en structuur in de verhouding tussen enerzijds de vader en zijn partner en anderzijds de moeder en is daarmee van invloed op de ontwikkeling van de minderjarigen. Gezien de zeer slechte verhouding tussen de ouders is het hof van oordeel dat de ontwikkeling van de minderjarigen door een ondertoezichtstelling kunnen worden gewaarborgd en voortgezet. Hulpverlening in het vrijwillig kader acht het hof, gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de vader weinig vertrouwen heeft in hulpverlening, ontoereikend.
12. Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te handhaven. De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn nog altijd aanwezig, zodat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover de partner van de vader in de onderhavige procedure niet langer als belanghebbende is aangemerkt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover [naam partner van vader], de partner van de vader, niet langer als belanghebbende in de onderhavige procedure is aangemerkt en, in zoverre opnieuw beschikkende:
merkt [naam partner van vader] in de onderhavige procedure als belanghebbende aan;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van den Wildenberg en Van Dijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2011.