GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 januari 2011
Zaaknummer : 200.070.335/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-8837
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. Anik te Arnhem,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Oparyk te Leerdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 14 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 april 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De moeder heeft op 8 september 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 20 oktober 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 2 augustus 2010 en 3 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Anik, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Oparyk. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader, met ingang van 1 november 2009 aan de moeder ten behoeve van de minderjarigen [sub 1], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats], en [sub 2], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarigen) een alimentatie zal betalen van € 265,- per kind per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna te noemen: de kinderalimentatie).
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij niet alimentatieplichtig zal zijn ten behoeve van de minderjarigen.
3. De moeder heeft het beroep van de vader gemotiveerd weersproken en verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de afwijzing van het verzoek om de kosten van de tenuitvoerlegging ten laste van de vader te laten komen betreft en opnieuw beschikkende het verzoek van de moeder hieromtrent alsnog toe te wijzen. Voorts verzoekt de moeder in incidenteel appel te bepalen dat de vader de proceskosten van de moeder in het onderhavige geding dient te betalen, waaronder de eigen bijdrage en het griffierecht.
4. De vader heeft het incidenteel appel van de moeder gemotiveerd weersproken. Hij heeft verzocht het incidenteel appel van de moeder af te wijzen.
5. De vader heeft de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage in hun levensonderhoud niet weersproken. Hun behoefte staat hiermee vast. Voor zover de vader bedoeld heeft de behoefte van de minderjarigen aan het oordeel van het hof te onderwerpen, is het hof van oordeel dat de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage in levensonderhoud van de vader voortvloeit uit de wet. Bovendien is geen grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarigen van € 270,- per maand per kind.
6. De vader heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in staat is een kinderalimentatie te voldoen van € 265,- per maand per kind. Volgens de vader betreft de draagkracht van de moeder, zoals door de rechtbank overwogen, niet de feitelijke situatie. De moeder maakt, volgens de vader, geen kosten. De moeder woont bij haar ouders waarbij de ouders zowel de moeder als de minderjarigen ondersteunen. De door de vader te betalen kinderalimentatie betreft alsdan extra inkomsten voor de moeder. Nog afgezien van de vraag of in een dergelijke geschetste situatie de vader wordt ontslagen van zijn onderhoudsverplichting, heeft de vader naar het oordeel van het hof – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder – zijn stelling hieromtrent op geen enkele wijze onderbouwd.
7. Voorts heeft de vader aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door de Turkse rechter uitgesproken echtscheidingsbeschikking waarbij is bepaald dat partijen ondubbelzinnig hebben aangegeven dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben in wat voor zin dan ook. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank hieromtrent op goede gronden beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt dan ook deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daarbij dat in de (vertaling van de) echtscheidingsbeschikking van de Turkse rechter slechts staat vermeld dat geen alimentatie zal worden bepaald aangezien partijen daaromtrent geen vordering hebben ingediend. De grief van de vader treft in zoverre geen doel.
8. Voor zover de vader bedoeld heeft te stellen dat hij geen draagkracht heeft voor het voldoen van enige kinderalimentatie, heeft de vader naar het oordeel van het hof zijn grief op geen enkele wijze onderbouwd. Het had op de weg van de vader gelegen om adequate bescheiden te produceren aan de hand waarvan zijn (actuele) draagkracht op deugdelijke wijze kan worden vastgesteld. Nu de vader heeft verzuimd deugdelijke gegevens met betrekking tot zijn financiële situatie over te leggen, en evenmin (deugdelijke) informatie heeft verschaft over zijn lasten, is het voor het hof onmogelijk zijn draagkracht vast te stellen. Mitsdien gaat het hof ervan uit dat de vader in staat is de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie te voldoen. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de rechtbank de draagkracht van de vader heeft vastgesteld op basis van de aan haar overgelegde financiële gegevens en tegen het hanteren van die gegevens geen grieven zijn gericht.
9. In incidenteel appel heeft de moeder verzocht de kosten van tenuitvoerlegging van de beschikking voor rekening van de vader te laten komen. Aangezien de vader geen gevolg heeft gegeven aan zijn alimentatieverplichting zoals door de rechtbank bij de bestreden beschikking is bepaald, heeft de moeder op 20 juli 2010 een deurwaarder ingeschakeld. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder geen belang bij toewijzing van haar verzoek. Immers, het hof gaat ervan uit dat de ter terechtzitting door de moeder genoemde bedragen van € 1.500,- en € 2.000,- onder aftrek van executiekosten zijn ontvangen. Het hof laat daarbij in het midden dat de moeder het LBIO in had kunnen schakelen.
10. Voorts heeft de moeder in haar incidenteel appel verzocht de vader te veroordelen in de proceskosten. Vooropgesteld dat voor een dergelijk verzoek het instellen van incidenteel appel niet noodzakelijk is, ziet het hof geen aanleiding dit verzoek van de moeder toe te wijzen en het hof zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren.
11. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aangevoerde grieven zowel in het principale als in het incidentele hoger beroep geen doel treffen. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
12. Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson en Van Veen, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2011.