GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 februari 2011
Zaaknummer : 200.070.919/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-3020 en F2 RK 09-437
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Th.Th.M.L. Boersema te Maassluis,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 22 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 8 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 augustus 2010, 7 januari 2011, 10 januari 2011 en 11 januari 2011 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Ter terechtzitting heeft de man alsnog een origineel beroepschrift overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover thans van belang, ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 136,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts heeft de rechtbank verstaan dat deze uitkering jaarlijks, met ingang van 1 januari 2011, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 13 juli 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de vrouw tot een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4. De vrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep nu geen origineel beroepschrift is overgelegd.
5. De man heeft gesteld dat hij wordt overvallen door een dergelijk verweer. Hij stelt het beroepschrift per fax te hebben ingediend en op diezelfde datum ook het originele beroepschrift te hebben verzonden.
6. Blijkens het procesreglement verzoekschriftprocedure familiezaken gerechtshoven kan het beroepschrift door toezending per fax aan de griffie worden ingediend. Na indiening per fax dienen de stukken per omgaande te worden nagezonden per post of afgegeven aan de balie. Zodra de stukken compleet en in voldoende aantallen zijn ontvangen, zal de zaak in behandeling worden genomen. Eerst nadat de zaak in behandeling is genomen, begint de verweertermijn te lopen.
7. Op 22 juli 2010 heeft de man het beroepschrift per fax ingediend. Bij brief van 16 augustus 2010 heeft het hof de man verzocht binnen tien dagen vijf exemplaren van het beroepschrift over te leggen. Het hof is er kennelijk vanuit gegaan dat de man hieraan heeft voldaan, nu de zaak door het hof in verdere behandeling is genomen. Echter, ter terechtzitting is gebleken dat zich geen origineel beroepschrift in het dossier bevindt. Het hof is van oordeel dat dit de man niet kan worden aangerekend. Het hof heeft de zaak immers in verdere behandeling genomen en de man mocht er dan ook vanuit gaan dat hij het originele beroepschrift heeft overgelegd. Overigens heeft de man ter terechtzitting alsnog het beroepschrift in origineel overgelegd.
8. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer van de vrouw. De man kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
Behoefte/behoeftigheid van de vrouw
9. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man stelt dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij geheel in haar eigen levensonderhoud voorziet. Hij verwijst daarvoor naar de korte duur van het huwelijk, het feit dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, de omstandigheid dat partijen tijdens het huwelijk altijd sober hebben geleefd en de omstandigheid dat de vrouw tijdens het huwelijk altijd heeft gewerkt. Bovendien, zo stelt de man, kan van de vrouw worden verwacht dat zij voltijds gaat werken.
10. De vrouw heeft voormeld standpunt van de man gemotiveerd weersproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij een beperkt opleidingsniveau heeft en altijd parttime heeft gewerkt. Volgens de vrouw kan zij haar huidige dienstverband niet uitbreiden en is het niet mogelijk een baan erbij te zoeken. Zij is door haar huidige werkgever verplicht gesteld onregelmatig te gaan werken, waardoor zij ook onregelmatig vrij heeft. Wel zal haar inkomen iets vooruit gaan in verband met het onregelmatig werken, maar niet zodanig dat zij daardoor geen behoefte meer heeft aan een bijdrage, aldus de vrouw. Voorts betoogt de vrouw dat moeilijk kan worden volgehouden dat partijen ten tijde van het huwelijk sober hebben geleefd, nu partijen een koopwoning en caravan hebben en meermalen een nieuwe auto hebben aangeschaft.
11. Het hof zal allereerst de behoefte van de vrouw vaststellen, nu niet is gebleken dat deze behoefte al eerder is vastgesteld. In eerste aanleg heeft de vrouw een behoefteberekening in het geding gebracht. De behoefte van de vrouw wordt op die wijze geconcretiseerd. De man heeft ter terechtzitting gesteld dat van deze behoefteberekening kan worden uitgegaan bij de bepaling van de behoefte van de vrouw, nu daarin geen onrealistische bedragen worden genoemd. Het hof zal dan ook bij de bepaling van de behoefte van de vrouw uitgaan van de door haar overgelegde behoefteberekening.
12. Uit de behoefteberekening van de vrouw volgt dat de vrouw een totale netto behoefte aan inkomen heeft van € 1.611,-, wat een per saldo bruto behoefte oplevert van - afgerond - € 2.560,- per maand.
13. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij haar huidige werkzaamheden niet kan uitbreiden. Het hof gaat, evenals de rechtbank, uit van een inkomen van de vrouw uit werkzaamheden van in totaal € 1.171,63 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
14. Gelet op het bovenstaande stelt het hof de aanvullende behoefte van een vrouw aan een bijdrage (de behoeftigheid) vast op € 1.388,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
15. De man stelt zich op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te voldoen. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een overzicht van zijn inkomsten en lasten. De man heeft ter terechtzitting gesteld dat hij de woonlasten ten behoeve van de echtelijke woning niet meer betaalt, behalve voor zover het de kosten voor de Vereniging van Eigenaren betreft, en dat de bank dit lijkt te accepteren. Voorts heeft de man gesteld dat hij ingaande 11 december 2010 een huurwoning heeft betrokken waarvan de huur € 332,99 per maand bedraagt.
16. Gelet op voormeld standpunt van de man en de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw zal het hof de draagkracht van de man opnieuw beoordelen. Het hof zal deze draagkracht beoordelen aan de hand van een tweetal periodes, te weten de periode waarin de man de woonlasten voor de echtelijke woning betaalt en de periode waarin hij deze niet meer betaalt. Het hof zal daarbij de door de man overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt nemen, nu de daarin opgenomen bedragen als zodanig niet door de vrouw zijn betwist. Voorts houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de maandelijkse bijdrage van € 95,- voor de Vereniging van Eigenaren, de kosten voor de hond van partijen van € 25,- per maand en ingaande 11 december 2010 met een maandelijkse huur van € 332,99, nu deze lasten door de vrouw eveneens niet zijn betwist en het hof deze lasten niet onredelijk voorkomt.
17. Het hof heeft met inachtneming van het voorgaande de draagkracht van de man opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt dat de man in de periode 13 juli 2009 tot 11 december 2010 geen draagkracht heeft enige alimentatie te betalen. In zoverre zal de bestreden beschikking worden vernietigd. Voorts volgt uit de berekening dat de man in de periode ingaande 11 december 2010 - ervan uitgaande dat hij de hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning niet betaalt - draagkracht heeft de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te voldoen. In zoverre zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
18. De vrouw is in beginsel gehouden de door haar in de periode 13 juli 2009 tot 11 december 2010 teveel ontvangen partneralimentatie terug te betalen. Aangezien het hof het aannemelijk acht dat de uit dien hoofde ontvangen bedragen, mede gezien haar behoeftigheid en het consumptieve karakter van de partneralimentatie, niet meer voorhanden zijn, is het hof van oordeel dat de te veel ontvangen bedragen niet hoeven te worden terugbetaald.
19. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek van de vrouw met betrekking tot de periode 13 juli 2009 tot 11 december 2010;
bepaalt de uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 11 december 2010 op € 136,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson, Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2011.