GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 januari 2011
Zaaknummer : 200.069.286/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-1689
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Maaskant te Hellevoetsluis,
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.E. van der Starre te Brielle,
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. C.E. van der Starre te Brielle.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 28 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 maart 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 17 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 7 juli 2010, 9 november 2010 en 23 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 26 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe - kort voorafgaand aan de zitting in overleg met de advocaat van de moeder telefonisch - behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, de beschikking van 15 mei 2006 van de rechtbank Rotterdam en de beschikking van 2 december 2008 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de beschikking van 15 mei 2006 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 150,-- per maand per kind, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend.
Bij de beschikking van 2 december 2008 heeft de rechtbank de beschikking van 15 mei 2006 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van datum ingang schuldsanering tot de datum waarop de schuldsanering eindigt wordt bepaald op nihil.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek de beschikking van 15 mei 2006 te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de inmiddels jongmeerderjarige en de minderjarigen, alsook de ontstane achterstand wordt bepaald op het bedrag dat is betaald en/of verhaald.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen
[kind 1] geboren op [geboortedatum] 2000 te Spijkenisse, hierna verder: [kind 1] en,
[kind 2], geboren op [geboortedatum] 2004 te Spijkenisse, hierna verder: [kind 2] en hierna gezamenlijk: de minderjarigen, en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, dan wel in de kosten van levensonderhoud en studie (hierna ook: alimentatie) van de jongmeerderjarige.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 15 mei 2006, voor wat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage met ingang van 15 mei 2006 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig lager bedrag dan € 150,-- per maand per kind en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht en daarbij de achterstand te bepalen op het bedrag dat is betaald en/of verhaald.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en zij vraagt het hof de verzoeken van de man af te wijzen en in plaats daarvan de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 15 mei 2006 af te wijzen.
4. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek. De man verzoekt wijziging van de (kinder)alimentatie omdat die kinderalimentatie van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De man voert daartoe aan dat reeds ten tijde van de echtscheiding de onderneming van partijen failliet was. Het faillissement van de onderneming van partijen werd namelijk uitgesproken op 6 april 2006, derhalve voordat de echtscheiding is uitgesproken. Partijen zijn destijds failliet verklaard omdat de schuldenlast van partijen te hoog was opgelopen. De man stelt dat indien destijds door de rechtbank een berekening van zijn draagkracht zou zijn gemaakt, de rechtbank zou hebben vastgesteld dat de man, als gevolg van die hoge schuldenlast, onvoldoende draagkracht voor kinderalimentatie zou hebben.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de man terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de man in eerste aanleg heeft nagelaten zijn stelling met stukken te onderbouwen. Daarnaast stelt de vrouw dat de man zich destijds heeft gerefereerd aan het echtscheidingsverzoek waarin tevens om kinderalimentatie is verzocht, zodat hij bewust akkoord is gegaan met de verzoeken. De vrouw meent dat de man zijn stelling onvoldoende heeft aangetoond. Verder stelt de vrouw dat de man niet heeft aangetoond dat hij (nog immer) geen draagkracht heeft om de kinderalimentatie te voldoen. Zij voert hiertoe aan dat de man op 30 maart 2010 een (nieuwe) horecaonderneming is gestart. Voorts verzet de vrouw zich tegen een wijziging met terugwerkende kracht.
Het hof overweegt als volgt.
6. Vooreerst stelt het hof vast dat de rechtsstrijd van partijen zich beperkt tot de periode van 14 juni 2006 tot 28 juni 2006 en de periode van 28 juni 2009 tot en met heden, aangezien de kinderalimentatie op grond van de beschikking van 2 december 2008 reeds voor de periode van 28 juni 2006 tot 28 juni 2009 op nihil is gesteld.
7. Op grond van artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Uit jurisprudentie volgt dat in een dergelijk geval de omstandigheid dat het aan de alimentatieplichtige zelf heeft gelegen dat de rechter is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens geen beletsel is voor wijziging of intrekking. Het feit dat de man zich destijds (met behulp van een advocaat) heeft gerefereerd aan het echtscheidingsverzoek doet derhalve niets af aan de wijzigingsmogelijkheid.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de financiële situatie van de man ten tijde van de echtscheidingsbeschikking zodanig was dat de draagkracht van de man onvoldoende was om een kinderalimentatie vast te stellen. Het hof neemt daarbij in aanmerking het feit dat partijen op 6 april 2006 failliet zijn verklaard en de schuldenlast van partijen op dat moment dusdanig was dat geen sprake kon zijn van enige draagkracht voor kinderalimentatie. Het hof is van oordeel dat de man heeft aangetoond dat bij de uitspraak van 15 mei 2006 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan en dat die uitspraak als gevolg daarvan van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. De grief van de man slaagt, zodat het hof de uitspraak van 15 mei 2006 zal wijzigen in die zin dat het hof de kinderalimentatie met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 14 juni 2006, op nihil zal stellen.
9. Voor wat betreft de periode vanaf 28 juni 2009, de datum waarop de schuldsaneringsregeling van de man is geëindigd, overweegt het hof het volgende. Het hof houdt rekening met een jaarinkomen over 2009 van de man van € 20.088,--. Als grondslag daarvoor heeft het hof de cumulatieve loongegevens op de salarisspecificaties van 2009 omgerekend naar een jaarinkomen. Het hof houdt rekening met een ziektekostenpremie in 2009 van € 153,-- per maand, verminderd met onder meer een zorgtoeslag van € 62,-- per maand. Het hof houdt voorts geen rekening met woonlasten zijdens de man, nu de man zelf heeft gesteld dat hij geen woonlasten heeft. Het hof ziet om die reden bovendien aanleiding om in dit geval, gelijk de vrouw heeft verzocht, de voor de man te hanteren bijstandsnorm te verminderen met het in die norm verdisconteerde wooncomponent ad € 207,-- per maand. Het hof acht verder een bedrag van € 60,-- per maand aan kosten in het kader van een contactregeling tussen de man en de kinderen redelijk, nu ter terechtzitting door partijen is verklaard dat de man de kinderen iedere week een halve dag ziet. Rekeninghoudend met de overige financiële omstandigheden van de man zoals die onbestreden door de man zijn gesteld, constateert het hof dat de man in over voormelde periode een draagkracht heeft van € 335,-- per maand.
10. Dit is anders voor de periode na 1 april 2010, aangezien het arbeidscontract van de man, zoals uit de overgelegde stukken volgt, per 1 april 2010 niet is verlengd. Gebleken is dat de man niet langer een dienstverband heeft, maar per 30 maart 2010 (opnieuw) een eigen onderneming is gestart. Gelet op de door de man overgelegde financiële gegevens van deze onderneming, alsook het feit dat het een klein café betreft dat thans nog in de opstartfase zit, is het hof van oordeel dat het inkomen van de man vanaf 1 april 2010 te gering is om een bijdrage te kunnen voldoen.
11. Nu de advocaat van de jongmeerderjarige ter terechtzitting heeft verklaard dat de jongmeerderjarige afstand doet van zijn aanspraak op een bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie ten laste van de man, zal het hof de alimentatie ten behoeve van de jongmeerderjarige vanaf 22 januari 2010, het moment dat de jongmeerderjarige de 18-jarige leeftijd heeft bereikt en daarmee zelfstandig procespartij is geworden, op nihil stellen. Ten aanzien van de kinderalimentatie ten behoeve van de thans jongmeerderjarige over periode 28 juni 2009 tot 22 januari 2010, voor welke periode de vrouw als wettelijk vertegenwoordiger gerechtigd is om de alimentatie te ontvangen, zal het hof diens alimentatie eveneens op nihil stellen, nu de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat de jongmeerderjarige over heel 2009 eigen inkomsten uit arbeid ontving van circa € 570,-- netto per maand en deze zijn behoefte, onbestreden gesteld op € 150,-- per maand, overschreden.
12. Het voorgaande brengt mee dat de beschikbare draagkracht van de man in de periode van 28 juni 2009 tot 1 april 2010 tussen twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], zal worden verdeeld.
Het hof stelt vast dat de draagkracht van de man de door de rechtbank bij beschikking van 15 mei 2006 vastgestelde en inmiddels geïndexeerde alimentatie toelaat voor de periode van 28 juni 2009 tot 1 april 2010.
13. Uit dit alles volgt dat de bestreden beschikking wordt vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 15 mei 2006 van de rechtbank te Rotterdam - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de (destijds) minderjarigen
- met ingang van 14 juni 2006 op nihil;
- met ingang van 28 juni 2009 op € 162,15 per maand per kind voor [kind 1] en [kind 2], en op nihil voor de jongmeerderjarige;
- met ingang van 1 april 2010 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2011.