ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5555

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.060/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Zander
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 januari 2011, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De moeder verzoekt om eenhoofdig gezag over de minderjarigen, terwijl de vader verzoekt om een contactregeling. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen en het verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling afgewezen. De ouders zijn verwikkeld in ernstige conflicten over de zorg- en opvoedregeling van hun kinderen. De raad voor de kinderbescherming is betrokken bij de zaak en er zijn verschillende onderzoeksvragen geformuleerd om de situatie van de ouders en de kinderen te onderzoeken. Het hof heeft besloten dat er een nieuw onderzoek moet plaatsvinden door de raad, locatie Rotterdam, om de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag en contactregeling te verkennen. Het hof heeft de raad verzocht om op korte termijn een onderzoek in te stellen en tijdig rapport uit te brengen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot een pro forma zitting op 30 april 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 januari 2011
Zaaknummer : 200.065.060/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-5248
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.C.M. Dirven te Etten-Leur,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Z-H Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 3 mei 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 februari 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 30 juni 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 10 augustus 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 31 mei 2010 en 25 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 6 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten, en namens de raad mevrouw M. Koot en de heer V. van den Berg. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over na te noemen minderjarigen te belasten en geen contactregeling tussen de vader en de minderjarigen vast te stellen en het verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van [naam, geboortedatum en -plaats minderjarige], en [naam, geboortedatum en -plaats minderjarige] (hierna gezamenlijk: de minderjarigen), en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna contactregeling).
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderlijk gezag over de minderjarigen toe te wijzen.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling met de minderjarigen, als bij de rechtbank verzocht, althans door de raad te adviseren, toe te wijzen, met conclusie tot afwijzing van het verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
4. De moeder verzet zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van de door de vader verzochte contactregeling in stand te laten.
5. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot eenhoofdig gezag heeft afgewezen. Er is geen enkele grond voor voortzetting van het gezamenlijk gezag nu de moeder de minderjarigen al jaren in haar eentje opvoedt en de verhouding tussen partijen ernstig verstoord is. De vader heeft het gezin met schulden achtergelaten zodat de moeder in de schuldsanering terecht is gekomen en hij betaalt geen kinderalimentatie.
6. De vader stelt door toedoen van de moeder al vier jaar lang geen contact met de minderjarigen te hebben. Tevens verhindert de moeder onderzoek door de raad. Om de minderjarigen een betere toekomst te geven, studeert de vader nu aan de [naam Hogeschool], in plaats van te blijven hangen in ongeschoold werk. De beschuldigingen inzake het risico op ontvoering zijn ongefundeerd. De minderjarigen staan niet in het paspoort van de vader. Er is weliswaar geen communicatie tussen de ouders, maar de minderjarigen zitten niet klem of verloren tussen hen in. Het is in het belang van de minderjarigen om contact te krijgen met de vader, vandaar het incidenteel verzoek inzake het vaststellen van een contactregeling, al dan niet voorafgegaan door een onderzoek van de raad.
7. Gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen: de moeizame verhouding tussen de vader en de moeder, het feit dat de minderjarigen hun vader inmiddels vier jaar lang niet hebben gezien en de weerstand van de moeder tegen contact van de minderjarigen met hun vader, is het hof van oordeel dat een nieuw onderzoek door een andere locatie van de raad dan die te ’s-Gravenhage en Breda geboden is. Zowel de moeder als de vader hebben ter zitting verklaard mee te zullen werken aan een onderzoek door de raad, locatie Rotterdam, waarbij de werkwijze zal worden gebezigd zoals weergegeven in het plan van aanpak van 4 maart 2009 van de raad, locatie Breda, en hieronder voor zover van toepassing weergegeven.
8. Het onderzoek dient de vraag te betreffen of er sprake is van gronden om van het uitgangspunt, dat ouders na echtscheiding gezamenlijk met het gezag belast blijven af te wijken, alsmede of er sprake is van bezwaren genoemd in artikel 1:377a, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek die in de weg staan aan vaststelling van een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen. Indien dergelijke bezwaren niet bestaan, verzoekt het hof om advies over een passende contactregeling. Het staat de raad vrij om gedurende het onderzoek proefcontact(en) tussen de vader en de minderjarigen te entameren.
9. De raad, locatie Rotterdam, wordt verzocht een deskundigenonderzoek te laten verrichten door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Ten behoeve van dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de vader en de moeder te beschrijven?
2. Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen om gezamenlijk gezag uit te oefenen, gelet op de communicatie tussen de ouders en de visie van elk van hen op opvoeden?
3. Hoe worden de mogelijkheden en beperkingen van de vader ingeschat om de omgang met de minderjarigen vorm te geven?
4. Hoe worden de mogelijkheden en beperkingen van de moeder ingeschat om omgang tussen de minderjarigen en hun vader te ondersteunen?
5. Wat zijn de mogelijkheden en/of beperkingen van elk van de ouders om de communicatie omtrent het contact van de vader met de minderjarigen mogelijk te maken?
6. Wat zijn (contra-) indicaties op het gebied van hulpverlening en begeleiding? (graag aangeven in welke vorm, op wie gericht, welke doelstelling, en in hoeverre zij in staat en bereid zijn van hulpverlening te profiteren?
7. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot te nemen beslissingen inzake de gezagsvoorziening over de minderjarigen en de eventuele contactregeling van de minderjarigen met hun vader?
10. Daarnaast zullen er door de raadsonderzoeker en/of gedragsdeskundige de volgende activiteiten verricht worden: een gesprek met [namen halfzussen] over hun beleving van de gezinssituatie in de periode dat de vader daar nog deel van uitmaakte, en de periode daarna. Er zal geprobeerd worden in contact te komen met hulpverleners die zelf ondersteuning/begeleiding geboden hebben aan (één van) de gezinsleden; te weten: de heer Duijzend van Parnassia, de heer Witteveen van Kwadraad, mevrouw van der Heijden van BJZ, mevrouw Nadorp van PsyQ, mevrouw van Kuijlen van CCC. Het benaderen van deze informanten heeft als doel meer zicht te krijgen op de hulpvraag van betrokkenen, de hulp die geboden is en het beeld dat de informanten hebben gekregen van de gezinssituatie en de positie en de beleving van de gezinsleden daarin. Er zal informatie ingewonnen worden over het functioneren van de minderjarigen op de basisschool, gericht op het verkrijgen van meer inzicht in de ontwikkeling van de kinderen. Afhankelijk van de bevindingen zal nog bepaald worden of en hoe de raad de minderjarigen zal zien. De uitkomst van de verschillende onderzoeksonderdelen zal besproken worden in een Multi Disciplinair Overleg, gericht op het uitbrengen van advies en rapportage aan het hof.
11. Gelet op de inmiddels verstreken tijd gaat het hof ervan uit dat het onderzoek met voortvarendheid door de raad zal worden gestart. Voorts verwacht het hof van partijen dat zij in het belang van de minderjarigen volledig zullen meewerken aan dit onderzoek. Indien onverhoopt zal blijken dat een der partijen om wat voor reden ook onvoldoende meewerkt aan het overeengekomen raadsonderzoek, zal het hof daaraan de gevolgen verbinden die het gerechtvaardigd acht.
12. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verzoekt de raad, locatie Rotterdam, om op zo kort mogelijke termijn een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverwegingen 8, 9 en 10 is uiteengezet en daaromtrent tijdig voor de pro forma datum rapport en advies uit te brengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling aan tot de zitting van 30 april 2011 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Zander en Hulsebosch, bijgestaan door
mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2011.