ECLI:NL:GHSGR:2011:BP4830

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.738.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. de Haan-Boerdijk
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en hoofdverblijfplaats minderjarige na scheiding ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag en de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2003. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, verzocht het hof om het gezamenlijk gezag te handhaven en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te vestigen. De vader, die het verzoek van de moeder betwistte, stelde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was dat hij alleen het gezag zou uitoefenen.

De moeder voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het voor de vader onmogelijk was om constructief overleg met haar te hebben. Ze stelde dat er in het verleden wel degelijk contact was geweest en dat de situatie was veranderd sinds de minderjarige onder toezicht was gesteld van Jeugdzorg. De vader daarentegen betoogde dat de moeder niet in staat was om samen met hem het gezag over de minderjarige uit te oefenen, en dat de minderjarige in een veilige en stabiele omgeving bij hem verbleef.

Jeugdzorg bevestigde de zorgen over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof oordeelde dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige was, gezien de verstoorde communicatie en de onduidelijkheid over de bereikbaarheid van de moeder voor de vader. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank dat het gezag aan de vader toekwam en verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te vestigen. De uitspraak benadrukt het belang van een stabiele opvoedsituatie voor de minderjarige en de noodzaak van samenwerking tussen ouders in gezagskwesties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector
Uitspraak : 26 januari 2011
Zaaknummer : 200.063.738/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-8270
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J. Zennipman te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.C.V.J. van Leur te Delft.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te Naaldwijk,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 19 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 januari 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 1 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 25 mei 2010 en 31 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 30 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens Jeugdzorg is verschenen [belanghebbende]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over na te noemen minderjarige. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn het gezag en de hoofdverblijfplaats ten aanzien van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat zij en de vader beiden belast blijven met het ouderlijk gezag over de minderjarige en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn.
3.
De vader bestrijdt het beroep.
4.
De moeder voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldoende is komen vast te staan dat het voor de vader onmogelijk is om constructief overleg met de moeder te hebben. De moeder kan dit oordeel niet volgen. In de periode 21 december 2007 tot en met 28 juli 2009 is er, zij het wisselend, gewoon contact geweest tussen partijen met betrekking tot de omgang tussen de vader en de minderjarige. De situatie is drastisch veranderd op het moment dat de minderjarige onder toezicht is gesteld van Jeugdzorg en bij de vader is geplaatst. De vader heeft naar het gevoel van de moeder misbruik gemaakt van deze situatie. Het is niet in het belang van de minderjarige dat de moeder wordt beperkt in haar gezag. Door de ingrijpende maatregelen ten aanzien van de minderjarige, was er al sprake van een beperking van het gezag van de moeder. Hieraan is de rechtbank volgens de moeder volledig voorbij gegaan.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat de ouders niet in staat zijn aan het gezamenlijk gezag een invulling te geven die niet belastend zal zijn voor [minderjarige], en dat niet verwacht wordt dat hierin binnen afzienbare tijd verandering zal komen. De moeder ontkent niet dat de communicatie tussen partijen zeer moeizaam verloopt, doch deze is volgens haar voor verbetering vatbaar.
De moeder stelt dat er bij haar geen sprake is van psychische problematiek. Haar partner laat zich behandelen bij de Waag. Met betrekking tot het huiselijk geweld loopt er nog een strafproces tegen haar huidige partner, waarvan de uitspraak nog niet bekend is. De moeder betwist dat zij over onvoldoende opvoedingscapaciteiten beschikt.
Ter aanvulling heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij in maart 2010 naar Friesland is verhuisd. Zij kan de minderjarige thans, net zoals de vader, een veilige en stabiele thuissituatie bieden.
5.
De vader stelt zich op het standpunt dat uit de argumenten van de moeder blijkt dat zij de impact van een (onterechte) beschuldiging betreffende seksueel misbruik niet beseft. De vader meent dat duidelijk is dat de moeder niet samen met hem invulling kan geven aan het gezag over de minderjarige. Communicatie tussen partijen is niet mogelijk en partijen staan volkomen tegenover elkaar wat de opvoeding van de minderjarige betreft, als gevolg waarvan het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders. Daarnaast is volgens de vader aangetoond dat de moeder en de stiefvader geen veilige en stabiele opvoedingssituatie kunnen bieden voor de minderjarige. De minderjarige maakt het sinds zij bij haar vader woont goed. De situatie is voor haar sterk verbeterd. Daar komt bij dat de moeder volgens de vader thans is overbelast door de geboorte van haar jongste dochter. De vader meent dat de rechtbank na grondig onderzoek terecht tot de bestreden beslissing is gekomen. Ter aanvulling heeft de vader ter zitting nog verklaard dat hij de moeder niet kan bereiken, omdat hij geen adres of telefoonnummer van haar heeft. Verder is hij bang dat hij bij een eventuele herleving van het gezamenlijk gezag geen afspraken kan maken met de moeder, aangezien hij binnen de kortste keren ruzie met haar heeft.
6.
Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat de communicatie tussen partijen niet van de grond komt en dat hun visies over opvoeding sterk verschillen. De minderjarige is bang voor de stiefvader. Jeugdzorg acht contact tussen de moeder en de minderjarige van belang, maar vindt dat dit wel moet worden begeleid. Jeugdzorg acht het positief dat er geen sprake meer is van een bedreigende opvoedingssituatie bij de minderjarige. De minderjarige voelt zich thans veilig en verkeert in een stabiele gezinssituatie. Jeugdzorg meent dat een wisseling van verblijfplaats niet in het belang van de minderjarige zal zijn.
7.
Het hof overweegt het volgende. Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechter het gezamenlijk gezag dat na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding in stand is gebleven beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:253n BW). Krachtens het van overeenkomstige toepassing zijnde lid 1 van artikel 1:251a BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vader met het eenhoofdig gezag blijft belast. Gezamenlijk gezag vereist immers dat de vader en de moeder in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de communicatie tussen partijen ernstig verstoord is. Er is op dit moment geen enkele vorm van overleg tussen partijen. Ter terechtzitting is niet gebleken dat in deze situatie op korte termijn verandering zal komen. Partijen beschuldigen elkaar nog steeds over en weer en ten aanzien van de opvoeding en verblijfplaats van de minderjarige staan zij recht tegenover elkaar. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de moeder tot op heden niet bereikbaar is voor de vader doordat zij niet haar adres en/of telefoonnummer aan de vader bekend heeft gemaakt.
9.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof te verwachten dat bij handhaving van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders. De bestreden beschikking dient derhalve ten aanzien van de beslissing over het gezag te worden bekrachtigd.
10.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn overweegt het hof als volgt. Het betreft hier een nieuw verzoek dat gelet op artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof zal de moeder dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, de Haan-Boerdijk en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 januari 2011.