GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 januari 2011
Zaaknummer : 200.072.962/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-10596
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.J.W. de Water te Katwijk,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.M. Kerkman te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 30 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juli 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 9 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 26 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 27 september 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 15 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [naam] (teamleider) en mevrouw [naam] (gezinsvoogd). De hierna te noemen minderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van een pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
In die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over na te noemen minderjarige. Het meer of anders verzochte heeft de rechtbank afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van [naam], geboren [in 1996] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De moeder verzoekt het hof haar ontvankelijk te verklaren in haar beroep en de bestreden beschikking te vernietigen. Zij verzoekt - naar het hof begrijpt - primair het inleidend verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten af te wijzen, subsidiair het verzoek om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten toe te wijzen.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
4. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en dus het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de vader alleen met het gezag over de minderjarige heeft belast. Volgens de moeder is gebleken dat de vader niet voor de minderjarige kan zorgen en dat hij heeft gefaald in de opvang en begeleiding van de minderjarige. De moeder voert daartoe aan dat de minderjarige de vader op 25 juni 2010 heeft beschuldigd van mishandeling en dat de minderjarige met spoed uit huis geplaatst in een crisisopvang in [plaats], omdat de vader de gespannen thuissituatie niet langer aankon. De vader onderschat de problematiek van de minderjarige ernstig en hij overschat zijn eigen capaciteiten. De moeder stelt dat het goed voor de minderjarige is als ze bij de moeder zou verblijven. Gelet op het voorgaande is het volgens de moeder bovendien in het belang van de minderjarige dat het gezag bij haar berust. Ter terechtzitting heeft de moeder aangevoerd dat zij voldoende inzicht heeft in de problematiek van de minderjarige, nu zij altijd heeft meegewerkt aan de ondertoezichtstelling en recentelijk ook aan de uithuisplaatsing. Daarnaast betwist de moeder dat zij over onvoldoende pedagogische vaardigheden zou beschikken en stelt zij wel degelijk in staat te zijn tot communicatie met de vader. Dat de moeder niet met de vader wenste te communiceren inzake de overschrijving van de medische zorg, vloeide voort uit het feit dat de minderjarige vanwege haar problematiek stabiliteit nodig heeft, in het kader waarvan een verandering van de haar vertrouwde tandarts en huisarts volgens de moeder niet gewenst was. Volgens de moeder is het een natuurlijke reactie dat zij wil dat haar dochter bij haar verblijft, maar ziet zij ook in dat dit niet kan.
6. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Volgens de vader is gebleken dat communicatie tussen hem en de moeder onmogelijk is, waardoor zij samen geen beslissingen over de minderjarige kunnen nemen. Indien het gezag bij beide ouders of alleen bij de moeder berust, dreigt de minderjarige volgens de vader klem en verloren te raken tussen beide ouders. De vader verwacht niet dat de communicatie tussen de moeder en hem zal verbeteren en acht het dan ook van belang dat hij het gezag over de minderjarige alleen uitoefent. De vader is van mening dat hij heeft laten zien het belang van de minderjarige voorop te stellen en dat hij in haar belang de juiste beslissingen neemt, zelfs als dit betekent dat de minderjarige voor behandeling elders moet verblijven. Het feit dat de minderjarige thuis onhoudbaar is vindt zijn oorsprong in haar problematiek en niet in de capaciteiten van de vader. Dat de moeder nog steeds van mening is dat de minderjarige, met alle problematiek die zij meedraagt, bij haar zou kunnen verblijven, getuigt volgens de vader van een gebrek aan inzicht in de problematiek. De vader betwist dat er op 25 juni 2010 sprake is geweest van mishandeling en dat er overigens sprake zou zijn van geweld. Ter terechtzitting heeft de vader benadrukt dat het van belang is dat hij met het eenhoofdig gezag blijft belast, omdat er vaak op korte termijn beslissingen over de minderjarige moeten worden genomen, terwijl hij niet snel met de moeder kan overleggen, nu zij slechts per e-mail of via Jeugdzorg met hem wenst te communiceren.
7. Jeugdzorg acht de beschikking van de rechtbank en de gronden waarop deze berust juist. Er is nog steeds sprake van een heftige strijd tussen de ouders. De vader heeft in overleg met Jeugdzorg geprobeerd eisen te stellen aan het gedrag van de minderjarige en haar te begrenzen. De minderjarige is echter door haar complexe problematiek onvoldoende in staat om grenzen te accepteren en heeft volgens Jeugdzorg behandeling nodig. De vader heeft te allen tijde te kennen gegeven het hiermee eens te zijn en uithuisplaatsing van de minderjarige is altijd de bedoeling geweest. De houding van de vader is open en meewerkend. De moeder daarentegen ziet volgens Jeugdzorg de complexiteit van de problematiek van de minderjarige onvoldoende in. Daarbij zijn er grote twijfels over de pedagogische vaardigheden van de moeder. Jeugdzorg benadrukt dat het ouderlijk gezag meer behelst dan de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het is belangrijk dat de gezaghebbende ouder in staat is om juiste keuzes te maken in de hulpverlening, behandeling en medische zorg van de minderjarige. De negatieve houding van de moeder ten opzichte van Jeugdzorg en de hulpverlening heeft een vertragende en negatieve invloed op de benodigde hulpverlening voor de minderjarige. Namens Jeugdzorg is ter terechtzitting naar voren gebracht dat, ondanks een recent incident op de behandelgroep waarbij de minderjarige door twee groepsgenoten is mishandeld, het geleidelijk beter met de minderjarige gaat sinds de vader alleen met het ouderlijk gezag is belast. Gelet op de problematiek van de minderjarige kan niet verwacht worden dat alles in één keer goed gaat en niet duidelijk is of de verbeteringen bestendig zijn. Vanaf 17 december 2010 wordt de minderjarige op proef geplaatst in een AWBZ-instelling in [plaats] van de Ipse De Bruggen-groep. Indien de minderjarige de gemaakte afspraken niet nakomt, kan Jeugdzorg een machtiging voor gesloten jeugdzorg aanvragen, op grond waarvan de minderjarige in een gesloten instelling in [plaats] kan worden geplaatst.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253c eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
9. Het hof overweegt ten aanzien van het beroep van de moeder als volgt. Beoordeeld dient vooreerst te worden of de vader terecht alleen met het gezag over de minderjarige is belast. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel 1:253c BW wordt het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarige een ernstige ontwikkelingsachterstand heeft en forse gedragsproblemen vertoont. Nu de minderjarige uit huis is geplaatst in een residentiële instelling, verkeert zij in een positie waarin geregeld beslissingen over haar moeten worden genomen. Naar het oordeel van het hof overziet de moeder niet wanneer in het belang van de minderjarige een beslissing moet worden genomen en handelt zij niet snel en adequaat. Zo heeft de moeder recentelijk, nadat zij daarvan telefonisch door de minderjarige op de hoogte was gebracht, de vader wegens tijdsgebrek niet ingelicht over het feit dat de minderjarige door twee groepsgenoten is mishandeld. Hoewel de moeder zegt te handelen in het belang van de minderjarige, is bij herhaling gebleken dat zij kennelijk beslissingen neemt die niet in het belang van de minderjarige zijn. Zo heeft de moeder in het verleden geweigerd om minderjarige voor wat betreft de medische zorg zoals de huisarts over te schrijven naar de vader en wenst de moeder uitsluitend via e-mail of via Jeugdzorg met de vader te communiceren. Daarnaast gaat de moeder er blijkens haar appelschrift nog steeds van uit dat de minderjarige bij haar geplaatst kan worden. Gelet op het vorenstaande heeft de moeder naar ’s hofs oordeel onvoldoende inzicht in de benodigde zorg voor de minderjarige. Ten aanzien van de vader is gebleken dat hij een realistisch beeld heeft van de problematiek van de minderjarige. Hij ondersteunt het verblijf van de minderjarige in een residentiële instelling en zoekt afstemming met Jeugdzorg en andere hulpverleners. In de gegeven omstandigheden acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat de vader alleen is belast met het gezag over de minderjarige, zodat hij in staat zal zijn om zelfstandig alle noodzakelijke beslissingen over de minderjarigen te nemen. De vader is derhalve naar het oordeel van het hof terecht belast met het gezag over de minderjarige, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Kamminga en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2011.