ECLI:NL:GHSGR:2011:BP3806

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001928-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op voormalig compagnon met semiautomatisch vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zijn voormalig compagnon op 18 november 2009 in 's-Gravenhage op klaarlichte dag doodschoot. De verdachte, die het slachtoffer meer dan 20 jaar kende, heeft het slachtoffer met een semiautomatisch vuurwapen vier keer in het bovenlichaam geschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De schietpartij vond plaats in het bijzijn van verschillende omstanders, wat de impact van het misdrijf vergrootte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf, en het hof heeft deze straf bevestigd, met inachtneming van de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding behandeld, waarbij een bedrag van € 4.995,-- werd toegewezen voor de geleden schade als gevolg van de moord. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strenge maatregelen tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en de ernst van moord in de Nederlandse rechtsorde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001928-10
Parketnummer: 09-758807-09
Datum uitspraak: 28 januari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1957,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht - Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 8 september 2010 en 14 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (van/op korte afstand) vier, althans een of meerdere kogel(s) in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 18 november 2009 en 19 november 2009 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch vuurwapen (merk: FN, model: 1910/22, kaliber: 7.65 mm), en/of munitie van categorie III, te weten twee of meerdere (volmantel)patronen (merk: Sellier & Bellot, kaliber: 7.65 mm), voorhanden heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en het beslag als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 november 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen van/op korte afstand vier kogels in het bovenlichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 18 november 2009 en 19 november 2009 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch vuurwapen (merk: FN, model: 1910/22, kaliber: 7.65 mm), en munitie van categorie III, te weten twee volmantelpatronen (merk: Sellier & Bellot, kaliber: 7.65 mm), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Moord.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn voormalig compagnon [slachtoffer], die hij ruim 20 jaren kende, op klaarlichte dag op straat doodgeschoten. Het slachtoffer is door vier kogels getroffen: één van de kogels is aan de rechterzijde van de rechterschouder het lichaam binnengedrongen, de andere drie kogels zijn door de verdachte op de rug van het slachtoffer afgevuurd. Verschillende omstanders zijn ongewild van deze schietpartij en de daarop gevolgde consternatie getuige geweest.
De verdachte heeft het slachtoffer van zijn kostbaarste bezit, namelijk zijn leven, beroofd. Tevens heeft hij de nabestaanden hun man, vader en opa ontnomen. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van de echtgenote en kinderen heeft de moord hen onherstelbaar leed toegebracht. Het door de verdachte gepleegde misdrijf, dat tot de zwaarste delicten behoort die de Nederlandse samenleving kent, draagt daarenboven ook meer in het algemeen een voor de Nederlandse rechtsorde zeer schokkend karakter.
Voorts heeft de verdachte een semiautomatisch vuurwapen en daarbij behorende munitie voorhanden gehad. De door de verdachte gepleegde moord toont eens temeer aan dat tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie streng dient te worden opgetreden.
Het hof heeft ook acht geslagen op de rapportages betreffende het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 3 februari 2010 en het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 8 februari 2010, blijkens welke rapportages de thans bewezen verklaarde feiten ten volle aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte, mede vanwege de door het slachtoffer geuite beledigingen, onder grote stress stond en dat de verdachte, gelet op zijn persoon, door die beledigingen tot het uiterste moet zijn getergd om tot zijn daad te komen. De raadsvrouw heeft betoogd dat daarmee bij de strafmaat rekening behoort te worden gehouden.
Het hof overweegt dienaangaande dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een aantal malen is gevraagd om aan te geven welke beledigingen het slachtoffer dan exact aan zijn adres heeft geuit. Het enige dat de verdachte hierover heeft willen verklaren, is dat de beledigingen zeer grof waren en niet voor herhaling vatbaar zijn, maar dat deze hem diep hadden geraakt. Ook tijdens zijn verhoren bij de politie is het, als de beledigingen ter sprake kwamen, overwegend bij dit soort algemene uitlatingen van de verdachte gebleven, zij het dat hij toen nog wel heeft aangegeven dat het slachtoffer onder meer had gezegd: "Je hebt je huis verkocht en nu is het de beurt aan je vrouw, nu zal ik die kopen", door welke belediging hij volgens zijn verklaring buiten zinnen zou zijn geraakt. Gesteld dat het slachtoffer zich metterdaad op een dergelijke wijze jegens de verdachte zou hebben uitgelaten, dan nog is daarin naar het oordeel van het hof geen grond voor strafvermindering gelegen. Voor het overige biedt hetgeen de verdachte omtrent de uitlatingen van het slachtoffer tijdens de verhoren bij de politie en bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting heeft verklaard niet of nauwelijks inzicht in de aard van de beweerdelijke beledigingen. Dientengevolge bevatten die verklaringen geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat het (mede) de uitlatingen van het slachtoffer zijn geweest die de verdachte tot het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit hebben gebracht. Het hof kan vorenbedoeld betoog van de raadsvrouw dan ook niet onderschrijven.
Alles overwegende, is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in casu een passende en geboden strafrechtelijke reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van € 8.800,--, te vermeerderen met wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft deze vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot € 4.995,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist met de enkele stelling dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ter onderbouwing van de hoogte van de geleden schade heeft de benadeelde partij ter zake van de kosten voor de begrafeniscatering in Turkije een factuur d.d. 2 februari 2010 overgelegd van (omgerekend) in totaal € 2.395,--. Aangezien die kosten naar het oordeel van het hof een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1 bewezenverklaarde, komen die kosten voor vergoeding in aanmerking. Dat geldt eveneens voor de kosten voor de begraafplaats, de begrafenis, de condoleancecatering in Nederland en de bloemstukken, zijnde in totaal een bedrag van € 2.600,--. Weliswaar heeft de benadeelde partij die kosten niet middels facturen onderbouwd, maar dát er voor de begraafplaats, de begrafenis, bedoelde condoleancecatering en bloemstukken kosten zijn gemaakt, is namens de verdachte niet betwist en valt ook overigens als genoegzaam vaststaand aan te nemen. De ter zake door de benadeelde partij opgevoerde bedragen komen het hof alleszins redelijk voor en zijn, dat in aanmerking genomen, namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van € 4.995,-- worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, als nader in het dictum te bepalen.
Voor het overige, namelijk de kosten van de vliegtickets ad € 3.805,--, levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij voor dat gedeelte dan ook in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.995,--, vermeerderd met wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij} tot een bedrag van
EUR 4.995,00 (vierduizend negenhonderdvijfennegentig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte ter zake van het onder onder 1 bewezenverklaarde de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 4.995,00 (vierduizend negenhonderdvijfennegentig euro),
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 59 (negenenvijftig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2011.