ECLI:NL:GHSGR:2011:BP3605

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.980.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Mos-Verstraten
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, waarin Jeugdzorg gemachtigd werd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, geboren in 1993, verblijft momenteel in een gesloten jeugdzorginstelling en heeft op 17 december 2010 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 december 2010. De minderjarige is bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Spek, terwijl de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden als verweerder optreedt. De moeder van de minderjarige is ook betrokken in deze procedure, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. P. Verbraaken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2011 zijn de minderjarige, haar advocaat, en vertegenwoordigers van Jeugdzorg en de moeder verschenen. De raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproeping. De minderjarige betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij in positieve zin is veranderd en dat de omstandigheden voor haar terugplaatsing bij de moeder zijn verbeterd. Jeugdzorg daarentegen stelt dat de situatie nog niet zodanig is dat terugplaatsing zonder risico kan plaatsvinden, en dat er nog steeds gezocht wordt naar een passende dagbesteding voor de minderjarige.

Het hof overweegt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en dat het traject dat is ingezet voor haar terugplaatsing zorgvuldig moet worden afgerond. Het hof concludeert dat de wettelijke grond voor de machtiging aanwezig blijft en bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De beslissing is genomen op 26 januari 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 januari 2011
Zaaknummer : 200.078.980/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2073
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum in] 1993 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, te weten [naam], locatie [plaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. M. Spek te ’s-Gravenhage,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, locatie Den Haag Zuid/Rijswijk,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P. Verbraaken te ’s-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 17 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 december 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 11 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de minderjarige zijn bij het hof op 4 januari 2011, 7 januari 2011 en 10 januari 2011 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw E.M. Post (gezinsvoogd) en mevrouw J. I. Bieneveld. Voorts zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van haar partner, de heer [naam]. Een vertegenwoordiger van de raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Behoudens de heer [naam] hebben de aanwezigen het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg, van 8 december 2010 tot 26 februari 2011, zulks ter effectuering van het aan die beschikking gehechte indicatiebesluit van 15 juli 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht in een voorziening voor gesloten jeugdzorg.
2. De minderjarige verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De minderjarige stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg heeft afgegeven. Deze verderstrekkende maatregel is een vorm van vrijheidsbeneming waaraan strikte zorgvuldigheidseisen moeten worden gesteld. De minderjarige betwist dat het lang heeft geduurd voordat er een stijgende lijn in haar ontwikkeling viel te ontdekken. Voorts hebben de gezinsvoogd van Jeugdzorg en de medewerkers van [naam instelling] te [plaats] traag gehandeld bij zowel het opstarten van begeleiding in het zoeken naar werk en therapie als bij het opstellen van een verlofregeling. De minderjarige is van mening dat zij een kans moet krijgen om de laatste maanden voor haar volwassenheid bij de moeder door te brengen. Het op 27 oktober 2010 besproken tweede perspectiefplan van de [naam instelling] biedt daartoe voldoende aanknopingspunten, aldus de minderjarige. Ter terechtzitting is namens de minderjarige aanvullend verklaard dat zij in de loop der tijd is veranderd en thans aan haar toekomst wil werken. De minderjarige betwist dat zij in een loverboycircuit heeft verkeerd. Momenteel volgt zij een AKA-opleiding binnen de gesloten instelling. De minderjarige heeft te kennen gegeven examen te willen doen, zodat zij in september 2011 kan beginnen met de kappersopleiding te ’s-Gravenhage. Tot die tijd wil zij graag werken of als vrijwilliger aan de slag. Er bestaat helaas nog geen duidelijkheid over wanneer zij examen mag doen.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. Een voorwaarde voor thuisplaatsing van de minderjarige is het hebben van een dagbesteding. Het is echter moeilijk om een passende dagbesteding te vinden, aangezien de minderjarige zelf niet goed weet wat zij wil en haar sollicitatiegesprekken niet goed verlopen. Vanaf oktober 2010 is actief gezocht naar een dagbesteding voor de minderjarige. Ook thans wordt hieraan door de minderjarige, de ouders, de MST-therapeut en de intern traject begeleider van [naam instelling] te [plaats] gewerkt. Indien de minderjarige geen dagbesteding heeft, is de kans op terugval en het terechtkomen in een verkeerd circuit veel groter. De overgang naar huis dient dan ook zorgvuldig georganiseerd te worden, aldus Jeugdzorg. Daarnaast is Jeugdzorg van mening dat het verloftraject van de minderjarige zorgvuldig is opgebouwd. Door incidenten waren Jeugdzorg en de instelling waar de minderjarige thans verblijft genoodzaakt regelmatig een stap terug te doen in het opbouwen van de verloven teneinde de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. Ter terechtzitting is namens Jeugdzorg aanvullend verklaard dat zij alles in het werk stelt om de minderjarige eind februari 2011 weer thuis te plaatsen. Desgevraagd is namens Jeugdzorg verklaard dat er geen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is verzocht bij de kinderrechter. Momenteel is de gezinsvoogd in gesprek met de leerplichtambtenaar over een eventuele vrijstelling van de leerplicht voor de minderjarige. Indien die vrijstelling wordt verkregen, kan de minderjarige tot haar vervolgopleiding begint gaan werken of als vrijwilliger aan de slag. Als laatste heeft Jeugdzorg te kennen gegeven te zullen informeren naar de mogelijkheid voor de minderjarige om het AKA- examen te doen.
6. Namens de moeder is ter terechtzitting verklaard dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor gesloten jeugdzorg niet meer aanwezig zijn. De moeder merkt op dat de minderjarige in positieve zin is veranderd. Voorts is de band tussen haar en de minderjarige hechter geworden. De moeder heeft altijd haar medewerking verleend en de aangeboden hulpverlening, waaronder thans de Multi Systeem Therapie, aanvaard. Zij acht het niet aannemelijk dat de minderjarige opnieuw zal weglopen indien zij wordt teruggeplaatst. Voorts wordt het zoeken naar werk een stuk gemakkelijker als de minderjarige weer bij haar woont, aldus de moeder.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg (verder: Wjz) kan een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de machtiging om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b lid 1 Wjz, dient door te lopen tot 26 februari 2011. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat ten tijde van de uithuisplaatsing van de minderjarige in een gesloten instelling in 2008 (en ook nog daarna) werd voldaan aan de wettelijke criteria van voornoemd artikel. De minderjarige onttrok zich immers aan het gezag van de moeder, vertoonde wegloopgedrag en liet daarnaast seksueel grensoverschrijdend gedrag zien. Er bestond een vermoeden van loverboyproblematiek. Inmiddels is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de situatie thans al zozeer ten goede is gekeerd dat er niet zonder meer nog gesproken kan worden van zodanig ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige dat opneming en verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Aan die verbetering van de situatie ligt echter wel ten grondslag het traject dat op basis van de door de rechtbank verleende machtigingen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is ingezet. Naar het oordeel van het hof heeft Jeugdzorg voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor de minderjarige noodzakelijk is om de termijn van de bij de bestreden beschikking verleende machtiging volledig te benutten teneinde het ingezette traject tot terugplaatsing op zorgvuldige wijze te kunnen afronden. Er zal immers nog altijd een passende dagbesteding voor de minderjarige moeten worden gevonden. Daarnaast acht het hof het in het belang van de minderjarige dat zij de AKA-opleiding, welke zij volgt binnen de gesloten instelling te [plaats], nog kan afronden door middel van een examen. Het hof is dan ook van oordeel dat de wettelijke grond van de verleende machtiging in dat opzicht in voldoende mate aanwezig is. Het hof merkt daarbij nog op dat een strikte toepassing van artikel 29b lid 3 Wjz, gelet op de strekking van de wet, niet noodzakelijkerwijs meebrengt dat de minderjarige het ingezette traject tot thuisplaatsing niet op een zorgvuldige wijze moet kunnen afronden. Gelet op het voorgaande, gezien de korte periode die de machtiging tot uithuisplaatsing nog voortduurt (en die niet meer zal worden verlengd) alsmede gelet op het feit dat de minderjarige reeds thans elk weekend van vrijdag tot en met zondag naar de moeder gaat, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Mos-Verstraten en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2011.