ECLI:NL:GHSGR:2011:BP1558
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep kort geding
- A. Dupain
- M.A.F. Tan-de Sonnaville
- A.V. van den Berg
- Rechtspraak.nl
Vervroegde invrijheidsstelling en de Wots
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervroegde invrijheidsstelling van een veroordeelde, hierna te noemen [geïntimeerde]. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, dat op 21 september 2010 was gewezen. De zaak betreft de toepassing van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) en de vraag welke regeling van toepassing is op de straf die aan [geïntimeerde] is opgelegd door een Britse rechter. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de oude regeling van vervroegde invrijheidsstelling van toepassing was, omdat de veroordeling vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling had plaatsgevonden. De Staat was het hier niet mee eens en stelde dat het moment van de beslissing door de Nederlandse rechter bepalend is voor de toepassing van de nieuwe regeling.
Het hof heeft de grieven van de Staat gegrond verklaard en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de wetgever bij het opstellen van de overgangsbepalingen geen rekening had gehouden met verzoeken in het kader van de Wots. Het hof concludeerde dat de datum van de beslissing door de Nederlandse rechter, in dit geval 29 april 2009, bepalend is voor de toepassing van de nieuwe regeling. Aangezien de aan [geïntimeerde] opgelegde straf onder de nieuwe regeling valt, werden zijn vorderingen afgewezen. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van de Staat toegewezen en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Deze uitspraak benadrukt de zelfstandige inhoudelijke betekenis van de beslissing van de exequaturrechter en de noodzaak om de Nederlandse wetgeving te volgen bij de uitvoering van buitenlandse vonnissen. De zaak illustreert ook de complexiteit van de toepassing van overgangsrecht in het strafrecht, vooral in het kader van internationale samenwerking.