GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.024.938/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 08-578
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 30 maart 2010
[appellant]
wonende te ‘s-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Tetteroo te Rotterdam,
[geïntimeerde]
wonende te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L. van den Buijs te ‘s-Gravenhage.
Bij exploit van 27 januari 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 oktober 2008. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] zes grieven tegen het vonnis opgeworpen welke door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (eveneens met producties) zijn bestreden. Partijen hebben daarna de procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank in haar vonnis onder rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.5 opgenomen feiten zodat ook het hof hiervan uitgaat. Gelet hierop en met inachtneming van hetgeen overigens uit overgelegde producties als vaststaand blijkt, gaat het in deze zaak om het volgende.
2. Na het overlijden van zijn vrouw heeft [geïntimeerde] in augustus 2007 [appellant] benaderd met het verzoek hem in zijn eigen taal te helpen met het ordenen van zijn administratie en het verzorgen van zijn belastingaangifte. Op 24 september 2007 zijn via internetbankieren van de girorekening van [geïntimeerde] bedragen overgemaakt respectievelijk van € 1,- en € 10.000,- naar de girorekening van [appellant] en van € 25.000,- en € 14.000,- naar de bankrekening van [appellant]. [appellant] heeft vervolgens van de op zijn rekeningen ontvangen betalingen een bedrag van € 49.000,- overgemaakt naar een bankrekening in Egypte. Op 2 oktober 2007 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan tegen [appellant] wegens diefstal van € 49.000,- en op 1 februari 2008 heeft hij ter verzekering van zijn vordering conservatoir beslag doen leggen op diens woning. Omdat terugbetaling van de overgemaakte bedragen door [appellant] is uitgebleven heeft [geïntimeerde] in dit geding gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 49.001,- wegens door hem geleden schade die hij ten gevolge van het onrechtmatige handelen van [appellant] stelt te hebben geleden, dit bedrag te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 1.788,-, rente, beslag- en proceskosten. [appellant] heeft zijnerzijds in reconventie opheffing van het beslag gevorderd en betaling van € 3.750,- ter zake van honorarium, € 2.500,- ter zake van gederfde inkomsten en € 10.000,- wegens reputatieschade door valse aangifte. In het bestreden vonnis is het door [geïntimeerde] gevorderde (in conventie) toegewezen en is [geïntimeerde] in reconventie veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 1.075,50 (inclusief BTW) wegens door de rechtbank op de voet van artikel 7:405, tweede lid BW vastgesteld redelijk loon voor de door [appellant] voor [geïntimeerde] verleende werkzaamheden. De overige reconventionele vorderingen zijn afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] naast vernietiging van het vonnis tevens gevorderd [geïntimeerde] te bevelen om een volledige vertaling van de vertaalde tapgesprekken over te leggen en om akte te verlenen van zijn bewijsaanbod.
3. De grieven I tot en met IV zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot toewijzing van het door [geïntimeerde] (in conventie) gevorderde. [appellant] betwist daarin dat hij voor [geïntimeerde] de overboeking van voornoemde bedragen heeft verricht, zoals de rechtbank heeft aangenomen. Hij stelt dat [geïntimeerde] zelf de betalingen heeft gedaan. Hij voert aan dat hij ten tijde van de overboeking in het buitenland was en dus niet tot het verrichten van deze transacties in de gelegenheid was. [appellant] stelt dat hij de op zijn giro- en bankrekening van [geïntimeerde] ontvangen bedragen uit voorzorg en veiligheid naar een derdenrekening heeft overgeboekt om elke schijn van vermenging te voorkomen. Volgens [appellant] is hij telkens door [geïntimeerde] benaderd met het verzoek om de bedragen “op een andere wijze” terug te betalen, maar wilde hij eerst nagaan wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Daarnaast heeft hij [geïntimeerde] erop gewezen dat het van belang was om eerst de beslissing van de belastingdienst over het successierecht af te wachten. Door de aangifte van diefstal bij de politie heeft hij onvoldoende tijd gehad om het geld terug te boeken en heeft hij bovendien schade geleden, die door [geïntimeerde] moet worden vergoed. Hij is bereid om het geld terug te geven, mits eerst verrekening met de door hem geleden schade plaatsvindt.
4. Het hof stelt vast dat [appellant] erkent op zijn bank- en girorekening een bedrag van tezamen € 49.001,- van [geïntimeerde] te hebben ontvangen en voorts dat hij jegens [geïntimeerde] (in beginsel) tot terugbetaling daarvan is gehouden. [appellant] heeft daarnaast erkend dat hij de ontvangen gelden nog niet aan [geïntimeerde] heeft terugbetaald, ondanks diens uitdrukkelijke en herhaalde verzoek daartoe. Vast staat verder dat [appellant] de gelden vanaf zijn rekening naar een (derden)rekening in het buitenland heeft doorgeboekt, zonder daartoe van [geïntimeerde] opdracht te hebben gekregen of zelfs daarvoor diens instemming te hebben gevraagd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat reeds met het feit dat [appellant] gelden van [geïntimeerde] onder zich houdt en onder zich blijft houden niettegenstaande het uitdrukkelijke en herhaalde verzoek van [geïntimeerde] tot terugbetaling, de onrechtmatige gedraging van [appellant] jegens [geïntimeerde] is gegeven, zodat de vraag wie de overboekingen van de rekening van [geïntimeerde] naar de rekeningen van [appellant] heeft verricht in het midden kan blijven. Voor zover [appellant] zich in het kader van zijn terugbetalingsverplichting beroept op verrekening wordt dit door het hof met toepassing van het bepaalde in artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gepasseerd, aangezien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Een en ander betekent dat niets aan de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] in de weg staat en de tegen de desbetreffende beslissing van de rechtbank door [appellant] ingebrachte grieven falen.
5. Met zijn vijfde grief komt [appellant] op tegen de overweging van de rechtbank dat hij de gestelde tariefafspraak voor de door hem voor [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden niet heeft onderbouwd en dat het gestelde tarief de rechtbank overigens buitensporig voorkomt. [appellant] voert aan dat hij met [geïntimeerde] een tarief heeft afgesproken van € 300,- per consult, inclusief toeslagen en reiskosten. Hij stelt dat [geïntimeerde] met dit honorarium akkoord is gegaan en dat er tot 22 september 2007 zes consulten hebben plaatsgevonden en nadien nog ten minste twee. [appellant] heeft ter adstructie hiervan verwezen naar een nota van 22 september 2007, waarin de voor [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden zijn gespecificeerd, de gestelde tariefafspraak is neergelegd en bij wijze van voorschot een bedrag van € 3.570,00 in rekening is gebracht.
6. [geïntimeerde] heeft de gestelde tariefafspraak betwist. Hij stelt dat er nimmer afspraken zijn gemaakt over het honorarium. De nota van 22 september 2007 stelt hij niet rechtstreeks van [appellant], maar pas later via zijn advocaat te hebben ontvangen en hij bestrijdt dat de in die nota genoemde uren, kosten en toeslagen zijn gemaakt. Ook voert hij aan [appellant] niet te hebben gevraagd om de medische stukken van zijn overleden vrouw te beoordelen, zoals in de nota staat vermeld.
7. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] van de gestelde tariefafspraak en de beweerdelijk door [geïntimeerde] gemaakte kosten en bestede uren had het op de weg van [appellant] gelegen om ter onderbouwing van zijn vordering nadere feiten en omstandigheden te stellen en die te bewijzen aan te bieden. [appellant] heeft dat echter nagelaten. In eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft [appellant] (nadere) feiten gesteld of stukken overgelegd, waaruit de gestelde tariefafspraak of de (omvang van) door hem voor [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden of gemaakte kosten kunnen blijken. [geïntimeerde] heeft reeds in eerste aanleg aangevoerd dat hij zijn aangifte successierecht, waarvan hij een kopie in het geding heeft gebracht, niet door [appellant] maar door een Sociaal Raadsman heeft laten doen en [appellant] heeft dat in het geheel niet weersproken. Ook heeft [appellant] geen aan [geïntimeerde] gerichte stukken overgelegd waarin naar de declaratie van 22 september 2007 wordt verwezen en waarin [geïntimeerde] wegens het uitblijven van een reactie daarop bijvoorbeeld tot betaling ervan wordt aangemaand. Het aan het eind van zijn memorie door [appellant] gedane bewijsaanbod is voorts te algemeen en onvoldoende toegespitst op dit onderdeel van het geschil, zodat het hof daarin geen aanleiding kan vinden voor een bewijsopdracht op dit punt. Een en ander betekent dat ook deze grief faalt.
8. Met grief VI klaagt [appellant] ten slotte over de conclusie van de rechtbank dat de vraag of [appellant] tengevolge van de door [geïntimeerde] jegens hem gedane aangifte bij de politie schade heeft geleden in het midden kan blijven, omdat van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] geen sprake is geweest. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] een valse aangifte tegen hem gedaan en is daarmee de onrechtmatigheid van diens handelen gegeven.
9. Ook deze grief lijdt schipbreuk. Dat de aangifte tegen [appellant] vals zou zijn blijkt uit niets. Uit de overgelegde tapgesprekken, waarnaar [appellant] ter toelichting verwijst, moge blijken dat hij tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij zijn volledige medewerking zou verlenen “bij het vinden van een gunstige weg om het geld te retourneren”, maar tot op heden is [appellant] met daadwerkelijke terugbetaling van het geld, waarvan ook [appellant] erkent dat het [geïntimeerde] toebehoort, in gebreke, zulks terwijl [geïntimeerde] [appellant] ter comparitiezitting bij de rechtbank nog eens heeft voorgehouden dat het geld “gewoon” op zijn (post)bankrekening kan worden overgemaakt.
10. Omdat geen der grieven doel treft, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd en de vermeerderde eis, die met deze grieven is onderbouwd, worden afgewezen. Hierbij past een kostenveroordeling ten laste van [appellant].
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ‘-Gravenhage van 29 oktober 2008;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.470,- aan verschotten en € 1.631,- aan salaris advocaat;
- wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.E.A.M. van Waesberghe en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.