ECLI:NL:GHSGR:2010:BR0612

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.054.722.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Stille
  • Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en ambtshalve aanvulling van rechtsgronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Rotterdam om de door hem te betalen kinderalimentatie te wijzigen. De rechtbank had in haar beschikking van 13 maart 2000 bepaald dat de vader een bijdrage van € 136,13 per maand per kind diende te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. De vader stelde dat hij door gewijzigde omstandigheden, waaronder het ontbreken van inkomen en het ontvangen van een WWB-uitkering, niet langer in staat was om deze alimentatie te betalen.

Het hof overwoog dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten om de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen, zoals voorgeschreven in artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof stelde vast dat de vader vanaf de echtscheiding in 2000 geen draagkracht had om de alimentatie te voldoen, en dat de rechtbank bij de eerdere uitspraak was uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Het hof oordeelde dat de alimentatieplicht van de vader met terugwerkende kracht op nihil moest worden gesteld, met ingang van de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift.

De moeder, die als verweerster in hoger beroep optrad, had het verzoek van de vader bestreden en verzocht om afwijzing van zijn verzoek. Het hof oordeelde echter dat er voldoende aanknopingspunten waren om de eerdere uitspraak te wijzigen. De beslissing van het hof was dat de bestreden beschikking werd vernietigd en het verzoek van de vader werd toegewezen, waarbij de alimentatie op nihil werd gesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van het correct vaststellen van de draagkracht en de noodzaak voor rechters om ambtshalve rechtsgronden aan te vullen wanneer dat nodig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 oktober 2010
Zaaknummer : 200.054.722.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-390
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
tegen
[verweerster], de moeder,
[verweerster], de jongmeerderjarige,
beiden wonende te [woonplaats],
verweersters in hoger beroep,
advocaat mr. E. Keijzerwaard te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2009.
De moeder heeft op 2 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 19 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Namens de minderjarigen is bij het hof op 12 juli 2010 een brief van de gezinsbegeleider van Flexus Jeugdplein ingekomen.
Op 18 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.J. Jurgers (kantoorgenoot van mr. J.J. Bronsveld), de moeder en de jongmeerderjarige, bijgestaan door hun advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader tot wijziging van de door de rechtbank bij beschikking van 13 maart 2000 bepaalde, door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook te noemen: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
[naam minderjarige], geboren [in 1994] te [geboorteplaats] en
[naam minderjarige], geboren [in 1994] te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: de minderjarigen),
en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de thans jongmeerderjarige:
[naam jongmeerderjarige], geboren [in 1991] te [geboorteplaats], ten bedrage van € 136,13 per maand per kind, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie respectievelijk de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten laste van de vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de alimentatie op nihil zal worden gesteld met ingang van de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure, het griffierecht en het salaris van de gemachtigde van de vader daaronder begrepen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek in hoger beroep vermeerderd, in die zin dat hij nihilstelling van de alimentatie verzoekt met ingang van 13 maart 2000.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep. Zij verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen, dan wel deze niet-ontvankelijk te verklaren en de vader te veroordelen in de proceskosten.
4. Het hof stelt voorop dat, nu de moeder zich niet heeft verzet tegen het ter zitting gedane verzoek van de vader om de jongmeerderjarige als procespartij te betrekken in de onderhavige procedure, de jongmeerderjarige mede als verwerende partij in hoger beroep wordt aangemerkt. In dit kader heeft de advocaat van de moeder ter zitting verklaard dat zij zich alsdan eveneens voor de jongmeerderjarige stelt.
5. De vader voert in hoger beroep aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat de man zich op een wijziging van omstandigheden beroept en niet op het feit dat de rechtbank destijds bij de vaststelling van haar beschikking van 13 maart 2000 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Verder stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen: “Dat betekent dat nu de man thans een uitkering krachtens de WWB geniet, niet kan worden gesteld dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging in zijn situatie op grond waarvan de alimentatieplicht zou moeten worden aangepast”.
6. De behoefte aan een door de vader te betalen kinderalimentatie respectievelijk bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie staat als niet bestreden vast. Alleen de draagkracht van de vader is in geschil.
7. Ingevolge artikel 1:401, vierde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Het hof overweegt als volgt.
8. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de vader zich beroept op een wijziging van omstandigheden en niet op het feit dat de rechtbank destijds bij de vaststelling van haar beschikking van 13 maart 2000 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
De vader heeft ter toelichting op zijn hoger beroep gesteld dat in het verzoekschrift in eerste aanleg is aangevoerd dat hij weliswaar door gewijzigde omstandigheden niet langer in staat is om zijn vaste lasten te voldoen en al evenmin de alimentatie, doch dat deze omstandigheid zich reeds voordoet sinds het moment dat hij geen inkomsten meer heeft uit arbeid, en hij met het ontvangen van een WWB-uitkering niet langer de draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud zoals aanvankelijk bij beschikking van 13 maart 2000 van de rechtbank Rotterdam bepaald was.
9. Gelet op het inleidende verzoek van de vader en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, is het hof van oordeel dat voldoende aanknopingspunten ter beschikking waren om de rechtsgronden op de voet van artikel 25 Rv ambtshalve aan te vullen, in die zin dat de rechterlijke uitspraak van 13 maart 2000 vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, hetgeen de rechtbank heeft nagelaten.
10. Vast staat dat de vader in 2000 ten tijde van de echtscheiding gedetineerd is geweest in Marokko. De man heeft gesteld dat zijn inkomen vanaf 2000 nihil was en dat hij de draagkracht mist om de destijds door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Blijkens het verweerschrift in hoger beroep van de moeder is de moeder eveneens van mening dat het inkomen van de vader in maart 2000 en in de jaren daarna gering dan wel nihil is geweest, zodat deze omstandigheid niet is gewijzigd en tussen partijen vast staat. Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de vader vanaf maart 2000 geen draagkracht heeft om enige bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen. In dit kader acht het hof de moeder, gelet op haar stelling dat de vader geen inkomen heeft vanaf maart 2000, niet in haar verdediging geschaad met betrekking tot de ter terechtzitting door de vader verzochte wijziging van het petitum.
11. Op grond van het vorenstaande is genoegzaam vast komen te staan dat de rechterlijke uitspraak van 13 maart 2000 vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, en dient te worden gewijzigd. De tweede grief behoeft derhalve geen bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
12. In de onderhavige zaak doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die afwijking van de regel dat in alimentatieprocedures tussen ex-echtgenoten de kosten van het geding behoren te worden gecompenseerd, rechtvaardigen.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vader alsnog toe;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 13 maart 2000 van de rechtbank te Rotterdam - de door de vader te betalen kinderalimentatie respectievelijk bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van het tijdstip waarop de vader niet meer met het ouderlijk gezag belast zal zijn, op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Stille en Mollema-de Jong, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2010.