Rolnummer: 22-004722-09
Parketnummer(s): 11-510291-08
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 17 september 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 mei 2010 en 15 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 augustus 2008 (op de openbare weg, de Rijksweg A27, ter hoogte van hectometerpaaltje(s) 35.8 en/of 35.9 en/of 36.0) te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk: Nissan, type: Primera, kleur: rood, kenteken: [Kenteken A]) en/of één of meerdere koffer(s) (met inhoud) en/of een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde perso(o)n(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij devlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of diens mededader(s) [slachtoffer 1] voornoemd één of meerdere ma(a)l(en) heeft/hebben beschoten met een vuurwapen, als gevolg waarvan deze een in- en een uitschot in diens been heeft bekomen en/of verdachte en/of diens mededader(s) [slachtoffer 3] voornoemd één of meerdere ma(a)l(en) heeft/hebben gestompt, althans geslagen tegen diens hoofd en/of borst en/of rug en/of buik, althans diens lichaam;
hij op of omstreeks 07 augustus 2008 te Gorinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere vuurwapen(s) van categorie III, onder 1, in de vorm van een pistool of revolver, te weten een pistool (merk: Luger) en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere kogelpatro(o)n(en) (in elk geval 2 stuks) (kaliber 9 mm), in elk geval een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 22 september 2008 te Utrecht en/of IJsselstein en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, één of meerdere vuurwapen(s) van categorie III, onder 1, in de vorm van een pistool of revolver, te weten een pistool (merk: Walther, model/type PPK, kaliber 7,65 mm) en/of een revolver (merk: Röhm, model/type: LittleJoe, (na ombouwing gewijzigd) kaliber .22) en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere kogelpatro(o)n(en) (15 stuks) (kaliber 7,65 mm) en/of één of meerdere kogelpatron(o)n(en) (5 stuks) (kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het beslag als nader in het vonnis omschreven
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overwegingen ten aanzien van feit 1 en 2
Door de verdediging is op gronden als nader verwoord in de schriftelijke pleitnotities betoogd dat niet gekomen kan worden tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is in de kern in de eerste plaats aangevoerd dat een positieve foto identificatie door de aangever ontbreekt en een foto confrontatie met de overige inzittenden van de taxi niet heeft plaatsgevonden. In de tweede plaats is betoogd dat er een alternatieve lezing van de feiten mogelijk is over hoe de vingerafdruk van de verdachte op de auto van het slachtoffer is terechtgekomen: de verdachte heeft de afdruk mogelijk op de auto achtergelaten toen hij de auto aanraakte op het parkeerterrein van het vliegveld Zaventem in België. Tevens is in dit verband gewezen op het ontbreken van enig andere vingerafdruk op de auto; als de verdachte de bestuurder zou zijn geweest zou hij bij het zich uit de auto verwijderen meer sporen hebben moeten achterlaten. In de derde en laatste plaats is betoogd dat op grond van de telefoongegevens niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde betrokken is geweest, in het bijzonder omdat zijn telefoon om 03.05.33 een telefoonpaal in Werkendam aanstraalde, terwijl de telefoon van de medeverdachte om 03.05.32 uur een telefoonpaal in Gorinchem aanstraalde, evenals de telefoon van één van de inzittenden van de in die nacht overvallen taxi. Op grond hiervan concludeert de verdediging dat de verdachte de betreffende nacht in een andere auto dan [medeverdachte], ofwel onafhankelijk van hem, richting Utrecht is gereden.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van deze verweren en achtte het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Oordeel van het hof ten aanzien van feit 1
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde als volgt.
Op grond van de vingerafdruk van de verdachte op de auto, bezien in onderling verband en samenhang met de gegevens inzake aangestraalde zendmasten ten tijde van de overval en in Noordeloos acht het hof bewezen dat verdachte mededader is van het onder 1 telastegelegde feit. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd doet hieraan niet af.
Blijkens het proces-verbaal van 3 maart 2009 (01.AH.34) heeft aangever de verdachte niet herkend tijdens de fotoconfrontatie op 3 maart 2009.
Het hof overweegt daaromtrent dat de confrontatie eerst geruime tijd ná de overval plaatsvond, te weten bijna 7 maanden later , waardoor herinneringen -voor zover deze al aanwezig zijn geweest- inmiddels al vervaagd kunnen zijn. Daarnaast is van belang dat de overval plaats vond in de nachtelijke uren en voor de aangever een extreme stresssituatie met zich meegebracht moet hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen onder dergelijke omstandigheden moeite kunnen hebben met herkenningen en/of uiterlijke kenmerken niet goed hebben kunnen waarnemen, zodat aan het niet herkennen door de aangever van de verdachte bij de fotoconfrontatie reeds daarom voor de verdachte geen ontlastende waarde kan worden toegekend. Het niet opnemen in de bewijsmiddelen van de negatieve fotoconfrontatie leverde dan ook geen denaturering van de verklaringen van de aangever op, als door de raadsman in zijn pleitnota gesteld. Daarbij tekent het hof aan, dat de door de rechtbank gebezigde verklaring van aangever reeds in augustus 2008 is afgelegd, hetgeen ruim vóór de (negatieve) fotoconfrontatie was. Het is derhalve niet zo dat de fotoconfrontatie een onlosmakelijk geheel met deze verklaring vormt.
Dat een fotoconfrontatie met de overige inzittenden van de overvallen auto ontbreekt is te verklaren uit het simpele feit dat deze personen nadat zij waren vrijgelaten onvindbaar zijn gebleken, zodat reeds daarom een dergelijke confrontatie onmogelijk was.
Het hof overweegt tot slot dat de omschrijving door aangever van de schutter naar 's hofs oordeel, anders dan door de raadsman is gesteld, wel degelijk overeenkomsten vertoont met de foto van de verdachte die zich in het dossier bevindt, opgenomen als onderdeel van het verslag fotoconfrontatie, pagina 9, foto nummer 22 (01.AH.35).
Ten aanzien van de op de auto aangetroffen vinger (hand)afdruk(ken) is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat deze aan de verdachte toebeho(ort)ren, gelet op de processen-verbaal hieromtrent in het dossier, alsmede hetgeen ter terechtzitting van 15 oktober 2010 door de getuige-deskundige Zeelenberg omtrent de wijze van onderzoek is verklaard en het feit dat de verdediging dit niet (meer) betwist.
De door de verdediging gegeven alternatieve lezing, namelijk dat de vinger/handafdruk geplaatst zou kunnen zijn op de parkeerplaats van het vliegveld Zaventem, acht het hof onaannemelijk. Immers, de verdachte heeft hier zelf nooit over verklaard; deze lezing is eerst bij pleidooi in hoger beroep door de verdediging naar voren gebracht zonder nadere concrete uitleg daarover en deze lezing vindt geen steun in enig ander zich in het dossier bevindend stuk.
Ten aanzien van het ontbreken van andere vingerafdrukken op de taxi, overweegt het hof dat het enkele ontbreken daarvan nog geen ontlastend bewijs oplevert. De door de raadsman aangedragen onverenigbaarheden met het aantreffen van slechts één handafdruk staan niet aan een bewezenverklaring in de weg. Het is naar 's hofs oordeel zelfs zeer wel mogelijk dat er maar één afdruk is achtergelaten op de auto: gelet op de mate waarin de auto in het water stond (zie foto 15, 17, 18 en 21 zoals opgenomen in de fotomap als bijlage bij het proces-verbaal van een sporenonderzoek d.d. 14 augustus 2008, met dossiernummer 01.AH.03), is het niet uitgesloten dat de overvaller eerst is uitgestapt waarbij de afdruk van één hand geplaatst zou kunnen zijn en daarna de auto in het water heeft geduwd. Dit wordt ondersteund door het ontbreken van gras tussen de deurpost (zie het proces-verbaal van een sporenonderzoek d.d. 14 augustus 2008, opgenomen in het dossier onder 01.AH.03), waaruit geconcludeerd kan worden dat de portieren van de auto niet meer geopend zijn nadat de auto met de voorzijde in de sloot was terechtgekomen.
Ten aanzien van de telefoongegevens stelt het hof in de eerste plaats vast dat kan worden aangenomen dat de telefoon van de verdachte in de bewuste nacht van de overval bij de verdachte zelf in gebruik is geweest, nu dit niet door de verdediging is betwist. Voorts overweegt het hof dat de aangever heeft verklaard dat hij op een gegeven moment is ingehaald door een van achterop komende blauwe/zwarte auto met zwaailichten. De auto met de overvaller reed derhalve tot of vlak voor de overval áchter de taxi. Dit strookt met het gegeven dat rond 3.05.33/32 een inzittende van de taxi ([slachtoffer 2]) met haar mobiele telefoon een zendmast heeft aangestraald in Gorinchem en de verdachte met zijn mobiel een zendmast in Werkendam aanstraalde, welke plaats - gezien vanuit België - op dat moment door de taxi al gepasseerd was. Werkendam ligt immers niet ver ten zuiden van Gorinchem.
Dat de mobiele telefoon van de medeverdachte een andere zendmast heeft aangestraald dan de verdachte, namelijk ook die in Gorinchem in plaats van die in Werkendam, levert geen ontlastend bewijs op ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte. Daarvoor kan immers een veelheid aan redenen bestaan: de provider van de mobiele telefoon van [medeverdachte] kan voor een andere zendmast hebben gekozen, terwijl het bovendien een feit van algemene bekendheid is dat vanaf één bepaalde plaats niet altijd dezelfde zendmast wordt aangestraald. Dat de mobiele telefoon van verdachte toen de zendmast in Werkendam aanstraalde en niet die in Gorinchem is ook niet relevant aangezien uit de zendmastgegevens duidelijk blijkt dat de verdachte rond het tijdstip van de overval in de buurt was en (ten opzichte van de taxi) ook op de plaats reed waar hij overeenkomstig de aangifte zou hebben moeten rijden. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, zou pas relevant zijn geweest als uit de zendmastgegevens was gebleken dat de verdachte op dat moment op een geheel andere plaats aanwezig was geweest.
Gelet op het bovenstaande kan hetgeen door de verdediging is aangevoerd ter zake van de negatieve fotoconfrontatie, de vinger(hand)afdruk(ken) en de telefoongegevens niet leiden tot vrijspraak ter zake van het onder 1 tenlastegelegde. Evenmin ziet het hof daar op andere gronden reden toe.
Oordeel van het hof ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof dat op grond van de stukken van het dossier kan worden vastgesteld dat er tijdens de overval een werkend vuurwapen is gebruikt, maar dat niet kan worden vastgesteld van welke categorie dit wapen is geweest. Een proces-verbaal hieromtrent ontbreekt immers in het dossier. Nu het naar 's hofs oordeel geen feit van algemene bekendheid is dat een Luger (altijd) een wapen in de zin van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie is, kan naar het oordeel van het hof niet wettig bewezen worden hetgeen aan de verdachte onder 2 wat betreft het vuurwapen is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 augustus 2008 (op de openbare weg, de Rijksweg A27, ter hoogte van hectometerpaaltjes 35.9 en 36.0) te Gorinchem tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk: Nissan, type: Primera, kleur: rood, kenteken: [kenteken A]) en meerdere koffers (met inhoud) en een tas, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte [slachtoffer 1] voornoemd één of meerdere malen heeft beschoten met een vuurwapen, als gevolg waarvan deze een in-en een uitschot in diens been heeft bekomen en verdachte's mededader [slachtoffer 3] voornoemd heeft geslagen tegen diens hoofd en rug en buik;
hij op 22 september 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander meerdere vuurwapen(s) van categorie III, onder 1, in de vorm van een pistool of revolver, te weten een pistool (merk: Walther, model/type PPK, kaliber 7,65 mm) en een revolver (merk: Röhm, model/type: LittleJoe, (na ombouwing gewijzigd) kaliber .22) en munitie van categorie III, te weten kogelpatronen (15 stuks) (kaliber 7,65 mm) en kogelpatronnen (5 stuks) (kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met een ander midden in de nacht met een auto, waarop zwaailichten waren bevestigd een taxichauffeur gedwongen zijn auto tot stilstand te brengen op de vluchtstrook van een snelweg; vervolgens heeft hij de auto en de goederen van de passagiers van de taxichauffeur meegenomen. Daarbij is er grof geweld gebruikt; één van de passagiers is geslagen door de medeverdachte en de taxichauffeur is in zijn been geschoten door de verdachte. Daarna zijn de inzittenden van die taxi op de snelweg achtergelaten. Aldus heeft de verdachte een zeer ernstig vermogens- en geweldsdelict gepleegd, waarbij hij inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de taxichauffeur en zijn passagiers. Het voorval heeft de taxichauffeur zoveel angst aangejaagd, dat hij zijn verklaringen niet wilde ondertekenen uit angst voor represailles. Tot slot brengt een dergelijk feit ook bij burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg en kan het ook de verkeersveiligheid in gevaar brengen.
Ten tijde van de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte werden in de auto van de verdachte twee vuurwapens en bijpassende munitie aangetroffen. De verdachte was daartoe niet bevoegd. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens is zeer onwenselijk, in het bijzonder omdat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen drempelverlagend werkt voor het toepassen van ernstig geweld. Dit wordt onderstreept door het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en ook geïllustreerd door het onder 1 bewezenverklaarde. Tegen het onbevoegde bezit dient derhalve krachtig te worden opgetreden.
Ten nadele van de verdachte weegt mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 september 2010 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een ander geweldsdelict, en een eerdere overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Met name de eerdere veroordeling voor het geweldsdelict, waarvoor hij onder meer tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en waarvan hij nog niet lang op vrije voeten zal zijn geweest, rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van de feiten in combinatie met de persoon van de verdachte. In aanmerking genomen dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen te stoppen op de openbare snelweg met alle veiligheidsrisico's van dien, dat hij daar heeft geschoten en daarbij het slachtoffer heeft geraakt, dat hij ook later bij zijn aanhouding (wederom) wapens voorhanden heeft gehad en dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het feit dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde is vrijgesproken, is voor het hof geen aanleiding een lagere straf op te leggen, nu dit een technische vrijspraak is en de ernst van de resterende feiten de op te leggen straf ruimschoots rechtvaardigen.
Beslag
In deze strafprocedure dient beslist te worden ten aanzien van de bij de aanhouding van de verdachte onder hem in beslag genomen voorwerpen. Het gaat in de onderhavige zaak om een pistool van het merk Walther PPK, een revolver little Joe, een slagwapen, en 20 stuks munitie, één en ander als nader omschreven onder de nummers 16, 17, 18, 19 en 20 op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank ook ter zake van de beslissing omtrent het beslag zal worden bevestigd.
Naar 's hofs oordeel dienen voornoemde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 begane misdrijf zijn aangetroffen, die aan verdachte toebehoren dan wel kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1.00 STK pistool (zwart), Walther PPK, 8.00 STK munitie (kl: geel), NNY, 7.65 mm, 1.00 STK Revolver (kl: zwart ROHM little Joe) incl. 5 kogelpatronen (.22 LR), 1.00 slagwapen (wapenstok), 7.00 STK munitie (kl: geel), NNY en GFL 7.65 mm.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz, mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 oktober 2010.